Bodies of knowledge: hoe we meer kunnen leren van elkaar

Door Sarah Vanhee, op Tue Oct 22 2019 22:00:00 GMT+0000

Als we ons afvragen hoe de kunstschool zich beter kan verhouden tot een veranderende wereld, dan is een eerste vraagstuk kennisoverdracht op zich. Hoe zijn we ‘kennis’ precies gaan begrijpen? En welke aannames zitten er allemaal verborgen achter ons (westerse) idee van het doorgeven van die kennis? We vroegen kunstenaar Sarah Vanhee om haar reflecties te delen over haar project Bodies of Knowledge (BOK), een onderzoek naar minder gestuurde vormen van gedeelde kennisoverdracht. Misschien kan ook de kunstschool er inspiratie in vinden?

Wat Bodies of Knowledge (BOK) precies inhoudt? De complexiteit van kennisoverdracht begint al bij hoe ik dit praktijkonderzoek begrijpelijk kan uitleggen. In mijn verbeelding zie ik in de stad een plek ontstaan voor de uitwisseling van alternatieve, niet-dominante kennis. Maar wie voelt zich aangesproken en wie niet? Communicatie is performatief.

Aan mijn 4-jarig zoontje zeg ik: ‘In jouw school hebben jullie toch een eigen klasje? Wel, ik ben nu ook zo’n klasje aan het maken maar voor grote mensen. Waar grote mensen dingen kunnen leren van elkaar, op Place Flagey bijvoorbeeld.’

Ik wil een soort plek creëren waar leren voelt als iets positiefs, waar mensen dingen leren van elkaar.

Aan een diverse groep tieners tussen 17 en 22 in Manchester vertelde ik: ‘Toen ik zelf nog een tiener was, ging ik niet graag naar school. Ik wou wel dingen leren, was best nieuwsgierig naar heel veel dingen, maar in de klas zitten kneep mijn verlangen naar kennis meteen dood. Ik snapte echt niet waarom wij daar acht uur lang moesten stilzitten, met al die hormonale veranderingen in ons lijf, om passief te zitten luisteren naar ongeïnspireerde leerkrachten die altijd maar één kant van het verhaal vertelden. Is dat opgroeien? Zo’n leerervaring wens ik mijn zoon niet toe. Daarom wil ik een soort plek creëren waar leren voelt als iets positiefs, waar mensen dingen leren van elkaar, buiten elk onze kleine bubbels. Niet uit boeken, maar uit wat we weten vanuit levenservaring.’

Uitgelegd aan artistieke partners, meestal schriftelijk, leest het zo’n beetje als: ‘BOK is een plek voor de uitwisseling van niet-dominante, onderbelichte en/of onderdrukte kennis, als intergenerationele en inclusieve ruimte (door soms ook exclusief te zijn). BOK ondergraaft dominante ideeën over wat kennis is en hoe ze uitgewisseld kan worden, en draagt zo bij tot een sociaal rechtvaardige samenleving die iets genereert in plaats van te exploiteren, in een wereld die zowel het menselijke als het niet-menselijke insluit.’ Deze beschrijving inspireert zich op concepten van onder meer G.C. Spivak, Achille Mmembe, Audre Lorde, Donna Harraway, Grada Kilomba, N. El Sadaawi, bell hooks, Tagore en vele anderen.

Voor een doctoraatsaanvraag kan ik geen lopende tekst gebruiken, moet ik bijna alle woorden afkorten en zoveel mogelijk referenties gebruiken: ‘BOK onderzoekt hoe publieke ruimte via artistieke interventie geactiveerd kan worden voor de overdracht van niet-dominante (vormen van) kennis. Hoe een “safe space” creëren binnen de publieke ruimte voor de uitwisseling v. verschillende vormen v. verdrongen kennis onder diverse leden v.d. civiele maatschappij? Wat zijn artistieke en politieke strategieën om de kennis/machtsverhoudingen binnen het publiek domein om te keren? (zie ook ARIA School ‘making public domain’)’

Hoe hoger we klimmen in de dominante intellectuele orde, hoe meer weten-schappelijk, cryptisch en opaak de taal wordt.

