Beste

Door Arne De Winde, op Thu Mar 23 2023 23:00:00 GMT+0000

Arne De Winde schrijft een automatic reply aan het legertje wachtenden in zijn uitpuilende mailbox. 'Wat is een mailbox anders geworden dan een semipublieke to-dolijst?'

(Ik weet het. Irritant is het om zo aangesproken te worden, maar u doet dat ook wel vaker met mij. Dus poets wederom poets.)

Welkom in deze wormenbak, dit wespennest of beter nog, deze slangenkuil! Als het maar een plek is waar het wemelt en krioelt, waar je dreigt vermurwd en gewurgd te worden. Een animale metafoor verbloemt slechts de communicatieve mess waarin je nu verstrikt bent geraakt.

Want, ja, ik moet bekennen: ik heb deze box (net als enkele andere boxen en accounts) allesbehalve onder controle. Mogelijk antwoord ik binnen de seconde, mogelijk binnen twee jaar. Daar valt geen peil op te trekken. De kans is dus reëel dat ik u de komende tijd zal vervullen met gevoelens van ergernis, ontgoocheling, mogelijk zelfs razernij. Dat is zelfs heel waarschijnlijk wanneer ik u in de tussentijd zelf een bericht stuur omtrent een andere, zonder enige twijfel urgente(re) kwestie. Dat laatste is een grapje, want urgentie en belangrijkheid hebben geen invloed op mijn responsiviteitsgraad, integendeel zelfs. Hoe belangrijker de kwestie en hoe meer tijd en aandacht een antwoord dus vergt, hoe waarschijnlijker het is dat uw bericht door een resem banale, edoch niet-deletebare berichten overladen wordt – en dus ook de vergetelheid in geduwd dreigt te worden. U zal het zo niet aanvoelen, maar hoe langer ik met antwoorden wacht, hoe belangrijker ik u in feite acht. Alleen is natuurlijk het probleem dat hoe langer ik wacht, hoe overtolliger een antwoord wordt. De karwei die je van mij verwachtte (want wat is een mailbox anders geworden dan een semipublieke to-dolijst?) is vaak al gerateerd.

Ik hoor u denken: ‘Arne, stop met zagen en get (y)our shit together.’

En dus wil ik toch ook even – los van uw niet te geringschatten emoties – mijn gevoelens delen. Natuurlijk verschaft deze box mij geregeld nog opstoten van dopamine, de kleine kick van het bericht of het antwoord, maar persistenter is de vicieuze cirkel van schuld, schaamte en schande – en uiteindelijk boete. Ik voel me schuldig omdat ik u – vaker onbewust dan bewust – negeer en u me echt wel nodig hebt; ik voel me beschaamd omdat ik u vaak ook in het echte leven tegenkom en ik het dan vaak hoor donderen in Keulen of dan gewoonweg sneaky wegsluip om een ongemakkelijk moment te vermijden (maar wanneer dat niet sneaky genoeg gebeurt, het alleen maar ongemakkelijker wordt); en ik voel me een regelrechte schande, want je box niet kunnen beheren brengt je reputatie schade toe. Hoewel het nooit expliciet in de jobomschrijving van een zogenoemde knowledge worker (als ik) stond, is het be-heren van je mailbox gewoonweg een kerntaak geworden. Kan je dat niet, ben je niet fit for the job. Maar boete doe ik wel, en dat is alleen maar in uw voordeel: want hoe langer u moet wachten op een respons of hoe meer reminders u moet sturen om me vast te krijgen, hoe groter de kans dat ik al uw wensen inwillig. Verteerd door schuld en schaamte kan ik dan niet anders meer dan ingaan op uw verzoek. Wat ik u wel ten zeerste afraad is mijn reputatie van non-responsiviteit op voorbedachte, en dus huichelachtige, wijze in te zetten. Zo is het al meer dan eens voorgevallen dat mensen het ‘Arne heeft niet op mijn mail gereageerd’-argument bij collega’s inroepen om het overschrijden van een deadline of het rateren van een opdracht te verschonen. Wanneer dit mij dan via-via ter ore komt, kam ik verteerd door schuldgevoelens natuurlijk direct mijn wormbak uit – om die bewuste pier dan nergens te kunnen terugvinden. Meestal blijkt dan dat die in een of andere ‘outbox’ is blijven hangen, right. Maar, het moge duidelijk zijn: hoewel niets anoniemer, oppervlakkiger en vluchtiger is dan een mailbox, is het een generator en multiplicator van (res)sentiment – met langdurige bij- en nawerkingen. (Aan alle kansen die ik vermoedelijk heb laten schieten, wil ik niet eens denken.)

