Beste Yves Petry
Door Yves Petry, op Thu Oct 15 2020 22:00:00 GMT+0000Elke vrijdag pent een van onze vijf vaste online correspondenten een brief. Deze week richt schrijver Yves Petry zich tot zichzelf en vraagt hij zich af waarom hij ooit fictieschrijver is geworden én gebleven. ‘Het soort lef dat jij zo bewondert in bepaalde auteurs en zelf beweert na te streven, is dat nog wel van deze tijd?’
Zeg eens, Yves Petry, waarom ben jij ooit fictieschrijver geworden? Een deel van het antwoord ken ik al. Als jongen en jongeman las je romans – van Nabokov, Kafka, Beckett, Céline of later van Musil, Bernhard (Thomas), Roth (Philip), Bellow, Sebald en nog vele anderen. Geen ontspanningslectuur maar eigenmachtige teksten die je levensgevoel blijvend hebben veranderd.
Een beter mens – in de zin van socialer, meegaander, vriendelijker, verbondener – ben je door het lezen van deze boeken niet meteen geworden, maar ze sterkten je wel in het vermoeden dat er over een menselijk individu soms heel wat boeiender dingen te melden vallen dan menig welmenend moralist in zijn of haar dagdromen voor wenselijk houdt. Een bepaald soort literatuur heeft je geraakt en gevormd tot in de kern. Dat verklaart voor een deel waarom jij op jouw beurt de kunst wilde ontwikkelen om via de magie van het geschreven woord stukjes van je eigen wezen – van je persoonlijke complexen, esthetische voorkeuren, filosofische obsessies en stilistische kieskeurigheid – in te planten in het mentale DNA van de potentiële lezer.
Eigenheid, artistiek of niet, een zekere amorele soevereiniteit, de gedecideerde wil om zelfstandig je woorden en je ritmes te kiezen, zijn dat eigenschappen die vandaag nog op veel waardering kunnen rekenen?
Zelfvoortplanting met andere middelen dus. Goed, dat begrijp ik. Maar mijn vraag is eigenlijk: waarom ben je nog steeds fictieschrijver? Want, ja, ik bedoel maar, het soort lef dat jij zo bewondert in bepaalde auteurs en zelf beweert na te streven, is dat nog wel van deze tijd? Eigenheid, artistiek of niet, een zekere amorele soevereiniteit, de gedecideerde wil om zelfstandig je woorden en je ritmes te kiezen, zijn dat eigenschappen die vandaag nog op veel waardering kunnen rekenen?
Jij huldigt een idee van individualiteit dat tegenwoordig, als je het mij vraagt, door maar weinigen nog wordt aangehangen. Ook al leven we in wat officieus een individualistische samenleving heet te zijn, je zult zelfs op klaarlichte dag en met een lantaarntje in de hand nog niet zo gauw ergens een individu vinden zoals jij dat opvat. Ego’s, dat wel, in allerlei vormen en formaten, figuren die druk doende zijn hun sociale posities te verdedigen of te verbeteren, maar dat is niet wat jij bedoelt met een individu, heb ik begrepen.
Voor jou is het waarlijk individuele, grofweg gezegd, een dimensie die los staat van de maatschappelijke komedie en op haar best zelfs los van taal en tijd. O, het is verre van jou om te proberen te bewijzen dat die dimensie werkelijk bestaat, dat weet ik. Je wil haar alleen maar oproepen in woorden, de mogelijkheid ervan suggereren. ‘Wat heet werkelijk, wat heet bestaan?’ zeg jij met een zeker dedain voor datgene wat algemeen geldt als reëel, en je haalt je schouders op over de letterlijkdenkenden. Maar daar kom je tegenwoordig zomaar niet mee weg, vriend.
De eenentwintigste-eeuwse mediagebruiker streeft ernaar de anderen een beeld voor te spiegelen van wie hij is en probeert tegelijk zo volledig mogelijk samen te vallen met dat beeld. Dat heet transparantie, dat heet bestaan. Als simplisme en zelfbedrog de prijs is die daarvoor betaald moet worden, dan is het maar zo. Een account op Facebook of Instagram houdt voor velen al meer dan genoeg persoonlijke substantie in en ze hebben, geloof me, echt geen boodschap aan de zogenaamd ongrijpbare uniciteit van het ik of de particuliere scheervluchten langs het niets die jij als gevolg van je ontvankelijkheid voor de dubbelzinnige spelletjes van de ‘betere’ literatuur voor hoogst waardevol bent gaan houden. Wat mensen in deze tijd nodig hebben, dat is een identiteit, dat is groepsbewustzijn, dat zijn heldere zekerheden waarmee ze zowel op familiefeesten en aan cafétafels als eventueel in columns of praatprogramma’s kunnen uitpakken.
