Beste Ingmar Bergman
Door Willem de Wolf, op Thu May 27 2021 12:00:00 GMT+0000Elke vrijdag pent een van onze zes vaste online correspondenten een brief. Willem de Wolf richt zich tot regisseur Ingmar Bergman, die meer van zijn regies dan van zijn kinderen herinnerde. 'De spijt die ik voel is niet alleen de kinderloosheid zelf, het is ook het gevoel dat ik te onnadenkend tegemoet ben gekomen aan een zeer bepaald kunstenaarsbeeld.'
In 1957 heeft u zes kinderen met drie vrouwen. Het werd mij verteld in A Year in A Life, een documentaire van Jane Magnusson uit 2018 die helemaal over u gaat. Een prachtige documentaire vond ik het en ik denk dat u dat ook had gevonden. Hoewel u misschien liever had gehad dat het over iemand anders was gegaan of fictie was geweest. De documentaire toont u namelijk even liefdevol als onbarmhartig. A Year in A Life belicht één enkel jaar uit uw leven: 1957. In dat jaar bent u – ik hoef het u niet te vertellen – 38 jaar oud en draait u niet alleen drie grote bioscoopfilms, waaronder Het Zevende Zegel en Wilde Aardbeien, u repeteert ook aan meerdere grootschalige theatervoorstellingen. Bovendien bent u dat jaar koortsachtig op zoek naar producenten en geld voor volgende films, schrijft u ’s nachts aan nieuwe scenario’s, zijn er reizen, publicaties, problemen, vergaderingen en interviews. Kortom: 1957 is een overvol jaar. Want naast al die kunstprojecten zijn er natuurlijk nog die zes kinderen met drie vrouwen.
En juist daar wil Jane Magnusson het postuum met u over hebben. Daar gaat A Year in A Life over. Volgens mij. Over wat dat met je doet als je het zo buitengewoon druk hebt in de kunsten. Wat dat doet met je gedachten, je werk, je ideeën, je liefdes en je kinderen. Wat het doet met je prioriteiten en waarop die prioriteiten ook alweer uitzicht zouden moeten bieden. A Year in A Life onderzoekt het waarheidsgehalte, de geldigheid, de bestendigheid van de romantische veronderstelling dat een voortgejaagd en volgepropt kunstenaarsleven vervullend zou zijn, vervullend zou moeten zijn. Voor jezelf. Voor je omgeving. Voor de hele wereld eigenlijk.
Ik betrapte mij erop dat het vooral de capaciteiten waren die u in uw hoedanigheid van overbezette, van bezeten kunstenaar toonde die ik in u bewonderde.
A Year in A Life neemt de tot voor kort breed gedragen veronderstelling onder de loep dat met name mannelijke kunstenaars ontslagen zouden moeten worden van de opvoeding van hun kinderen omdat ze zich onbekommerd moeten kunnen richten op de vervolmaking van hun oeuvre. Alleen aan de kunst mocht de overgave, de toewijding compleet zijn. Die onderwerping heeft de perceptie op de andere facetten van het leven bij nogal wat kunstenaars beïnvloed. In ieder geval bij mij en dat merkte ik bij het kijken naar A Year in A Live.
Ik betrapte mij er namelijk op dat het vooral de capaciteiten waren die u in uw hoedanigheid van overbezette, van bezeten kunstenaar toonde die ik in de documentaire in u bewonderde. En dan met name de manier waarop u met de abominabele druk omging; uw onverstoorbare, passievolle werklust, uw gerichte gedecideerdheid, uw langzame, fijne, doelbewuste bewegingen, uw beminnelijke woorden, de zachtmoedige, maar temperamentvolle spelaanwijzingen aan de oogverblindende Bibi Anderson, uw alpinopet, uw bruinleren jas. Hoe u in de meest hectische omstandigheden, onder alles waarmee u bestookt werd, de vragen en de verlangens, uw charme, uw kalmte en uw geestdrift bewaarde.
Het was een hartverscheurend voorgevoel dat me bekroop, de aankondiging van de bewustwording van een misschien wel helemaal mislukt leven.
Heel geraffineerd liet Magnusson echter dat andere leven, die andere prioriteiten de documentaire binnensijpelen. In een montage van latere interviews liet ze u op 1957 terugkijken. Langzaam werd duidelijk dat uw alles verzengende ambities, uw aanhoudende ja op elke mogelijkheid om een volgend werk te maken er ook voor zorgde dat u in 1957 slecht sliep, dat u voortdurend last had van uw maag en ‘s nachts in uw dagboek schreef: ‘Afraid of being not good enough, with these insanely high expectations’. Het deed u op een gegeven moment het volgende verzuchten: ‘When I try to date something, I date it according to films and plays. I don’t remember much of my private life. I can’t remember when my children were born. I can’t tell their ages. Only roughly. But I can’t remember which years they were born.’
