Blankenberge

Door Tom Van Imschoot, op Thu Mar 03 2022 00:00:00 GMT+0000

Blankenberge. Voor velen een badplaats ‘they love to hate’, voor mij een plaats ‘I hate to love’.

Blankenberge. Voor velen een badplaats ‘they love to hate’, voor mij een plaats ‘I hate to love’. Het heeft met zijn contrasten te maken, de zon die ze uitvergroot en de zee die ze weerspiegelt. Maar ook met de herinnering aan het vele dat hier is mogelijk geweest, een vergeten diversiteit die bedolven ligt onder de heersende monocultuur. Ik graaf een aantal brokstukken op en bouw er een golfbreker mee, een gladde mosselbank waarop je lelijk uit kan schuiven. Samen in zee?

Opeenvolgende golven van democratisering zijn nu gestrand in wat je hooguit een toppunt van nivellering kan noemen.

Blankenberge fascineert mij, ik ga er graag naartoe, maar het is vaak een weerzien met weerzin. Nergens wordt ‘le plat pays’ nog platter. Geen enkele rand van het achterliggende land spiegelt scherper het verval van de Belgische belle époque dan dit strookje strand aan de Vlaamse kust. Het verlangen van de negentiende-eeuwse beau monde om naar het geweld van de zee te kijken en van de gezonde lucht te profiteren, mondde uit in sjieke strandhotels, dito villa’s, een casino en een kursaal, tussen het oude oosterstaketsel en een iconische nieuwe pier naar Engels model. De vissershuisjes moesten er, samen met de witte duinrug waarachter ze eeuwenlang schuilden, voor wijken. In een endogene kolonisatie die hen tot armzalig curiosum herleidde, en die van ‘het fijnste zandstrand van Europa’, zoals het rond 1890 heette, iets unieks en exclusiefs maakte. Maar opeenvolgende golven van democratisering zijn nu gestrand in wat je hooguit een toppunt van nivellering kan noemen. Versteend in een terneerdrukkende muur van appartementsblokken zoals je die overal langs onze kust vindt. Aangevreten door betonrot en geplaagd door leegstand. Met een uniek en exclusief zicht op een massatoeristische hel waarin het alle dagen kermis lijkt, een eeuwige terugkeer van hetzelfde waarvan de hedendaagse beau monde zich heeft afgekeerd.

Alleen de zee is nog vlakker.

Het is altijd over de koppen lopen in deze ultieme braderie, langs schreeuwerige reclameborden, veredelde frituren, brakke mosseltenten en failliet gaande zaken, tussen de oprukkende ketens. Het Serpentarium ging dicht, maar Sportland, met zijn lunapark en zijn zonnewerende ‘Goolfy Blacklight Minigolf’, blijft open. Als alternatief tijdverdrijf voor de aftandse go-carts. Of als een ersatzmiddel dat het pure geld uitgeven moet compenseren: hier kan je ook zelf iets grijpen. De markt en de dijk staan vaak volgeparkeerd, in een gedateerde karikatuur van bereikbaarheid, lekker nauw voor de rollator. Maar hoewel de terrassen nog ieder jaar lijken uit te breiden, heeft al wie het zich permitteren kan, deze hoogmis van de uitverkoop al lang gedegouteerd verlaten. Voor Benidorm, bijvoorbeeld, de Spaanse bastaarddochter van Blankenberge, zon verzekerd. Of meer in middenklasse-stijl: massaal op zoek naar ‘iets anders’ dan louter platgetreden paden. Er is niets verheffends aan deze badstad, ondanks haar naam. Vakantie rijmt hier op congé payé, zoals relaxeren op consumeren, maar naar poëzie is het ver zoeken. Alleen de zee is nog vlakker. Voor zover je haar in de verte ziet liggen althans, achter de wildgroei aan kitscherige strandbars.

Blankenberge mag dan een stapelplaats van platitudes zijn, het is een platitude die we delen.

