Beste internationale canon van de poëzie,

Door Frank Keizer, op Fri Apr 27 2018 22:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week plaatst Frank Keizer vraagtekens bij het idee van een internationale canon, maar niet zonder een tegenvoorstel: de transnationale visie van de Mexicaanse antidichter Heriberto Yépez.

Beste internationale canon van de poëzie,

Afgelopen woensdag zocht ik naar je, samen met Babs Gons, Simone Atangana Bekono en Tom Van de Voorde, op uitnodiging van Poetry International in Rotterdam. Ik wist vooral niet of ik je wel wilde vinden.

Wat bedoelen we als we het over een canon van de internationale poëzie hebben? Het is geen nieuws dat de canon vol uitsluitingsmechanismen zit. Een canon ontstond van oudsher vanuit de behoefte aan een nationale literatuur, aan afbakening van wat wel en wat niet tot de gemeenschap behoort. Een bonte multipliciteit van verhalen en stemmen wordt gereduceerd tot een norm waaraan iedereen moet voldoen die gelezen en herinnerd wil worden.

Internationalisme garandeert op zichzelf nog geen wereld waarin voor iedereen plaats is.

Een canon vaststellen betekent classificeren, hiërarchie aanbrengen en is daarmee altijd exclusief, niet inclusief. Hij wordt opgelegd van boven; hij ontstaat niet van onderop. Hij maakt van literatuur een kwestie van natie en landstaal, liefst als eenheid. Hij moest het beste weerspiegelen van wat er op dat gebied is voortgebracht. Dat is eigenlijk altijd een gewelddadige ingreep.

Enige ongemak daarover is ons niet vreemd, dus breiden we de canon uit met nieuwe stemmen, zoeken we naar andere verhalen, maken we de canon democratisch. Het gevaar is dat we in een pluralisme van de markt belanden, waarin ieder zijn eigen traditie, zijn eigen goede dichter, zijn eigen experiment en avant-garde mag uitleven, als in een reservaat.

Kan een internationale canon dat probleem oplossen? Internationalisme garandeert op zichzelf nog geen wereld waarin voor iedereen plaats is. Onder dat internationale kan evengoed een spoor van vernieling schuilgaan. Wie niet schrijft in een taal die internationaal gelezen en begrepen wordt, verdwijnt gemakkelijk tussen de vouwen – of wordt ertussen geschoven.

Het is belangrijk om daarbij stil te staan. In plaats van de canon ‘nieuw te maken’ zouden we ons kunnen afvragen wat er aan de canon voorafgegaan is – die heterodoxie van boeken, praktijken die werd weggemaaid om te wijken voor eenheidsgeschiedenis, geënt op seculiere vooruitgang. En dat houdt ook in dat we nadenken over de toekomst, over de collecties en collectieve vormen die de canon kunnen opvolgen. Over wat er wel was, maar niet meer tot ons geheugen behoort.

Volgens Isabelle Stengers zijn we het verleerd om collectief te denken en vormen van collectief eigenaarschap te ontwikkelen.

Volgens de Belgische filosoof Isabelle Stengers is dit de opdracht: geen denken van het universele, maar van wat ze ‘de kosmos’ noemt. De kosmos is een figuur om na te denken over wat we gemeen hebben, maar dan zonder alles te willen omvatten – ‘ook dit en dat hoort erbij’. Stengers’ figuur van de kosmos gaat uit van afwezigheid: ‘wat is er allemaal nog, waarmee we rekening willen houden, omdat onze beslissingen effecten hebben?’

Deze ‘kosmopolitiek’ gaat dus niet over kosmopolitisme, zorgt niet voor een wereld waarin iedereen verenigd kan worden. Ze houdt in dat je – in plaats van vooruit te kijken – vertraagt, stilstaat bij wat ontbreekt en daar verantwoordelijkheid voor neemt. Dat geldt op het gebied van ecologie, maar gaat ook op voor allerlei andere soorten werelden die ondergeschikt en inferieur worden gemaakt.

