Beste Sam Solomon

Door Frank Keizer, op Thu Jan 18 2018 23:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week richt Frank Keizer zich tot Sam Solomon, de Amerikaanse dichter die naast houvast te bieden voor onze gedesoriënteerde tijd ook Franks leven mee richting gaf.

Ik was je niet vergeten. Soms komen dingen gewoon niet helemaal samen. Vorige week gelukkig wel, toen we beiden op hetzelfde moment in New York waren en je, in Berl’s Poetry Shop, voordroeg uit je nieuwste boek Special Subcommittee (Commune Editions, 2017). Er zaten familieleden in de zaal en ik wist niet dat je een New Yorker was, had altijd gedacht dat je Brits was. Wat ik vervolgens een tikje ongemakkelijk aan je opbiechtte toen we elkaar, na een paar steelse blikken van herkenning, na afloop kort spraken.

We kenden elkaar niet echt, maar een aantal jaren geleden had ik contact gezocht met de vraag of ik enkele gedichten van je mocht publiceren die ik vertaald had. Het mocht. Maar ik treuzelde zo lang dat er uiteindelijk helemaal geen publicatie volgde. De reden was dat ik ze niet echt rond kreeg. En dat gold eigenlijk ook voor het thema waar ze in moesten passen – hoe een anti-individualistische lyriek kon klinken die andere vormen van subjectivering onderzocht dan de neoliberale.

Dat is iets waar ik nog steeds in geïnteresseerd ben, dus het wordt tijd om iets goed te maken. Zeker nu ik je heb horen voordragen en tot mijn eigen verbazing, ongemak en schaamte overspoeld werd met emoties. Ik realiseerde me ineens weer hoeveel je poëzie voor me betekend heeft, toen ik haar voor het eerst las in 2012 in je chapbook The life of Riley – dat in je nieuwe boek herdrukt is. En dat ze dat nog steeds doet. Hoe ze me heeft mee geraakt, en meer nog, veranderd.

Regels die lang in mijn hoofd hadden rondgespookt, kwamen ineens terug – ‘Every good poem is a transitional demand’ – breng er maar iets tegen in, mij lukt het niet. ‘What we’re trying to do is write the songs that / give the rhythm for a march that isn’t here’ – poëzie als positief, maar ook onmogelijk project. ‘Poise of your nose reminds me of dad’s / he has outsourced the shadow of our right.’ Nu ik je ze opnieuw hoor voordragen, merk ik pas hoeveel van die confrontationele, affectieve toon ik heb opgezogen, hoezeer die een deel van mijn eigen gedichten is geworden. Het was alsof ik terugging in de tijd, alsof ik weer even die schaal van mijn voormalige zelf bewoonde.

Jouw werk gaf stem aan onze desoriëntatie, maar liet ook iets anders zien.

Wat voor tijd was het? Anti-bezuinigingsprotesten breidden zich uit over Europa, in reactie op een nieuwe golf van neoliberale ‘hervormingen’ die de publieke ruimte verder uitholden om ruim baan te geven aan de verdere verspreiding van kapitalisme. Racisme en anti-immigratiesentiment vierden hoogtij en werden door rechts gretig geëxploiteerd, terwijl een versuft links zonder antwoorden bleef. Mijn eigen ervaring van die tijd was er een van economische, politieke, generationele en seksuele desoriëntatie, waarin elke continuïteit verdwenen was en er alleen nog een murw heden over was.

Jouw werk – en dat van anderen zoals Marianne Morris en Sophie Robinson – gaf voor mij stem aan die desoriëntatie, maar liet ook iets anders zien. Dat er niet alleen een treurend wij was dat verpieterde in verdrietigheid om zijn ontwrichting, en in reactie daarop toevlucht zoekt in een gefantaseerd thuis, of dat nu een homogene natie is, de ruïne van een verzorgingsstaat of heteronormativiteit. Maar dat er ook een actief wij is dat componeert en die categorieën doorbreekt. Dat een gedeelde wereld mogelijk was en dat poëzie het streven ernaar kon voeden.

Nu schrijf ik je om te zeggen dat ik dankbaar ben dat je een van die mensen was die me op het spoor van die poëzie zette. Ja, de poëzie die ik wilde schrijven, en hopelijk soms ook geschreven heb, is mogelijk.

Ik schrijf je om te zeggen dat ik dankbaar ben dat je me op het spoor van die poëzie zette

In het aangrijpende nieuwe werk dat je die avond presenteerde, wordt dat scherp duidelijk. Special subcommittee kan gelezen worden als een meditatie over de revolutionaire erfenis van de twintigste eeuw, via een deel – het vaderlijke deel – van je familiegeschiedenis. Je grootvader van vaders kant was een vakbondsleider die in de jaren 1940 verhoord is door de FBI vanwege vermeend communistische sympathieën, waardoor hij ook zijn baan verloor.

Een deel van het boek bestaat uit de deels gecensureerde documenten en transcripties uit het staatsdossier over je grootvader, waar je vrijelijk omheen essayeert over familie, politiek activisme, seksualiteit en ras. Welke erfenissen kies je? Bij welke verbanden, instituties en structuren hoor je? Welke lijnen volg je en welke worden uitgewist? Wat blijkt uit dit boek, is dat je bij queerness hoort, bij witheid, bij een bepaald soort familie, bij communisme en bij Amerika, maar ook bepaalde grappen, liedjes en verlangens deelt met anderen.

Al die cirkels raken elkaar, maar overlappen nooit helemaal, en het zijn die gaten waar jij als schrijver stil blijft staan, niet overheen wilt stappen, huiverig voor de mythe van een allesomvattende oerscène die de blauwdruk voor een gemeenschap etst. Revolutie en erfenis vinden elkaar niet, zoals familie en staat elkaar niet vinden – elkaar niet kunnen vinden. ‘Here’s an axiom: there is no possibility for anything called revolutionary inheritance. Which is not the same as ancestry but which is the dominant constitution of reproduction all the same.’

Ik vraag me sindsdien af bij welke ondercommissies ik allemaal hoor, welke figuren voor gemeenschap ik kan bedenken die niet te reduceren zijn tot de vormen die ik al ken. En hoe ze misschien leeg moet blijven om een ruimte te kunnen blijven voor creatie, voor nieuwe vormen van relatie.

Met kameraadschappelijke groet,

Frank