Nu, ik hoor u denken: ‘Arne, stop met zagen en get (y)our shit together.’ En u hebt gelijk, maar het is gemakkelijker gezegd dan gedaan. In de typologie van e-mailcorrespondenten zijn er twee radicale profielen die hun boeltje wel degelijk op orde hebben. Enerzijds heb je de neuroten, die bekend staan om hun ‘immediate response’-habitus; ze zweren bij de ‘Zero Inbox’-methode, waarbij je je mailbox te allen tijde (quasi) leeg houdt (al is het maar door de soms wat onbeschofte, maar wel efficiënte tactiek van de één-regel-mails zonder aanspreking). Anderzijds heb je de idioten, zoals de Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han ze in Psychopolitics (Psychopolitik, 2014) noemt. Het zijn afvalligen, die zich onttrekken aan ‘compulsive and coercive communication and conformism’. ‘Unallied, un-networked, and uninformed’ houden ze zich consequent van de domme. Al dan niet bewust cultiveren ze hun roep van incalcitrantie.

Zo blijven we met z’n allen bezig. Bezig met wat? Bezig met bezig zijn.

Welnu, ik ben een schipperaar – en daar begint de miserie. Ik kan de moed niet opbrengen om resoluut voor een van beide opties te gaan. In het eerste geval lijkt mailen me een voltijdse job te zijn, maar in feite wordt het pas een voltijdse job door alles permanent te laten opstapelen (je achtervolgend tot in je diepe slaap – ja, ik droom over u). Uit onderzoek is gebleken dat academici hun e-mail gemiddeld dertig tot veertig keer per uur checken en dat zeventig percent van de geopende e-mails binnen de zes seconden ‘behandeld’ worden. Dit heeft er volgens een studie van Microsoft uit 2015 toe geleid dat onze gemiddelde concentratiespanne teruggevallen is tot acht seconden – wat minder is dan die van een goudvis. De tweede piste – die van de idioot – heb ik welgeteld één week volgehouden, en die frats moet ik nu nog bekopen. Na enkele dagen voel je je toch wat ongemakkelijk bij die pretentieuze zelfpositionering en -cultivering als onbereikbare. Je bent geen filmster of topatleet, je bent een docent. Dus cut the crap: het is je verdomde plicht om bereikbaar en benaderbaar te zijn voor studenten, collega’s, partners enz. En daarbij, als je de idioot wil uithangen, moet je consequent zijn en mag je dus ook anderen niet bombarderen met mails – en mag je al zeker zelf niets terug verwachten. Er is dus helemaal geen uitweg uit ‘the treadmill of email production’, zoals Jennifer Lundquist en Joya Misra het noemen. Waar ik – en dus ook u, door mijn toedoen – onder lijd, noemen zij ‘electronic obsessive-compulsive anxiety disorder’. En dus mail ik er maar in het wilde weg op los, hyperimpulsief, op de meest onmogelijke momenten, na de meest absurde intervals. (Zo ontdek ik net dat ik morgen op een symposium voor de eerste keer een artiest zal ontmoeten die me twee jaar geleden een belangrijke mail stuurde waar ik nooit op reageerde. Die naam zei me al vaag iets. Verdorie, antwoord ik hem nog snel of niet?)