Onder deze vier beschrijvingen steekt een typisch westerse hiërarchie, waarin orale overlevering minder serieus lijkt dan schriftelijke kennis. Wat in de eerste persoon geschreven of gezegd wordt, komt minder ernstig over dan een beschrijving waarvan het onderwerp ontbreekt: een objectief standpunt heeft meer gewicht dan een subjectief standpunt.

Hoe hoger we klimmen in de dominante intellectuele orde, hoe meer wetenschappelijk, cryptisch en opaak de taal wordt. Hoe meer details in termen van referenties en bronnen (vooral als die wit en mannelijk zijn), hoe geloofwaardiger de tekst.

Het is bell hooks die er in Teaching to Transgress (1994) op wijst hoe beperkt en beperkend die waardenladder eigenlijk is: ‘We kunnen ons makkelijk meerdere plekken buiten de academische sfeer voorstellen waar die theorie niet alleen ervaren zou worden als nutteloos, maar ook als politiek non-progressief, als een soort narcistische en zelfgenoegzame praktijk die een kloof lijkt te creëren tussen theorie en praktijk om het klasse-elitarisme te handhaven. (…) Elke theorie die niet gedeeld kan worden binnen alledaagse gesprekken, is onbruikbaar om het publiek iets bij te brengen.’

Daarom wil Bodies of Knowledge een plek zijn waar de relatie tussen ‘theorie’ en ‘publiek’ zich met alle nodige ruimte en tijd kan ontplooien voor ‘ieder-één’: jongeren, ouderen, personen met een fragiele mentale gezondheid, personen in precaire levensomstandigheden…

Hoe zorg je voor een waarlijk horizontale kennisdeling?

BOK zal vanaf de herfst van 2020 in Brussel opgezet worden over een periode van twee jaar. Het is een collectief project, gesteund door uiteenlopende individuen, gemeenschappen en organisaties en momenteel getrokken door een kern van drie Brusselse vrouwen tussen 30 en 40 jaar met uiteenlopende culturele, sociale en professionele achtergronden: Nadia, Flore en Sarah.

Wie spreekt?

Hoe die theorie zich zal vertalen in de praktijk? Afgelopen zomer deden we op uitnodiging van de Britse kunstorganisatie Quarantine al eens een maand lang een pilootversie in Manchester. Een kort verslag daarvan geeft een goed beeld. Hoe zorg je voor een waarlijk horizontale kennisdeling?

In de weken voor de eigenlijke ‘learning day’ spreken we mensen in Manchester spontaan aan op straat, in de bibliotheek, op evenementen… om met kleine performatieve tools met hen in gesprek te gaan over de kennis die zij zelf bezitten of zouden willen verwerven.

Daarvoor hebben we een ‘little learning book’ ontwikkeld, met basisvragen als ‘what would you like to un-learn?’ of ‘what is a moment of learning you will never forget?’ Een tweede reeks vragen komt uit een lange lijst met ‘bodies of knowledge’ waar we naar op zoek zijn: onderwerpen waar mensen ons misschien kennis over kunnen verschaffen – niet ‘hoe plak ik een band?’, maar bijvoorbeeld wel: ‘How to disrupt vicious systems that have been normalized’, ‘Which rituals (from the past) should we learn and take up again?’, ‘Who taught you to feel good?’… Mensen kunnen ook zelf een vraag toevoegen, zoals Toby doet: ’I would like to learn who really rules the world today?