Het ik is hooguit nog een figuur bij wijze van spreken. Vergelijk het met geld. Je kunt er alleen iets voor krijgen in zoverre de anderen het erkennen als harde munt.
Begrijp me nu niet verkeerd, ik heb het goed met je voor. En daarom hoop ik dat je eindelijk eens mag inzien dat jouw opvattingen over het individu veel te hoog gegrepen zijn. Je kent toch die populair-wetenschappelijke uitspraak over het ik? Dat het maar een illusie is. Een drogbeeld, een bedrieglijk neveneffect van onze breinwerking. Dat is natuurlijk geen echte wetenschap, toegegeven. Echte wetenschap bedient zich niet van zulke slecht gedefinieerde termen. Je zou je trouwens kunnen afvragen voor wie dat ik dan wel een illusie mag zijn – wie de bedrogene is. Maar dit terzijde. Voornoemde uitspraak bezit de schijn van wetenschappelijkheid en dat volstaat voor de meesten. Het ik is hooguit nog een figuur bij wijze van spreken. Vergelijk het met geld. Je kunt er alleen iets voor krijgen in zoverre de anderen het erkennen als harde munt. Op zichzelf is het van geen waarde en bezit het geen realiteit.
Nu zou je nog kunnen denken dat het hier een ongemakkelijke waarheid betreft. Maar dat is eigenlijk niet zo. De meesten onder ons zijn er allang aan gewend dat je als persoon alleen relevant bent in zoverre je ook representatief bent. Dat je als atoom niets voorstelt zonder duizenden identieke atomen om je heen. Ze vinden dat zelfs best nog wel een comfortabel idee. Het ontslaat hen van de lastige opgave om zelf iemand te zijn. Met plezier geven ze zich over aan een aloude mentale overlevingsstrategie: denken in de wij-vorm. Dat klinkt bovendien nog lekker bescheiden ook, alsof je jezelf hebt weggecijferd voor het algemeen nut. En wanneer wij op hooggestemde toon verklaren dat ieder individueel mensenleven heilig is, vergis je niet, dan bedoelen we vrijwel uitsluitend de lichamelijke integriteit ervan. We situeren het heilige in de goede werking van onze organellen, de onschendbaarheid van onze huid, de staat van onze darmflora. Ons heersende idee van solidariteit berust op onze biologische gelijkvormigheid, onze gedeelde dierlijkheid, meer niet. Een gezondheid zonder ziel voor een mensheid zonder ziel, dat is het ideaal van vandaag. Ingewanden aller landen, verenigt u!
Tot slot en om terug te keren naar de vraag waarmee ik begon: is voor jou als fictieschrijver niet de tijd gekomen om met het bovenstaande wat meer rekening te houden? Tot hiertoe heb jij in je boeken altijd weer figuren centraal gesteld die in woord en daad de stelling belichamen dat het ik een soort god is waarvan geen beeld mag worden gemaakt. Een genius die zich met hand en tand verzet tegen elke definitie of vorm van categorisering. Die echter is dan wij. Die niet samenvalt met wat wij denken of willen dat hij is en die ons daarom kan laten spreken en handelen zoals we niet altijd hadden voorzien. Fraai hoor, daar niet van, en soms klinken je personages heel oprecht en geïnspireerd, maar jouw visie op het individu is een beetje te irrationeel naar onze hedendaagse smaak, snap je, een beetje smoezelig en bovendien verdacht complex. Te artistiek misschien? In elk geval niet erg bruikbaar. Wat moeten we, om maar iets te zeggen, met een dergelijk onbeheerbaar ik op een datingsite? Of in een talkshow? Je moet niet méér jezelf zijn dan goed voor je is. Een mens heeft tegenwoordig geen genius nodig maar een profiel.
Goed, het is niet voor het eerst dat ik je dit aan het verstand probeer te brengen en het zal ook niet voor het laatst zijn. En ondertussen, dat laat zich raden, zul je doorgaan met schrijven zoals je schrijft en denken zoals je denkt. Mijn woorden veracht je als corrupte praatjes en ze zullen je er niet van weerhouden het onverdedigbare te blijven verdedigen, alsof je daartoe gedreven wordt door een ik dat veel waarachtiger is. Zoals je wilt. Gegroet dan maar voor vandaag. Deze brief is trouwens al veel te lang geworden. We spreken elkaar nog wel.
Altijd de jouwe,
ʎɹʇǝԀ sǝʌ⅄