En zo blijven we met z’n allen bezig. Bezig met wat? Bezig met bezig zijn. ‘Mass LARPing’, noemen Charlie Warzel en Anne Helen Petersen deze bezigheids(-non-)therapie in hun post-pandemische publicatie over werkcultuur Out of Office (2021). LARP staat voor ‘Live Action Role Playing’, de neiging om de hele tijd te bewijzen dat je aan het werken bent, veeleer dan effectief te werken. Hoe minder tastbaar het werk dat je doet en/of hoe precairder of competitiever de werkcultuur waarin je vertoeft, hoe groter de drang om te gaan LARPen (ik denk nu plots vol schaamte terug aan die mail met een geredigeerd artikel die ik vorige zaterdag om 23u19 naar mijn collega stuurde die eigenlijk al maanden op dat redactiewerk zat te wachten (sorry, Karel!)). Resultaat: 'More and more, we find ourselves in a fun-house mirror of performance anxiety that distorts our understanding of what work even is.' Daarbij komt ook nog eens dat dit gedoe ‘a massive, massive time suck’ is, niet alleen voor jezelf, maar ook voor de ander. Want je weet toch ook wel dat het opstellen van een mail in de meeste gevallen minder tijd kost dan het beantwoorden ervan. Zo bereiken we volgens Byung-Chul Han het kantelpunt waarop ‘communication stops being communicative; henceforth, it is only cumulative.’

Waar we in die zin ook volop mee bezig zijn, is het produceren van ‘spoken’. In maart 1922 al schreef Franz Kafka een brief aan zijn geliefde Milena waarin hij zijn haat voor het genre van de brief als volgt verwoordde:

Alle ongeluk in mijn leven – en daarmee wil ik niet klagen, enkel een algemene belerende vaststelling doen – komt voort uit brieven of tenminste de mogelijkheid van het briefschrijven. (...) Het gemak waarmee brieven zich laten schrijven moet – louter theoretisch gezien – een verschrikkelijke ontwrichting van de ziel hebben teweeggebracht. Het schrijven van brieven is immers een omgang met spoken, en niet alleen het spook van de geadresseerde, maar ook het eigen spook. (...) Hoe bedacht men ook dat mensen via brieven met elkaar kunnen omgaan? Men kan aan een verre persoon denken en men kan een nabije persoon vastpakken – maar al de rest gaat de menselijke kracht te boven. (eigen vertaling)

Elke mediatechnologische vernieuwing komt voort uit een verlangen naar efficiëntie en ‘ontlasting’ maar bewerkstelligt het omgekeerde.

Kafka neemt met andere woorden een steeds verregaandere virtualisering van menselijke conversaties en ontmoetingen waar (die drang merkt hij ook aan opkomende fenomenen als de telegraaf en de telefoon). Die nieuwe ‘onmenselijke’ omgangsvormen zijn o zo gemakkelijk – maar tegelijk verstrooien ze ook sporen die we niet in de hand hebben. En – zoals Byung-Chul Han in zijn cultuurpessimistisch manifest In the Swarm (Im Schwarm, 2013) aangeeft – zijn de spoken waarvan Kafka al sprak ‘multiplying without end’:

Kafka would say that the new generation of ghosts – digital ghosts – are more gluttonous, more shameless, and noisier than ever. Isn’t it a fact that digital media reach 'beyond human power'? Aren’t they leading to a racing, uncontrollable proliferation of ghosts? Are we not, in truth, losing the ability to think of someone far away and hold on to someone nearby?