Is dat niet even banaal als overal elders? Onze kust is toch even plat van De Panne tot Knokke? Inderdaad, het landschapsbeeld is herkenbaar. Maar in Blankenberge is de banalisering extreem. Alle nationale tegenstellingen klonteren hier samen, als in een afvoerput, een ultieme terminus, wellicht ook omdat de stad zo toegankelijk is vanuit alle landhoeken, niet het minst met de trein. Vlaams of Waals, wit of zwart, rijk of arm, jong of oud: in Blankenberge koeken de verschillen samen in een gelaagde korst van platitudes. En daaronder ligt een bron van polarisatie: een plek waar de weldenkende elite van wegloopt en waar het ‘klootjesvolk’ zich gewillig laat ‘afzetten’. Soms barst de korst open, zoals die keer in de eerste coronazomer toen een uitsluitend wit publiek bijna joelend langs de dijk applaudisseerde terwijl de politie enkele zwarte jongeren arresteerde, na een stuivend gevecht op het volgepakte strand. Het was alsof de doos van Pandora openging: rijk tegen arm, klein- tegen grootstedelijk, middenklasse tegen lagere klasse, wet tegen wanorde en natuurlijk wit tegen zwart – de kleuren, of eerder het gebrek eraan, in de Blankenbergse vlag. Maar de ‘bottomline’ van Blankenberge is hoopvoller. Wie er tot aan de vloedlijn loopt, voorbij de polarisatie, vindt ook een oase van relativering: een marge die de contrasten op de spits drijft, maar waarin ze ook even samenvloeien, vluchtig maar eendrachtig verenigd in hetzelfde, basale verlangen naar zee. Het komt neer op een omkering. Blankenberge mag dan een stapelplaats van platitudes zijn, een groteske spiegel van onszelf zodra we het dagelijkse kostuum even afleggen en verlof nemen van wie we zijn, in al onze verschillen. Maar het is een platitude die we delen.

Vreemden onder elkaar

Het is juist de kleinste gemene deler die mensen van verschillende achtergronden (klasse, kleur of leeftijd) in Blankenberge even verbindt die verklaart waarom ik me fel verzet tegen iedereen die er alleen maar op neerkijkt als een badplaats voor marginalen. Onder de gedeelde platitude huist immers een diversiteit die samenhangt met het democratische karakter van Blankenberge. Ik verbind het met mijn overleden grootouders, die hier ooit een appartementje konden kopen. Maar het verbindt hen ook weer met nieuwe bezoekers van een andere origine vandaag, die hier vaak niets anders komen doen dan zij: genieten van de zon, vanop een terras kijken naar de zee en de mensen, vreemden onder elkaar. Dat klinkt misschien naïef, maar het gaat me niet om een veronderstelde eensgezindheid. Het gaat me om de mogelijkheid van dat verschil naast elkaar: zittend in een gemeenplaats, met de blik gericht op dezelfde horizon. Waar komt de zee dichter bij een toegankelijke droom voor iedereen dan op die immer volle weg die in Blankenberge van het station naar de statige Kerkstraattrap gaat, wellicht het meest platgetreden pad van het land?

In Blankenberge is de zee zelf het theater, met de stad, de dijk en het strand als de scène en het volk als de figuranten.

‘De zee! de zee!’ Blankenberge voert de zee op als een langverwacht spektakel. Vandaar ook de ontgoocheling als de weg ernaartoe een fuik blijkt, de aanloop tot een hoogtepunt dat maar niet komt. Maar dan moet de echte openbaring nog komen, voorbij de hoop op iets subliems: met het inzicht dat in Blankenberge niet de zee, maar wel wijzelf het spektakel zijn. Uitgelaten, desnoods ongemakkelijk, maar vrij van de norm die we onszelf opleggen, in de alledaagse sleur. Knokke, met zijn chichi, is een ‘place m’as tu vu’; daar moet je net aan een norm beantwoorden, in een concurrentiestrijd om de anderen met blingbling te overklassen. En het meer stedelijke Oostende neemt elk jaar een cultuurbad in Theater aan Zee. Maar in Blankenberge is de zee zelf het theater, met de stad, de dijk en het strand als de scène en het volk als de figuranten. Het ziet er niet uit. Het levert taferelen op waarvan je denkt: alleen in Blankenberge. Maar uitlachen is niet aan de orde, want je maakt er verdorie zelf deel van uit, met je onnozele short, je blanke benen en je ongepaste bergbottinnes. Niemand kent hier (bij voorkeur) iemand. Maar iedereen herkent iedereen. Want iedereen lijkt hier ‘incognito’. Op de Bekende Vlamingen na, natuurlijk.

Is het toeval dat Tom Lanoye een van zijn eerste toneelstukken ‘of all places’ in een brasserie in ‘Blankenberge’ (1991) situeerde, aan de grimmige achterkant van het vrolijke volkse vertier langs de dijk? VTM recupereerde het entertainment rond diezelfde tijd voor 10 om te Zien. En in de tv-reeks Benidorm (1989-1992), destijds een concurrent van FC De Kampioenen, werd tegelijk ook een uittocht van wit Vlaanderen uit Blankenberge verbeeld, featuring De Strangers. Alleen ‘Het Witte Paard’, naar eigen zeggen ‘de meest iconische revuetempel van Vlaanderen’, herinnert vandaag nog aan die lange lachtraditie, al komt de revue er meer neer op een déjà-vu, een rondje billenkletsen op bestelling rond een ferm gat met pluimen. Maar wat toont dat anders dan dat Blankenberge in wezen een theatrale spiegel is van hoe het lachen in dit land is vergaan? Nostalgisch, op de rand van obsceen. En vooral vergeetachtig, waar dat grenst aan verdringing, voor een diversiteit die niet in het plaatje past, platgewalst door een verstikkende monocultuur.