We proberen de dominante spreekorde in de samenleving uit te dagen

Als mensen aangeven daar wel iets over te weten, vragen we hen of ze die kennis willen komen delen op de learning day. We nodigen ze dus uit op basis van wat ze weten, niet vanuit hun officiële status of functie. Kader daarvoor is wat Xochitl Levyo Solana, prof aan het CIESAS-instituut in Mexico, benoemt als sentipensar of ‘sensingthinking’: ‘handelingen die ik in academische taal “andere kennispraktijken” heb genoemd’ (zo schrijft ze in haar bijdrage ‘Undoing colonial patriarchies’ in de bundel Decolonization and Feminisms in Global Teaching and Learning, 2019). Die ‘kennis’ kan dus ook uit een (fysieke) praktijk bestaan.

Het kan gebeuren dat we sommige individuen na een eerste gesprek niet uitnodigen, omdat we vrezen dat ze enkel een monoloog willen geven of zullen aanzetten tot discriminatie of geweld, of omdat ze sowieso al toegang hebben tot verschillende publieke fora.

Maar in principe maken we geen selectie in wie we aanspreken, al houden we wel de BOK-intenties in het achterhoofd (‘We proberen de dominante spreekorde in de samenleving uit te dagen’). Ervaring in publiek spreken is niet vereist. Niemand hoeft ‘perfect’ te kunnen praten. Naar identiteit of achtergrond vragen we niet.

Open toegang

De omstandigheden waarin je kennis deelt, zijn minstens zo belangrijk als de kennisuitwisseling zelf. Voor de learning day hebben we een tent opgezet op St. Johns Gardens, één van de weinige groene plekjes in het centrum van Manchester. Een tent is de meest eenvoudige vorm van ‘omhulling’ waarin mensen kunnen samenkomen.

Binnenin staan er stoelen in een cirkel, als archetypische figuur voor een ontmoeting waarin alle co-learners gelijk zijn en er geen vastgelegde hiërarchieën bestaan. Om deze ruimte voor iedereen toegankelijk te houden, blijft er altijd een toegang open en zijn alle sessies gratis. Zo spreek je ook nog toevallige passanten aan, zoals in Manchester gebeurt met een jongen die verdwaald is op weg naar het station. Voor mensen met kinderen is er ook gratis kinderopvang. Bij de ingang hebben we een korte uitleg met het programma en de intenties van de ‘nomadische klas’ opgehangen:

Zolang mensen zich in deze BOK-intenties kunnen vinden, kan in principe ieder-één als ‘learner’ mee doen, denken en delen. Tegelijk is vrije toegang voor iedereen niet altijd wenselijk. Voor bepaalde sessies beperken we de toegang (bijvoorbeeld alleen voor mensen die zich als vrouw identificeren), als we daarmee voor die mensen een safe space kunnen garanderen.

In deze ruimte staat orale kennisoverdracht centraal, en wordt de spreker niet gescheiden van het gesprokene, de luisteraar niet van de spreker. Er is geen leraar of leerling – we zijn allen ‘co-learners’. Luisteren naar mensen die verschillen qua gender identiteit, sociale, culturele en religieuze achtergrond, leeftijd, lichamen, geestelijke en fysieke gezondheid, karakter en levenservaringen… maakt er een transformatieve ervaring van. We voelen ons niet alleen cognitief aangesproken, maar ook emotioneel en fysiek. Noem het ‘deep listening, deep talking’, een empathische praktijk

De verhoudingen tussen de co-learners veranderen steeds, afhankelijk van wie ze zijn, hoe en waarover ze spreken. Een mooi moment is bijvoorbeeld hoe een hele groep volwassenen luistert naar de twee tieners Maham en Ahmed, die hun inzichten delen over ‘(mentale) gezondheid bij jonge mensen, door jonge mensen’.