Het tragikomische van deze situatie is dat elke mediatechnologische vernieuwing voortkomt uit een verlangen naar efficiëntie en ‘ontlasting’ – ja, misschien zelfs meer écht vrije tijd – maar dat ze uiteindelijk steeds weer het omgekeerde bewerkstelligt: chaos en overvloed. Belofte maakt steeds weer/meer schuld. Onwillekeurig moet ik denken aan het onmachtige dweilen met de kraan open van Goethes ‘Zauberlehrling’ (Tovenaarsleerling), met dien verstande dat er geen meester-magiër kan ingrijpen. Dat beeld roepen ook Warzel en Petersen op als ze het hebben over ons mailgedrag: ‘in-box space was essentially limitless, we stopped attempting to control it.’ Elke tool, elke app, elk platform waarmee we de situatie willen omkeren leidt enkel maar tot haar verdere intensivering (niet het minst omdat tools elkaar niet vervangen, maar aanvullen (het opzet van Slack was ‘to kill e-mail’, stel je voor)):

The cool stuff intended to solve problems created new ones, more massive and nightmarish than its creators could ever have imagined. (…) We’re in efficiency purgatory, caught between all the liberating and oppressive effects of office tech and design.

Dat we in die vicieuze cirkel zitten, is volgens Warzel en Petersen – die voortbouwen op een interviewuitspraak van Gmail-ontwikkelaar Paul Buchheit – niet zozeer een technologisch als wel een sociaal probleem, inherent verbonden met onze visie op werk:

Instead of confronting the social problem that allowed email to eat the whole of our lives, we sought out ways to wrangle it, control it, zero it, put it in handcuffs. We created productivity tools to manage a productivity tool, and found ourselves deeper and deeper in a hole, desperate for the solution that promises to finally allow us to dig ourselves out.

Aandoenlijk is het te zien hoe e-mails toch nog vooral ingezet werden als brieven, waarin ook een echte uitwisseling van gedachten plaatsvond.

Ik heb u intussen helemaal meegesleurd in mijn slangenkuil. En vermoedelijk denkt u terecht: wat is je probleem, gast? En dat is juist. Want het aanwenden van al die grote mediatechnologische en maatschappijkritische theorieën dienen maar één doel: mijn eigen onvermogen legitimeren en maskeren. Dat ik wel degelijk een probleem heb, daagde me enkele weken geleden: op een zondag (zodat niemand het schaamtelijke tafereel kon aanschouwen) ging ik mijn voormalige kantoor aan de Faculteit Letteren van de KU Leuven leegmaken. Vijftien jaar had ik er materiaal opgestapeld, vier jaar had ik dat daar nog laten vegeteren. Na een halfuur ploeteren en doorbladeren besefte ik: er zit niets anders op dan te vernietigen, honderdduizenden pagina’s (en ik overdrijf niet) gewoonweg weg te kieperen in een container. Het leek wel alsof ik mijn ‘intellectuele kapitaal’ aan het vernietigen was. Maar twee media-archeologische vondsten compenseerden het leed (al deden ze me tegelijk nog meer een dinosauriër voelen):

(1) een bundeltje papieren waarvoor ik in Word (of waarschijnlijker, WordPerfect) een voorblad had gemaakt met de titel ‘E-Mails’. Het bevatte enkele mails uit 2001 naar en van de Duitse dialectdichter Fitzgerald Kusz, over wie ik destijds mijn bachelor- en masterscriptie maakte. Uit mijn mails, verzonden vanop het freebel.net-mailadres van mijn vader (een eigen mailadres had ik nog niet), spreekt niet alleen een knulligheid, maar ook een ver- en bewondering (ik heb contact met mijn idool!). Aandoenlijk is het te zien hoe e-mails toch nog vooral ingezet werden als brieven, waarin ook een echte uitwisseling van gedachten en zelfs (gedicht)interpretaties plaatsvond. Doordat ze die rol vervulden, voelde ik ook de aandrang ze uit te printen en in een plastic mapje te bewaren.