Strandhoofd met januskop

Ik geloof dat het een daad van verzet is om die normafwijkende diversiteit actief in herinnering te brengen. Niet uit nostalgie, en niet weg van Blankenberge. Maar als uitweg uit de spreidstand tussen nostalgie en hedendaagse wansmaak waarmee Blankenberge alle diversiteit samendrukt. En dus eigenlijk ook voor zover ze juist in Blankenberge terug te vinden is, als vergeten nuance.

De wereldberoemde graficus Frans Masereel (1889-1972) werd hier geboren, een meester van het zwart-wit. Zijn beelden van zee, strand en duinen, met vissers of een man op een golfbreker (de affiche van een retrospectieve in 2009), graven niet alleen in zijn eigen jeugdherinneringen, maar snijden ook diep in het wrakhout van de collectieve verbeelding. Toen hij geboren werd, schilderde de jonge Henry Van de Velde strand- en zeezichten in Blankenberge. En ik verbeeld me hoe ze allebei aan de zee terugdachten toen ze al lang voorbij de landsgrenzen bekend waren. Misschien lazen ze ooit Het Huis te Borgen (1950), alias Blankenberge, van Raymond Brulez (1895-1972), die hier ook werd geboren en die in dit eerste van vier delen (over zijn huizen) als een Vlaamse Proust zijn herinneringen neerschreef aan het kleurrijke hotel waarin hij opgroeide. Het waren zonen van de belle époque natuurlijk, maar hun slagschaduw getuigt van een cultuur die het niet zo onvoorstelbaar maakt dat in het Casino anno 1960 ook een vroege tentoonstelling met abstracte kunst in ons land plaatsvond, gecureerd door Karel Geirlandt, getiteld: ‘Contrast’.

Precies om dat contrast, eerder dan om de hogere kunst in Blankenberge, is het mij te doen. En in dat opzicht is wat ik vermeld hooguit het topje van een ijsberg, een onderzeese ‘mont blanc’ waarop vandaag ook You Tube-ster Acid woont. Brel filmde (onder andere) op het strand van Blankenberge zijn Franz (1971). Dominique Deruddere liet Crazy Love (1987), naar Bukowski, schrijnend uitmonden aan de overkant van de havengeul, bij het westerstaketsel. En Agnes Varda vertelt in de beginscènes van Les plages d’Agnes (2008) aan de hele andere kant van het strand, richting Zeebrugge, hoe ze als kind alleen al door de vreemde Vlaamse namen begon te dromen van de badplaatsen waar ze in de zomer met haar ouders vanuit Elsene naartoe trok. Zij construeert echter geen ‘Eiland in groen en blauw’, naar het instant nostalgische droomhitje van de Blankenbergse zangeres Marva uit 1968, al zou Marva naast Varda niet misstaan, in contrast. Ze reconstrueert een oerscène in haar kijkervaring. Met een set spiegels op het strand, haar rug naar de zee en oog in oog met de camera is het alsof ze terugkijkt naar een vertrekpunt voor hoe ze als cineaste altijd naar andere mensen is blijven kijken: uiterst eenvoudig, extreem genereus.

Je bent alleen in Blankenberge, omringd door de massa.

Misschien is dat inderdaad wat Blankenberge ook doet: een scène bieden voor een kijkervaring. Varda en Marva komen er kortstondig samen: als klein verschil, met daartussen een hele wereld. Twee kanten van een gladde golfbreker waarop je amper recht kan blijven. Maar wat een horizon. Wat een wemeling. Wat een woeste zee van contrasten komt bloot te liggen onder de platitude van wat anders alleen maar wordt afgedaan als een monocultuur in monokini, de enige bergen. Wellicht moet je erg ver op de golfbreker gaan staan om nog iets van die einder in Blankenberge te zien, in plaats van alleen een terminaal eindpunt. Het lijkt op een gevecht met de windmolens, vandaag meer dan ooit. Het kan zijn dat je duizelt. En het kan zijn dat je eraf glijdt, de dieperik in. Maar spartelend zie je Blankenberge beter zoals het is: niets subliems, geen eeuwigdurende zonsondergang, maar een strandhoofd met een januskop, ergens tussen zee en land, kern en marge, kitsch en koestering, schipbreuk en schatkamer, reëel en verbeeld. Misschien herken je je, misschien keer je je om, dat is eigenlijk hetzelfde. Je bent alleen in Blankenberge, omringd door de massa. Je ziet iets plats, maar het is dubbel: een extreme horizontaliteit die het even generieke als genereuze podium vormt voor de troostende tristesse van de menselijke komedie.

Kan iemand de redders halen?

(In memoriam Pol Dehert, 1950-2021)