Op de learning day in Manchester wordt er over het algemeen eerst empatisch geluisterd en volgen pas daarna vragen en opmerkingen, zonder dat het gesprek ooit echt gekaapt wordt. Dat vinden we bij BOK belangrijk: respect voor wie publiek het woord durft te nemen, gedeelde verantwoordelijkheid bij de groep, zorg voor het samen-denken. Moderatie blijkt amper nodig. Zelfs één Libische vrouw die nog maar zes weken Engelse les volgt, durft in deze sfeer het woord te nemen. Als er wel vertaling nodig is, rekenen we op de verzamelde vertalingscapaciteiten van de groep.

Er blijkt een dorst en een verlangen te bestaan om kennis uit te wisselen die je niet uit boeken of van Youtube kan verwerven.

‘Een fantastische omgeving om te luisteren, te leren, te denken en te voelen’, vond Maria achteraf. Ook Richard toonde zich blij met de uitwisseling. ‘Ze werkt op een duidelijk en zichtbaar politiek niveau in relatie tot een soort educatief commonisme, en heeft ook artistiek echte diepgang en gelaagdheid.’ Sarah benadrukte vooral de juiste omstandigheden. ‘Mij beviel hoe gedragen en veilig de ruimte voelde om je ideeën te delen – zelfs als je het niet met elkaar eens was. Ik heb er echt van genoten om naar mensen uit eigen ervaring te horen spreken over zo’n rijkdom aan uiteenlopende kennis en ervaringen.’

Ook zelf waren we heel gelukkig met onze eerste Learning Day. En niet alleen omdat er daadwerkelijk een diverse en veranderende groep van mensen was komen opdagen, die collectief uiteenlopende ervaringen van ‘deep learning’ had gecreëerd. Bovenal voelde het project noodzakelijk: er blijkt wel degelijk een dorst en een verlangen te bestaan om kennis uit te wisselen die je niet uit boeken of van Youtube kan verwerven, maar waarvoor het noodzakelijk is om fysiek bij elkaar te komen. Voor ons werd het duidelijk dat BOK een structureel en duurzaam platform moet zijn, dat langdurig in de stad aanwezig kan zijn, en door velen herkend en bevolkt kan worden als plek voor alternatieve kennisoverdracht.

‘Alsof ik geboren ben in een wereld zonder bomen’

‘Ik herinner me nog altijd goed de verbazing en irritatie van een ervaren schooldirecteur, toen die een van de jongens van mijn school in een boom zag klimmen en tussen de takken een vork zag uitkiezen om daarop rustig te gaan zitten studeren. Ik moest hem uitleggen ‘dat de kindertijd de enige levensperiode is waarin een beschaafd mens kan kiezen tussen de takken van een boom en de stoel van zijn tekenkamer’. Zou ik die jongen dat privilege dan ontzeggen, omdat ik er als volwassen man van ben verbannen? Verrassend genoeg waardeerde diezelfde schooldirecteur wel jongens die zich aan de botanica wijdden. Hij gelooft in onpersoonlijke kennis over de boom, als wetenschap, maar niet in een persoonlijk ervaring met die boom. (…) En wat mijzelf betreft, ben ik mijn hele leven gedwongen geweest om te doen alsof ik geboren ben in een wereld zonder bomen.’ (Tagore, The English writings of Rabindranath Tagore – essays, 2007)

Doet onze officiële scholing wel waar ze voor in het leven is geroepen? Mijn eigen ervaringen op dat vlak spiegelen die van Tagore. In de jaren 1990 ging ik naar een conventionele middelbare school in West-Vlaanderen. De directie was relatief open-minded. Er waren minstens een aantal inspirerende leerkrachten die er – ongeacht het onderwerp – in slaagden de leerlingen te boeien en laten nadenken, of die zich persoonlijk om iemand bekommerden.

Maar in het algemeen ervoer ik de school als een systeem dat ons routineus moest trainen in het reproduceren van theorie en weinig met ons leven te maken had. Leerkrachten die hun autoriteit niet konden waarmaken, werden afgekraakt. Leerlingen die iets te veel interesse toonden, waren niet populair.