(2) Waar ik tijdens mijn opruimbeurt nog op stootte was een handgeschreven brief van Karl-Heinz Bohrer, de Duitse intellectuele reus die in 2012 op 88-jarige leeftijd overleed. Nog in 2009 stuurde hij me per brief de titel van de voordracht die hij in Leuven zou komen geven, de aankomsttijd van zijn trein enz. Dat dergelijke basale informatie nog postaal – en dus traag – uitgewisseld wordt, zou ons vandaag bloednerveus maken. Maar dat bleek toen dus toch nog te kunnen, al hield hij de deur voor hogeresnelheidscommunicatie wel open met: ‘P.S. Sie können natürlich nach Stanford faxen oder Emailen.’

Misschien moeten we opnieuw wennen aan de angst nooit een antwoord te zullen krijgen.

Het is zeker niet zo dat deze brokstukken me vervullen met nostalgie, maar wat ze wel doen is een ruimte heropenen die ontoelaatbaar geworden leek: die van het asynchrone. Al te zeer zijn e-mails verworden tot instant wegwerpproduct, of zoals Han het in In the Swarm stelt: ‘The digital medium is a medium of presence. Its temporality is the immediate present.’ Misschien is er dus wel helemaal niets mis met enige retardatie, met wat ruis en stilte en afstand. Misschien moeten we opnieuw wennen aan de angst nooit een antwoord te zullen krijgen. En zo vroeg ook ik in 2001 in gebrekkig Duits aan mijn idool (duidelijk een smoes verzinnend om mijn opdringerigheid enigszins te camoufleren): ‘Lieber Herr Kusz, hier der belgische Student wieder. Weil wir vor einigen Wochen technische Probleme hatten mit dem Computer, möchte ich Ihnen gerne fragen, ob Sie vorigen Monat meine E-Mail bekommen haben und ob Sie vielleicht schon auf sie geantwortet haben? Ich entschuldige mich für die Last and will mich Ihnen nicht aufdrängen.’ Op dat moment diende zich volgens Byung-Chul Han al de ‘information hunter’ in mij aan: ‘impatient and unabashed. They lurk instead of “waiting”. They “go for it” instead of letting things ripen.’ Daarenboven sterken die mails met Kusz me in de overtuiging dat het misschien toch de moeite loont om af en toe (tegen de Paperless Office-doctrine in) een (potentieel) uitprintbare mail te schrijven, waardevol voor u en voor mij. Misschien gaan we ons tokkeltempo dan ook wat temperen.

En misschien heeft deze automatic reply ook wel wat effect, want hij is zo lang dat zelfs al zou ik hier aan het einde een belofte doen (maar dat doe ik voor alle duidelijkheid niet), je die waarschijnlijk nooit zou gelezen hebben. Daarenboven heb ik, vrees ik, de volgende tip van Rob Ashton in The Guardian toch wat in de wind geslagen: ‘Be careful to word the automatic response sensitively or you’ll simply irritate people.’

Tot gauw, echt,
of in ’t echt,
Arne De Winde

PS: Nu, bloed loopt waar het niet gaan kan. En dus probeert u me via de meest diverse kanalen (sms, Messenger, Whatsapp, telefoon enz.) te bereiken, maar ook die slibben vaak dicht. Zo schiet me net te binnen dat ik nog niet reageerde op een uitermate lief bericht van een medebriefschrijver van rekto:verso!
PS2: We moeten ook niet overdrijven: U weet me echt wel te vinden wanneer u me nodig heeft. En ik u ook. We vertrouwen elkaar.
PS3: Natuurlijk ben ik me bewust van het feit dat dit schrijven een symptoom van privilege is. Een overvolle mailbox is slechts het pietluttige luxeprobleem van een bureaujobber.
PS4: Naar analogie met out-of-office, het project van het internationale literatuurhuis Passa Porta waarin twaalf auteurs out-of-office-berichten schreven, is het ook zeker toegestaan deze automatic reply te hergebruiken.
PS5: Dank aan EenHelderHoofd.nl voor alle tips en tricks.
PS6: Je kan deze automatic reply ook lezen wanneer je een mail stuurt naar arne.dewinde@pxl.be, arne.dewinde@luca-arts.be of arne.dewinde@uhasselt.be