Dat was het moment, meneer Bergman, waarop ik even op de pauzeknop heb gedrukt en naar buiten heb gekeken. Het moment waarop een ongelooflijke spijt me bij de strot greep en ik heb zitten huilen. Kort natuurlijk. Maar wel alweer. Ik ben de laatste tijd nogal huilerig. Uit blijdschap zeg ik alsmaar tegen mezelf. Maar dat is gelogen. Het was een hartverscheurend voorgevoel dat me bekroop, de aankondiging van de bewustwording van een misschien wel helemaal mislukt leven. En dan juist niet omdat ik mij de geboortedata van mijn kinderen niet meer kan herinneren. Integendeel. Ik heb geen kinderen. Nee, de spijt zit ‘m erin dat ik mij de niet-geboortedata van mijn kinderen ergens nog vrij goed herinner. Diep onder een betonnen afdekplaat lekt dat verdriet: ‘When I try to date something, I date it according to plays. I don’t remember much of my private life. I remember when my children weren’t born.’
Het was niet loyaal, een kind krijgen, het was trouweloos en een bedreiging. Maar het was ook groot en waar en echt. Misschien zelfs echter dan wij waren?
Ik weet nog vrij nauwkeurig de periodes in mijn leven waarop ik vragen en verlangens naar een gezin, naar kinderen en hun opvoeding heb laten passeren, me uit gesprekken over die verantwoordelijkheden heb weten te wurmen, ze wist te vermijden omdat ik bewust of onbewust altijd verliefd werd op vrouwen die ook geen kinderen wilden, omdat ik besloten had een altijd beschikbare, onvoorwaardelijke kunstenaar te worden. En het is waar dat spijt onderdeel van het leven uitmaakt, dat er nou eenmaal onfortuinlijke keuzes worden gemaakt en dat je die moet dragen en plaatsen. Natuurlijk. Maar de spijt die ik voel is niet alleen de kinderloosheid zelf, het is ook het gevoel ergens in te zijn getrapt. In die veronderstelling waar ik het zojuist over had. Dat ik te klakkeloos, te onnadenkend tegemoet ben gekomen aan een zeer bepaald kunstenaars- en wereldbeeld. Eentje waarin kinderen geen afweging behoorden te zijn.
Ik weet nog heel goed dat 35 jaar geleden het eerste kind in de kunstenaarsgemeenschap waarin ik mij toen bevond werd geboren. De bevriende theatermaker, die van wie we het waarschijnlijk het minst hadden verwacht, had een kind gekregen. Ik hoorde het bericht ’s nachts in een toneelspelerscafé. Het gepraat en gelach was meteen minder uitgelaten. Het was niet loyaal, een kind krijgen, het was trouweloos en een bedreiging. Maar het was ook groot en waar en echt. Misschien zelfs echter dan wij waren? Het was zeer de vraag hoe wij met deze inbreuk, deze relativering van de onvoorwaardelijke overgave aan de kunst om zouden gaan. In ieder geval werd de hermetische en compromisloze zwarte band, die ons als groep zo mooi had gevrijwaard van alle mogelijke burgerlijkheid en huishoudelijkheid, flink uitgetrokken. Ze sloeg ons met de geboorte van die kleine baby keihard in het gezicht terug.
Nu de kunst al zoveel van me heeft gekregen, krijgt het de spijt erbij.
En natuurlijk zijn er sindsdien meer kinderen geboren en heeft het feminisme er in belangrijke mate voor gezorgd dat het moederschap, het vaderschap en de overgave aan de kunst zich op een andere, gezondere manier tot elkaar hebben kunnen verhouden. Toch heb ik het gevoel dat die emancipaties voor mij net te laat zijn gekomen, omdat toen behoefte, besef en relatie in mijn leven samenkwamen het moment voor kinderen was gepasseerd. Ik heb me toen ik me dat realiseerde een tijdje zelfs nog hardvochtiger aan het overvolle bohemienmodel vastgeklampt. Om de pijn en de spijt niet door te laten dringen. Totdat het ergens, niet zo lang geleden, in de buurt van het begin van de huilerigheid, onhoudbaar werd en ik besefte dat mijn blinde bezetenheid eigenlijk alsmaar misplaatster, alsmaar ridiculer en mijn spijt alsmaar gefundeerder werd.
Er rest mij nu slechts die spijt uit te werken. Want het feit dat ik een keuze voor de kunst heb gemaakt, ook al heb ik daar nu spijt van, maakt dat ik die keuze toch moet doorzetten, inclusief de spijt. Nu de kunst al zoveel van me heeft gekregen, krijgt het de spijt erbij. In alle bezetenheid natuurlijk. In alle van u, meneer Bergman, afgekeken bezetenheid.
Beste groet,
Willem de Wolf