De enige studente met een working class achtergrond op mijn kunstschool mocht na een jaar haar studies stoppen.

Na de middelbare school ging ik niet naar de universiteit, omdat ik dacht – terecht of onterecht – dat ik daar in een afstandelijke kennisfabriek zou terechtkomen. Door mijn veel positievere ervaringen met mijn buitenschoolse poëzie- en dramadocenten, besloot ik iets in de richting van acteren te gaan doen (op dat moment niet wetende dat je ook ‘kunst’ kon studeren). Ik wou iets leren wat mij wakker en werkelijk liet voelen, iets wat niet alleen ging om excellentie en competitie.

Ik volgde een opleiding in België en Nederland. De eerste heel negatief, de tweede positief. Hopelijk is die Belgische opleiding intussen positief geëvolueerd, maar in mijn tijd kregen we er vooral les van mensen die net een rol in Thuis gemist hadden, of die al jarenlang vast benoemd waren, maar zelf geen actuele kunstpraktijk meer beoefenden.

De docenten waren overwegend mannen, terwijl 95% van de studenten vrouwen waren. Iedereen was wit, cis, ‘gezond’ en slank. De enige studente met een working class achtergrond mocht na een jaar haar studies stoppen. De enige docent die zich echt engageerde, was helaas ook degene die bijles gaf in zijn slaapkamer.

In Amsterdam kwam ik daarna gelukkig wel in een pedagogisch verantwoorde omgeving terecht, met betrokken docenten uit de praktijk en de mogelijkheid om een individueel parcours uit te zetten. Aan het hoofd stond een vrouw die niet in met haar autoriteit speelde, maar voor velen een luisterend oor was.

Al die tijd in kunsthogescholen deed ik parallel aan zelfstudie, ook in de praktijk door verschillende sociale engagementen.

Al die tijd in kunsthogescholen deed ik parallel aan zelfstudie: met onderzoek binnen filosofie, sociologie, ethiek, rechten… maar ook in de praktijk door verschillende sociale engagementen. In alles blijf ik natuurlijk dilettant. Door levenservaringen en vriendschappen leerde ik dat ik mijn intuïtieve weerstand tegen sociale onrechtvaardigheid en verwrongen patriarchale machtsdynamieken kon articuleren en transformeren, en dat ik mijn privilege als witte, hoogopgeleide, ‘gezonde’ vrouw kon proberen in te zetten om mee aan sociale verandering te werken. Gaandeweg leerde ik dat kunst en leven niet gescheiden kunnen zijn.

Daarom vind ik het nu ook belangrijk dat BOK zich twee jaar lang zal afspelen in de stad waar ik zelf woon: in Brussel, waar al connecties bestaan. Werk en leven zijn in mijn praktijk als kunstenaar altijd al nauw verbonden geweest, zoals ook kunst, burgerschap en menszijn dat zijn. Maar nu wil ik aan dat ‘lokaal verankerde’ werk een meer substantiële en structurele dimensie kunnen geven.

Hier in onze eigen stad hopen we, door verschillende ‘bodies of knowledge’ te ontsluiten en met elkaar te verbinden, het potentieel voor een ‘commoning’ van alternatieve kennisuitwisseling te activeren. Dat doen we semi-nomadisch: gedurende enkele weken of maanden zal BOK op hetzelfde plein of park in één van de Brusselse gemeentes staan, om dan weer verder te gaan. Zo creëren we een ‘plek’ die zich langzaam verplaatst in de publieke ‘ruimte’ van de stad.

‘In de menselijke geografie zijn “plek” en “ruimte” belangrijke concepten’, vind ik op de website … ‘Ze beteken ook niet hetzelfde. “Ruimte” is iets abstracts, zonder enige substantiële betekenis. “Plek” daarentegen verwijst naar hoe mensen zich bewust zijn of zich aangetrokken voelen tot een bepaald stuk van die ruimte. Een plek kan je zien als een ruimte met betekenis.’

