Beste Reinhard Jirgl

Door Arne De Winde, op Thu Sep 29 2022 22:00:00 GMT+0000

Arne De Winde schrijft een brief naar de Duitse auteur Reinhard Jirgl. Ooit de winnaar van de belangrijkste literatuurprijs in het Duitse taalgebied, maar sinds vijf jaar uit de openbaarheid getreden. ‘Jouw werk lezen vraagt tijd en concentratie. Net dat kostbare goed hebben we massaal uitbesteed aan andere media.’

Ik ben een slechte vriend geweest (als het al niet aanmatigend is mezelf een vriend van jou te noemen, nu we elkaar al jaren niet gesproken of geschreven hebben). Sowieso is het al aanmatigend een brief met ‘ik’ te beginnen, waarvoor sorry. En mogelijk betekent deze brief, waarin ik enkel mijn vriendschap wil betuigen, het einde van onze vriendschap, die misschien wel op een laag pitje stond, maar die – dat zie ik nu meer dan ooit in – een fundament vormt van wie ik (geworden) ben. Misschien ben ik ook gewoon in se een slechte vriend – altijd maar on the run, altijd maar doorsjezend ‘met de koffer open’, meestal op een autostrade waar het onmogelijk is rechtsomkeert te maken om wat uit de kofferbak gevlogen is terug te halen.

Een mokerslag was het. Jij besliste om de publieke ruimte te verlaten die je pas na de val van de Berlijnse Muur in 1989 had kunnen betreden.

Maar nu moet ik wel een snok aan de handrem geven. Want ik ben in shock. Enkele weken terug vroeg ik me af of er al een nieuwe roman van je verschenen was (je schrijft kleppers aan een tweejaarstempo en het was nu toch wel al van 2016 geleden dat ik Oben das Feuer, unten der Berg in de post had mogen ontvangen). In gortdroge, maar niet mis te verstane bewoordingen kon ik aan het einde van je bio op de website van je uitgeverij Carl Hanser Verlag lezen:

‘Mit Beginn des Jahres 2017 hat Reinhard Jirgl sich vollständig aus der Öffentlichkeit zurückgezogen. Er verzichtet auf Lesungen sowie andere Auftritte, desgleichen auf jede Publikation seiner auch weiterhin entstehenden Manuskripte. Alle neu geschriebenen Texte verbleiben in Privatbesitz.’

‘Begin 2017 heeft Reinhard Jirgl zich volledig uit de openbaarheid teruggetrokken. Hij ziet af van lezingen en andere optredens, daarnaast ook van de publicatie van alle manuscripten die verder mogen ontstaan. Alle toekomstige teksten blijven in privébezit.’

Een mokerslag was het. Jij, die decennialang onder de DDR-dictatuur enkel en alleen voor de ‘Schublade’ (bureaulade) had geschreven omdat jouw literatuur door het censuurapparaat als te subversief werd beschouwd, besliste om dat opnieuw te doen, om de publieke ruimte te verlaten die je pas na de val van de Berlijnse Muur in 1989 had kunnen betreden.

De grote Duitse ‘cultuurnatie’ leek geen zier om je terugtrekking te geven.

En hoe was het mogelijk dat ik deze drastische daad pas vijf jaar na datum vernam, in twee beenharde zinnen. Sec, zonder poespas. Jij, die – naast tal van andere gerenommeerde prijzen – in 2010 de belangrijkste literatuurprijs in het Duitse taalgebied, de Georg-Büchner-Preis, had gewonnen en een monumentaal oeuvre van dertien lijvige en doorwrochte romans en talloze essays had opgebouwd, had de scène verlaten – en, laten we eerlijk zijn, geen haan die ernaar kraaide. De grote Duitse ‘cultuurnatie’, die zichzelf maar al te graag stileert als vrijhaven voor intellectueel debat en literaire uitwisseling, leek geen zier om je terugtrekking te geven. In twee krantenartikels beklagen criticus Gerrit Bartels en curator en redacteur Thomas Geiger zich wel over het markante stilzwijgen over je zelfopgelegde stilzwijgen, maar verder niets, afgezien van een schertsende, denigrerende column in 2019 van Magnus Klaue, die in zijn (afrekenings)reeks ‘Lahme Literaten’ in het (naar verluidt) linkse tijdschrift Jungle World vol leedvermaak vaststelt:

