Beste poortwachters van de cultuur

Door Heleen Debeuckelaere, op Thu Jul 04 2019 22:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag pent een van onze vijf vaste online correspondenten een brief. Deze week deelt Heleen Debeuckelaere een ervaring met een culturele instelling, BOZAR, die verklaart waarom kunstenaars en cultuurwerkers uit de Afro-diaspora een meer dan gezonde scepsis handhaven tegenover die instellingen.

Beste poortwachters van de cultuur en behoeders van onze culturele instellingen en budgetten,

Jullie vragen zich soms af waarom we niet meedoen, waarom jullie ons niet kunnen vinden tussen jullie publiek of soms zelfs tussen jullie sollicitanten. Waarom we niet zomaar, zonder afspraken en met blind vertrouwen in ieder project stappen omdat het toch ‘voor ons’ is.

Om die reden, en enkel om die reden, vind je hieronder een parabel over een situatie waarin een van jullie probeerde om iets ‘voor ons’ te doen, maar het uiteindelijk niet ‘door ons’ wou laten doen.

Er hing een vreemd soort spanning in de lucht.

Het was de donderdag voor de verkiezingen. We zaten met acht panellisten op het podium in een duffe zaal van Bozar: acht mensen van Afrikaanse origine die op een of andere manier samenwerken met culturele instellingen. Net die samenwerking was ook het thema van het driedaagse symposium waarin dit debat paste: ‘Race, Power and Culture: a critical look at Belgian Cultural institutions’, deel van een breder Creative Europe-project van Bozar met enkele buitenlandse partners: DIS-OTHERING - beyond Afropolitan & other labels.

Verheven titels voor een onmogelijk concept. Dit was hét project dat de historisch ongelijke en ongemakkelijke relatie tussen de Afro-diaspora en culturele instellingen zou bespreken en potentiëel zou oplossen. Gezien wat er zich die avond nog zou voordoen, niet onbelangrijk om te onthouden.

We zouden in dit panel onze ervaringen over samenwerken met culturele instellingen delen met ons publiek, waaronder ook vertegenwoordigers van diezelfde culturele instellingen. Er hing een vreemd soort spanning in de lucht.

Het voorgaande panel had iedereen ongemakkelijk achtergelaten: een eigenaardig schouwspel waarin medewerkers van Bozar en drie externe curatoren samen een publieke analyse maakten van waar het allemaal was misgelopen in hun geïmplodeerde samenwerking voor dit project. Er was te weinig geld, te weinig tijd en te weinig duidelijkheid over wie het eigenlijk voor het zeggen had: de externe curatoren of het ‘huis’.

Hoe zorg je ervoor dat je niet geëxotiseerd wordt, als je tegelijkertijd je authentieke expressie niet wil verliezen?

Op het podium hadden vijf mensen zitten steunen en kreunen in een van de meest oncomfortabele gesprekken die ik ooit op een podium heb gezien. Bij het buitengaan zei iemand: ‘dit was bijna theater’. Ik lachte, maar een half uur later werd ik zelf deel van het schouwspel.

Dus daar zaten we dan. Het programma was al zwaar uitgelopen, we hadden honger maar geen tijd om te eten. Het was duidelijk dat dit niet te lang moest duren. Te veel mensen, te weinig tijd, te veel spanning.

Vaagweg herinner ik mij nog dat ik had gezegd dat we moesten opletten ‘dat onze lichamen, onze gekleurde lichamen, niet deel zouden worden van een soort diversiteitscampagne, aanwezig zonder inspraak.’ Een ‘token’ heet dat dan. Emma-Lee Amponsah, mijn partner in crime bij Black speaks Back, noemde het ooit ‘het herkoloniseren van onze lichamen’ om de participatie- of ‘diversiteits’boxjes aan te tikken.

Het gesprek trok op niet veel. In één uur tijd moesten acht mensen de uitdagingen aan werken in dit landschap onder woorden brengen. Hoe behoud je autonomie en eigenaarschap in een cultuur van botte extractie? Hoe zorg je ervoor dat je niet geëxotiseerd wordt als je tegelijkertijd je authentieke expressie niet wil verliezen?

En dat allemaal met in het publiek onze potentiële werkgevers. Word kwaad, maar niet te kwaad. Wees slim genoeg om het probleem te benoemen zonder dat iemand in dat publiek zich persoonlijk aangesproken zou voelen. Toon dat je slim genoeg bent om te weten dat de machtsverhoudingen hier hallucinant scheef zitten, maar dat je toch kost wat kost het ‘gesprek wilt aangaan’.

Alles in de lichaamstaal van de directeur van Bozar zei dat hij daar niet wou zijn. Alles in mij zei dat ook ik daar zo snel mogelijk weg moest.

Op het einde zouden de leid(st)ers van de instellingen reageren vanuit de zaal. In mijn ooghoek zag ik Paul Dujardin, de veelbesproken directeur van Bozar. Als hij al niet op zijn gsm zat te tokkelen, dan zat hij of met de handen in het haar voorover gebogen of met de ogen dicht achteruit geleund. Alles in zijn lichaamstaal zei dat hij daar niet wou zijn. Alles in mij zei dat ook ik daar zo snel mogelijk weg moest.