Bok en kunst

‘Maar is BOK wel kunst?’ Voor mij is die vraag eigenlijk irrelevant. Ik doe dit project als kunstenaar en vooralsnog is kunst de enige context waarbinnen ik zoiets kan doen. Meer specifiek maakt het deel uit van een doctoraat-in-de-kunsten bij ARIA (UA en Conservatorium Antwerpen) rond gedeelde orale kennisoverdracht.

'Een kunstenaar is al wie zijn of haar activiteit begrijpt als kunst, los van canon, kunstcritici, musea, Wikipedia en andere schema’s van specialisten.'

Dat is de paradox: wil je de noodzakelijke steun en middelen voor een plan, dan moet je het als kunst legitimeren. En dat betekent: tegemoet komen aan de vraag van de gevestigde kunstwereld om output, documentatie, tot op zekere hoogte kwantificeerbare resultaten en een zeker auteurschap.

Zelf worstel ik daarmee. Wat het kunstenaarschap betreft volg ik de opvatting van de Zapatista’s, zoals neergeschreven door Batallones Femeninos in de bundel Global Teaching and Learning (2019): ‘een kunstenaar is al wie zijn of haar activiteit begrijpt als kunst, los van canon, kunstcritici, musea, Wikipedia en andere schema’s van ‘specialisten’ die menselijke activiteiten classificeren en dus uitsluiten.’

Wat BOK beoogt, is nochtans wat in principe heel veel kunst beweegt. Het komt voort uit de radicale verbeelding om publieke ruimte te claimen als plek voor alternatieve kennisoverdracht. ‘Radicaal’ wil hier zeggen: met veel tijd voor ontmoetingen, zorg en luisteren – een zacht soort radicaliteit dus.

Die keuze om als kunstenaar geen producten voort te brengen, maar ontmoetingen te creëren, zich sociaal te engageren, nieuwe vormen van ‘publiek’ voor te stellen, heeft intussen een vaste plaats verworven binnen internationaal gevestigde circuits. Denk aan de praktijk van Tania Bruguera, Jonas Staal, Thomas Hirschhorn, Jeanne Van Heeswijk…

BOK gaat niet over het exploiteren van excellent werk voor individueel succes, erkenning of profijt. Het artistieke proces is ook geen hygiënische operatie binnen een comfortzone, van waaruit zich een waterdicht product kristalliseert. Wij willen verbindingen creëren binnen lokale gemeenschappen, rond rijke kennis die toch geen ‘resource’ moet zijn. De ‘commons’ die we bespelen, zijn geen ‘commodities’: ze zijn niet noodzakelijk tastbaar of verhandelbaar.

Voor ons is het onmogelijk om theorie over te dragen die als het ware los staat van de wereld.

In die lijn willen we ook voor een groot deel onzichtbaar opereren, om voor mensen een ‘safe space’ te garanderen. Want niet iedereen voelt zich comfortabel ‘in the spotlight’, en voor sommige mensen kan dat zelfs gevaarlijk zijn.

In die keuzes staat BOK zeker niet alleen. Praktijken, organisaties en bewegingen die mij het meest inspireren, waar een individueel auteurschap niet aan de orde is, zijn langdurig en lokaal, zoals in Brussel onder meer Le Space, Memoire Coloniale, Noms Peut-Être, Bamko… Elk op hun manier werken zij rond de overdracht van niet-dominante kennis. Kunst of niet, het gaat om wat ze delen.

Naar een polyversiteit

In die zin hoopt de filosofie en politiek van BOK inspiratie te bieden aan de institutionele sfeer van de universiteit en het conservatorium. Met BOK willen wij ingaan tegen ‘conventionele ideeën over theorie die de praktijk “verlicht”’ (Xochitl Leyva Solana in Decolonization and Feminisms in Global Teaching and Learning) en willen we kiezen voor theorie die ‘belichaamd’ is, zoals de auteurs van de feministische anthologie This Bridge Called My Back het in 1981 al noemden.