‘Die geringe mediale Resonanz auf Jirgls Rückzug ins Private lässt hoffen, dass sein Versuch scheitert, das Strauß-Kostüm mit dem von J.D. Salinger zu tauschen, seit dessen Tod vor neun Jahren die Welt müßig darüber rätselt, ob das Schreiben ohne marktvermittelte Gegenleistung denn nun den Stil verbessert oder nicht.’

‘De beperkte mediatieke resonantie van Jirgls terugtrekking in het private laat hopen dat zijn poging mislukt om zijn (Botho, A.D.W.) Strauss-kostuum in te wisselen voor dat van J.D. Salinger, sinds wiens dood negen jaar geleden de wereld zich nodeloos buigt over de vraag of schrijven zonder commerciële tegenprestatie de stijl nu verbetert of niet.’

De vergelijking met J.D. Salinger is natuurlijk wel treffend: hij trok zich in 1965 terug om nog tot zijn dood in 2010 te schrijven zonder enig publiek optreden of enige publicatie (publiceren was afleiding van het schrijven). Ook jij bent een maniak die niet van ophouden weet, voor wie schrijven een drift en een dwang is.

Misschien is je terugtrekking een bevestiging van wat wij al lang wisten: dat je niet van deze tijd bent.

Dat je terugtrekking haast onopgemerkt is gebleven in de media, moet echter volledig in de lijn van je verwachtingen gelegen hebben. Je hebt nu eenmaal geen clickbaitgehalte. En waarschijnlijk wilde je die veronachtzaming zelfs, om je punt hard te maken: het punt dat je geen rol (meer) te spelen hebt in de gedebiliseerde publieke ruimte waarin de consensus regeert, waarin enkel gedacht en gesproken kan worden in simplificerende sjablonen, wil men ‘scoren’ of wil men tenminste niet als arrogante, wereldvreemde elitair verguisd worden.

Maar misschien is je terugtrekking ook een bevestiging van wat wij eigenlijk al lang wisten: dat je niet van deze tijd bent (al is dat een dwaze frase, want hoe kan iemand buiten de tijd staan?). Alleszins, dat wil niet zeggen dat ‘deze tijd’ je niet nodig heeft, integendeel zelfs.

Als je ons iets leert, dan is het wel het vaak vergeten inzicht dat schrift een weerbarstige materie die de aandacht naar zichzelf trekt.

Tegen de hypervolatiele circulatie van informatie in ontwikkelde je een gebalde schriftuur waarin elk taalteken de volledige aandacht opeist. In de traditie van James Joyce en Arno Schmidt verbaster je woorden en verhaspel je zinnen om tot extreem idiosyncratische formuleringen te komen die de grenzen van de leesbaarheid tarten. Die ingrepen zie jij (en ook jouw ideaaltypische lezer) als een haast erotische exploratie van de materialiteit van taal, en preciezer schrift. Als je ons iets leert, dan is het wel het vaak vergeten inzicht dat schrift een allesbehalve transparante drager is, maar een weerbarstige materie die de aandacht naar zichzelf trekt. Geen woord zonder weerhaak, geen zin zonder hapering.

Maar jouw werk lezen vraagt dus tijd en concentratie. En net dat misschien wel kostbaarste goed dat we (ja, ik weet het, we we we – wie is me dat?) bezitten, hebben we nu eenmaal massaal uitbesteed aan andere media, al dan niet sociale. Ons mentale gestel kan jouw werk haast niet meer aan. En ik pleit schuldig: de laatste roman die ik van je las, Nichts von Euch auf Erden, stelde me voor de grootste intellectuele beproeving uit mijn bestaan: het is een epos van 510 dichtbedrukte pagina’s dat enerzijds onvoorstelbare interplanetaire scenario’s uittekent en anderzijds acribische aandacht voor elk echt schriftteken vergt. Ik was letterlijk en figuurlijk kapot van de lectuur. Ik moet dan ook toegeven dat ik Oben das Feuer, unten der Berg nog niet gelezen heb – gewoon omdat (hoe schandalig ook) de tijd en de energie me ontbraken (wat natuurlijk larie is, want er is wel genoeg tijd voor onnozel tijdverlies). Misschien ben ik dus wel gewoon een van die impulsieve dopamineslurpers geworden, die je zo verfoeit.