Terwijl dit gesprek een stap had moeten worden naar een beter begrip tussen diaspora en culturele instellingen, vergleed het tot een case studie van hoe het vooral niet moest.

Toen zijn moment was gekomen, greep Dujardin de microfoon, stormde hij het podium op en stak hij een neerbuigende monoloog af die in mijn herinnering een eeuwigheid duurde. Samen gaf hij ons een lesje over wat hij allemaal voor ons had gedaan en hoe dankbaar we eigenlijk wel niet moesten zijn.

In de ogen van sommigen blijven zwarte mensen altijd kinderen.

Ik bedacht mij dat hij tegen ons sprak alsof we kinderen waren. En zoals we allemaal weten, moeten kinderen gezien worden, niet gehoord. In de ogen van sommigen blijven zwarte mensen altijd kinderen. Met grotere zichtbaarheid komt zeker niet altijd meer macht of controle.

Het gedrag van de directeur legde een bom onder alle goede voornemens van de aanwezigen. Velen bleven verstijfd, terwijl hij duidelijk maakte dat we toch in onze beide pollekes mochten wrijven dat hij er was, terwijl hij verhalen ophaalde aan lang vervlogen tijden waarin die ‘ander’ toch dankbaarder was, terwijl hij naar een groep Afro- en Native-Amerikaanse jongeren in het publiek wees om aan te tonen dat hij het toch nog goed deed.

Ook ik slaagde er niet in om te reageren, terwijl iedere vezel in mijn lijf schreeuwde dat ik van dat podium moest.

Het gesprek dat ik de volgende dag zelf zou modereren, heb ik niet meer willen doen. Nadat de directeur (figuurlijk) had laten zien wie de grootste had, zag ik geen mogelijkheid om te doen alsof er niets was gebeurd. Het gesprek zou geannuleerd worden, de slotavond van het symposium begon gewoon wat later met artistieke interventies. Het was alsof we nooit hadden bestaan.

De dagen en weken nadien volgden emotionele telefoongespreken, niet nagekomen beloftes en weinig publieke excuses op de vooravond van het volgende paradepaardje van samenwerking met de Afro-diaspora. Meer details zal ik later ooit wel eens neerschrijven – als het niet langer een net geheelde wonde is die bij een te bruuske beweging opnieuw open gaat.

Zo voelde ik mij: subject van een ander, voor altijd afhankelijk van die ander, die bovendien alle macht en middelen heeft.

Ondertussen groeide in mij een soort wantrouwen dat ik nooit eerder had gevoeld. Steeds heb ik heel goed nagedacht over met welke instellingen ik wel of niet in zee ging. Daar heb ik soms fouten in gemaakt, maar nooit van die aard dat de directeur van een culturele instelling met zo’n bravoure zijn macht tentoonspreidde tegenover ons, zijn afhankelijke subjecten.

Zo voelde ik mij: subject van een ander, voor altijd afhankelijk van die ander, die bovendien alle macht en middelen heeft. Alle theorie over het geherkoloniseerde lichaam werd realiteit. Mijn lichaam bevroor op dat podium, alle gevatte opmerkingen vielen weg, enkel vluchtinstinct bleef over.

Beste poortwachters, misschien vinden jullie dit slechts een anekdote. Misschien vragen jullie zich af waarom dit allemaal neergeschreven en gedeeld moet worden. Misschien vinden jullie het misplaatst misbaar. Zolang jullie dat niet begrijpen, zal ‘samenwerking met culturele instellingen’ geen stappen vooruit zetten.

Vorige week hebben wij vijf jaar van de UN Decade of People of African Descent gevierd. Op een alternatieve viering, omdat jullie ons niet hebben uitgenodigd voor de echte viering in het Egmontpaleis. Dankzij dat VN-decenium hebben jullie allerlei fondsen gekregen, en hebben jullie ons nu dus nodig. Omdat jullie participatie en diversiteit hebben ingeschreven in beleidsovereenkomsten waar wij geen zicht op krijgen, hebben jullie ons nodig. Omdat mensen vandaag niet meer wegkomen met blinde copy paste van niet-witte culturen in een witte context, hebben jullie ons nodig.

Voor de UN Decade of People of African Descent heeft nog geen enkele Afro-diaspora organisatie in België rechtstreeks het geld gekregen dat eigenlijk voor ons bedoeld was.

En toch heeft nog geen enkele Afro-diaspora organisatie in België rechtstreeks het geld gekregen dat eigenlijk voor ons bedoeld was. En toch lijkt die participatie en die diversiteit vaak op gezichten zonder namen of woorden in een folder. En toch kan een symposium over ras, macht en cultuur zich exact afspelen zoals het die avond deed in Bozar. Met de macht aan de ene kant, en de cultuur en het ultieme andere ras aan de andere.

Toch kan een Europees betaald project dat ‘dis-othering’ in zijn titel voert, je laten voelen als de ultieme ‘ander’. Toch kunnen jullie instellingen, jullie ruimtes, zo wit zijn dat het pijn doet. Toch wordt de ‘jullie’ opnieuw de ‘jullie’, waartoe de ‘wij’ nooit mag of kan behoren. Alle mooie voornemens ten spijt.

Heleen

P.S. Volgende week publiceert rekto:verso nog een verslag van het hele colloquium. Er is niet alleen mijn versie.