Volgens die visie is het voor ons onmogelijk om theorie te doceren zonder enige consequentie voor een geleefde praktijk, om ideeën over te dragen die als het ware los staan van de wereld – wat in de universiteit vandaag vaak nog het geval is. Er bestaat geen kennisoverdracht zonder subjectiviteit.

De kunstschool zou kunnen werken aan haar toegangelijkheid als plek waar de wereld samen komt, en zo haar maatschappelijke relevantie kunnen verhogen.

Als BOK zich op de één of andere manier verhoudt tot de universiteit – alleen al omdat het ook een plek voor kennisuitwisseling is – dan wel door het idee van de UNI-versiteit op te rekken tot een POLY-versiteit - zoals Achille Mmbembe dat ooit in verdedigde in zijn lezing Decolonizing knowledge and the question of the archive: ‘Een pluriversiteit is niet gewoon de mondiale uitrol van een zogenaamd ‘universeel’ eurocentrisch model, om dat dan bijna overal te laten kopiëren. Onder “pluriversiteit” begrijpen velen eerder een proces van kennisproductie dat openstaat voor vele soorten kennis. Het is een proces dat het idee van een universele kennis voor de mensheid niet noodzakelijk opgeeft, maar dat idee wel omarmt vanuit een horizontale open dialoog tussen verschillende kennistradities.’

De kunstschool, op haar beurt, zou dan weer kunnen werken aan haar toegangelijkheid als plek waar de wereld samen komt, en zou zo haar maatschappelijke relevantie kunnen verhogen. Als een plek waar kunstenaars elkaar ontmoeten in hun sociale, politieke en magische rol, eerder dan als een opstap naar een beroep. ‘Leren’ betekent dan ontwikkelen wat er in potentie al is, en dat vanuit een open verbeelding transformeren met de beschikbare én de nieuwe tools, skills en methodieken.

Essenteel is dat de kunstschool een angstvrije plek wordt, ontdaan van problematische machtsverhoudingen.

Essenteel is dat de kunstschool een angstvrije plek wordt, waar durf, lef en experiment aangemoedigd worden, ontdaan van problematische machtsverhoudingen. Waar dekolonisatie en feminisme geen agendapunten zijn, maar de kernprincipes vormen van een radicaal andere cultuur, politiek, organisatie en representatie binnen de instelling.

Zich van alles verbeelden en creatief zijn in het concreet realiseren van die verbeelding – via welk (artistiek) medium dan ook – wordt dan vanzelf een politieke daad.

We blijven leren. In mijn radicale verbeelding kan een project als BOK dat zich in de stad materialiseert, een tastbare toekomst dichterbij brengen waarin een school een plek wordt voor ‘the practice of freedom’ (bell hooks). Waar kennisuitwisseling centraal staat, met liefde voor het leren, waar we leren om te begrijpen, begrijpen om ons te ontplooien, ontplooien om vrij te zijn, om in vrijheid te kunnen handelen en leven.


Deze tekst is geïnspireerd door gesprekken met mensen die ik daarvoor wil bedanken: Flore Herman, Nadia Mharzi, Eva Wilsens, de mensen van Quarantine, Roschanack Shaery-Yazdi, Judith Wielander, Pascal Gielen, Willem De Wolf, Jozef Wouters, Hari Sacré, Ilse Ghekiere, Rachida Aziz, Agnes Quackels, Daniel Blanga-Gubbay en natuurlijk de Manchester 'bodies of knowledge'. Ook een woord van dank en bewondering voor Sarah de Jong, Rosalba Icaza en Olivia U. Rutazibwa die met Decolonization and feminisms in global teaching and learning een baanbrekend werk publiceerden dat iedereen zou moeten lezen die theorieën over dekolonisering en feminisering van het onderwijs in de praktijk wil omzetten.