Je bleef er maar op (sloop)hameren dat het publieke discours compleet gecarnavaliseerd is.

In feite ben ik (in de rollen die ik bekleed en door het discours dat ik hanteer) mee verantwoordelijk voor jouw terugtrekking uit een intellectueel klimaat dat je als onleefbaar beschouwt. Jij noemt onze ‘massademocratische informatiemaatschappij’ een ‘dictatuur van de oppervlakte’, die grossiert in simplistische dualismen en inwisselbare stereotypen en uitblinkt door een ‘zelfgenoegzame, pseudo-geëngageerde ethiek’. In dit ‘Quatschocento’ – zoals een van je protagonisten het noemt – leeft ‘der alte Absolutheits-Wahn des Totalitarismus’ (‘de oude absoluutheids-waan van het totalitarisme’) weer op: ‘nichts soll bleiben, das noch irgend different zum verbindlichen Konsens-Maßstab erscheint.’ Je bleef er maar op (sloop)hameren dat het publieke discours compleet gecarnavaliseerd is, dat er geen enkele ruimte meer is voor ernstige publieke discussies, voor dissidente opvattingen. En wie niet in het kraam van de politieke correcte goegemeente past, wordt blootgesteld en verbannen (wat al dan niet gepaard gaat met cryptochristelijke rituelen van schuld en schaamte). Je ergerde je mateloos aan de critici die uitspraken van personages uit hun literaire context lichtten om zo op jouw kap te kunnen scoren – en ja, zo was je ook zeker één keer boos op mij, toen ik een artikel had gepubliceerd over je strategische spel met cultuurpessimistische en rechts-conservatieve motieven en termen, o.a. van de ondergangsfilosoof Oswald Spengler. Je schreef me toen een ellenlange brief waarin je mijn denkfouten één voor één deconstrueerde en terecht de fundamentele ambiguïteit van de literaire schriftuur onderstreepte. Ik voelde me een onnozele kwajongen die aan een verschroeiende kastijding onderworpen werd – en daar ben ik je eigenlijk nog steeds dankbaar voor (los van het feit dat niemand ooit een tekst van mij zo grondig gelezen heeft). Want die brief herinnert er mij ook nu nog aan dat weldoordachte meningsverschillen de motor van de publieke ruimte (horen te) zijn en dat het dus een verontrustend teken aan de wand is dat jij die ruimte nu ontvlucht bent.

Ik geloof dat die ruimte jou nodig heeft, niet gewoon omwille van je dissidente eigenzinnigheid an sich (aan die platte ‘luis in de pels’-verkooppraatjes heb ik lak), maar omwille van je doorwrochte literaire tijdsdiagnoses en machtsanalyses. Je literair werk is in velerlei opzichten afgrondelijk: compromisloos traceer je gewelds- en machtsmechanismen die het mens-wezen sturen. In je gitzwarte beeldcascades kom je uiteindelijk altijd weer op hetzelfde uit: het (oer)oude duikt altijd weer op in het schijnbaar (gloed)nieuwe. Het maatschappelijke bestel wordt ondergraven door een permanente tribalistische oorlog van allen tegen allen. Die is steeds latent, soms manifest aanwezig. Maar vooral ga je in je romans na hoe de mens aan biopolitieke normaliserings- en disciplineringsmechanismen wordt blootgesteld. Hoe vaak heb ik tijdens de coronalockdowns en -quarantaines niet gedacht aan jouw MER – Insel der Ordnung (geschreven in 1988, uitgebracht in 2002), dat schetst hoe een virus een uitzonderingstoestand initieert, waarin de ‘orde’ zich in alle rechteloze gewelddadigheid kan ontplooien op een hermetisch afgesloten eiland. Angstaanjagend was het om te zien hoe de Foucaultiaanse controlemechanismen die je in je roman schetste zich tijdens de coronapandemie manifesteerden – alleen, ik was een welwillende handlanger, die geen andere of zelfs betere optie zag (en nog steeds niet zie). Alleszins, ik zal die 'überspitzte' – oftewel totaal op de spits gedreven –, verontrustend radicale diagnoses en scenario's missen, misschien net omdat ze intussen zo hard verschillen van wat ikzelf denk en zie en me dus ook dwingen jou tegen te spreken.