Als voorbeelden noemt Stengers de enclosures van de negentiende eeuw in Engeland, de heksenverbrandingen en het Europese kolonialisme. Volgens haar zijn we het verleerd om collectief te denken en vormen van collectief eigenaarschap te ontwikkelen. Misschien begint ook het ontwikkelen van een nieuw geheugen – als alternatief voor het exclusieve canon – precies daar.

De Noord-Amerikaanse, ‘geglobaliseerde’ poëtische (neo)-avantgarde blijft verankerd in koloniale, racistische en nationale manieren van denken.

Ik kreeg ook de vraag welke dichter ik zou willen voordragen voor een hypothetische internationale canon. Ik kan dat alleen aarzelend doen, maar uiteindelijk kwam ik uit bij de Mexicaanse antidichter Heriberto Yépez. Als ik een pleidooi voor hem houd, dan niet om hem op te nemen in een soort internationale poëzietraditie – is dat niet een heel eurocentrisch idee? – maar omdat hij het probleem heel scherp heeft gesteld: de Noord-Amerikaanse, ‘geglobaliseerde’ poëtische (neo)-avantgarde blijft verankerd in koloniale, racistische en nationale manieren van denken.

In zijn boek Transnational Battle Field, een verzameling gedicht-essays over de connecties tussen de CIA, imperialisme, het lyrische ik, kolonialisme, experimentele poëzie, de grensregio Amerika-Mexico en NAFTA, schrijft Yépez zich uit tegen de hegemonie van ‘experiment’ en ‘avant-gardisme’ zoals die op dit moment bedreven worden.

Fel polemiseert hij tegen dichters als Lawrence Ferlenghetti, Kenneth Goldsmith, Amiri Baraka. Volgens Yépez blijven zij verstrikt in expansiefantasieën, die de ander uit de ‘Global South’ louter benadert als een projectiescherm voor een eigen tirannieke zelvigheid.

Tegenover het globale en het internationale – voor Yépez synoniemen van de huidige eurocentrische, neoliberale hegemonie – stelt hij een meer speculatieve categorie: het transnationale. Niet zozeer als modieuze ideologie, maar eerder als een plaats, een strijdterrein, die zijn gedichten zichtbaar willen helpen maken en openen.

In meest simpele zin houdt ‘transnationaal zijn’ in dat we accepteren dat we niet van elkaar gescheiden zijn.

Het transnationale is de plek van een meer-dan-poëtisch experiment. We begeven er ons niet zomaar in uit vrije wil, maar ‘we’ zijn er verstrengeld – noord en zuid, wit en zwart, inheems en koloniaal. In meest simpele zin houdt ‘transnationaal zijn’ in dat we accepteren dat we niet van elkaar gescheiden zijn.

Dubbelzinnig, inderdaad. Het transnationale kan de naam zijn van kapitaal dat zonder fricties over de wereld reist, maar ook van de migranten die van Zuid naar Noord trekken en cultuur opnieuw uitvinden – buiten natiestaat en burgerschap.

Op dit terrein is vernieuwing mogelijk. Geen vernieuwing die de hegemonie van het westen en haar instituties blijft voeden, en die zich vast blijft schrijven in ofwel nationale tradities ofwel in een glad kosmopolitisch internationalisme. Wel een vernieuwing die transnationaal is omdat ze wortelt in lichamen, archieven en praktijken die postnationaal zijn en voor wie eentaligheid nooit een norm kan zijn. Yépez schrijft:

Traditions in a transnational field of writing will not necessarily work as they do in national literatures, where they preserve legacies
And erase alterities. At the transnational level, alien traditions may play
A destructive role against other sets of masters.

Het is alleen door deze herschikking van de lijnen van afstamming en erfenis, door radicaal geheugenverlies en fragmentatie, dat er volgens Yépez echt een nieuw geheugen kan ontstaan.

Met vriendelijke groet,

Frank Keizer