De recalcitrantie van jouw figuren uit zich vaak in het terugtrekken, het uitstappen, het verstommen.

Tegelijk beantwoordt jouw terugtrekking uit het publieke leven aan het ethos dat uit al je essayistische en literaire werk spreekt: dat van de ‘Abtrünnigkeit’ (afvalligheid) of de ‘Renitenz’ (ongehoorzaamheid). De recalcitrantie van jouw figuren uit zich vaak in het terugtrekken, het uitstappen, het verstommen, en dat volgens het devies: ‘Wer schweigt verliert zwar, doch zuletzt erst seine Würde.’ (‘Wie zwijgt verliest wel, maar het laatst van al zijn waardigheid.’) Het lijkt wel alsof je de raad hebt opgevolgd die je schrijversfiguur in Abtrünnig (2005) in een literair salon krijgt, met name het advies om enkel en alleen voor zichzelf te schrijven, wars van bijval, steun of verwachtingen:

‘-Machen Sie sich künftig also !Keinesorgen darüber, !wen Sie mit Ihrem Schreiben überzeugen & von wem Sie dafür Unterstützung bekommen könnten. Schielen Sie !nicht nach dem Ab&beifall der-Akademicker, kümmern Sie sich !nicht um die schwammigen Wünsche & Er-Wartungen irgendeines Pub-lick-ums, u: schon !garnicht um den geluckten Schwatz der-Medjen-1-Tags=Affen : Sie sind Einzelgänger, !das ist Ihr Pfund: !Wuchern Sie damit, u bleiben Sie mit Ihrem-Schreiben immer ganz bei-!sich=!selbst.’

Videostill uit het gesprek tussen Alexander Kluge en Reinhard Jirgl, 'Im Mantel der Nacht' (in 2016 geproduceerd door dctp tv en Der Spiegel), dat misschien wel aantoont dat de gesprekscultuur in Duitsland toch nog niet teloorgegaan is: 45 minuten lang hetzelfde pratende hoofd en verder een stem 'aus dem Off', kitschy achtergronden en enkele typografische stills met quotes - faut le faire.

Je laatste publieke optreden is een op 17 augustus 2016 gepubliceerd videogesprek over het kosmische met je collega-auteur Alexander Kluge. ‘Im Mantel der Nacht’ heet het – en in die mantel ben je nu ook verdwenen. Mogelijk ben je dus kwaad omwille van deze brief, die even een zoeklicht door de nacht laat dwalen.

Maar voor nu, ‘!GENUG. ES !REICHT.’
Het is genoeg geweest.

Alle goeds,
Arne

P.S.: Ik ben dan wel een sloddervos, maar je brieven dacht ik toch goed bewaard te hebben in een aparte map. Ik kan deze echter vreemd genoeg (hopelijk maar even) niet terugvinden tussen de stapels met (zonder overdrijven) duizenden pagina’s van en over jouw werk, waarin ik voor het opstellen van deze brief opnieuw gedoken ben. Ik las dat je in 2019 je archief, waaronder een Commodore C64-5,25 en bijbehorende floppydisks, hebt overgedragen aan het Deutsches Literaturarchiv Marbach. Zit onze briefwisseling ook in die collectie? In feite heb ik altijd het gevoel gehad dat die brieven ooit een publiek karakter zouden krijgen, weloverwogen als ze altijd waren.