Argentinië: beschaving of barbarij?

Door Gerardo Salinas, op Wed Mar 21 2018 23:00:00 GMT+0000

Vanaf de koloniale expansie van Europa kregen de landen onder Europese invloed het westerse verhaal met de paplepel ingegoten. In Argentinië was dat niet anders. Rond Mei '68 kristalliseerde zich een van vele pogingen om een eigen geschiedenis te schrijven.

Toen ik klein was, vierden we 12 oktober als de dag waarop het katholieke geloof en de Europese cultuur naar Amerika werden gebracht – in plaats van het begin te herdenken van een van de grootste genocides uit de geschiedenis. Ook op school leerden we over pakweg de War of the Roses, terwijl de ontwikkelingen in onze eigen regio amper aan bod kwamen.

Het doet me soms denken aan de Latijns-Amerikaanse soaps uit de jaren 1980, waarin het verhaal van de protagonisten geheel te danken was aan de andere personages. Dan zag je bijvoorbeeld twee secundaire personages na het bedrijven van de liefde enkel praten over het hoofdpaar. Het centrale verhaal at alle verhalende kracht op. Hetzelfde is gebeurd met de ex-kolonies: onze verhalen worden behandeld als anekdotes van het officiële verhaal.

Meer dan straatspelletjes

Ook in Argentinië laaide het revolutionaire vuur hoog op in de jaren 1960. De brandstof werd geleverd door de wil tot verandering: een alliantie tussen arbeiders en studenten was de motor die alles in gang zette. Tegen het einde van het decennium stond het volk massaal achter hen, met de creatie van verschillende revolutionaire partijen tot gevolg. Vele daarvan leidden tot gewapende guerrillabewegingen, waaronder in de eerste plaats de Montoneros (Peronistische guerrilla’s) en de Ejercito Revolucionario del Pueblo – ERP (Guerrilla Guevarista).

In Latijns-Amerika had men geen hoge pet op van het Europese verzet.

Het revolutionaire palet was divers, variërend van arbeiders tot studenten, van arme mensen tot upperclass. Typerend voor de grote politieke betrokkenheid was het Di Tella Institute, een van de meest avant-gardistische artistieke centra in Argentinië. Van daaruit lieten vele kunstenaars hun kunst achter om toe te treden tot de guerrilla.

Ook de politie en het leger schrikten er niet voor terug om geweld te gebruiken, en stuurden troepen af op het eigen volk. Intussen reisden leden van de verschillende guerrilla's de hele wereld rond om zich te gaan trainen en deel te nemen aan de grote revolutionaire confrontaties van toen. Palestina, Cuba, Marokko of Angola waren slechts enkele bestemmingen van Argentijnse revolutionairen.

In het licht van die gewapende strijd had men in Latijns-Amerika geen hoge pet op van het Europese verzet. Mei ’68 leek slechts de mobilisatie van een elite, zonder de volksbasis die nodig was om de zaak serieus te nemen.

Julio Le Parc, 'Mobile Rouge', 1967, Galeria Sur

Mario Santucho, oprichter van de ERP en een van de meest actieve revolutionairen van Argentinië, was tijdens de gebeurtenissen van Mei ’68 toevallig in Parijs, op doorreis naar Cuba. Toen zijn Franse gastheer van de Alliantie van Revolutionaire Communisten hem naar de Barrio Latino bracht, sprak hij daar tot de aanwezige soixante-huitards: ‘Jullie zijn niet goed bezig. Dit zijn maar straatspelletjes. Jullie zijn niet echt klaar voor de machtsovername. Geen van jullie weet de radiostations en wapenfabrieken zijn!’

We moeten niet dromen dat we de burgerlijke maatschappij nu zullen doen rimpelen.

Afgaande op de woorden van Daniel Cohn-Bendit, een van de sleutelfiguren van Mei ’68, zat Santucho er niet zover naast: ‘Voor mij gaat het niet om metafysica, niet om uitzoeken hoe “de revolutie” voltrokken moet worden. Ik geloof dat we op weg zijn naar een gestage verandering in de maatschappij, in elke fase geprovoceerd door revolutionaire acties. Een radicale verandering van de structuren van onze samenleving zou alleen mogelijk zijn als het plots allemaal samenkwam: een ernstige economische crisis, volgehouden actie van een krachtige arbeidersbeweging en een sterke studentenactie. Momenteel zijn die voorwaarden niet vervuld. In het beste geval kunnen we verwachten dat de regering zal vallen. Maar we moeten niet dromen dat we de burgerlijke maatschappij nu zullen doen rimpelen. Dit betekent niet dat er niets te doen is. Integendeel, we moeten stap voor stap vechten.

In Argentinië leefden er andere urgenties. De invloed van de Sovjet-Unie was minder sterk dan in Frankrijk, waardoor er een eigen agenda mogelijk was. Om die agenda te begrijpen, moeten we terug in de geschiedenis van Argentinië.

Dienstmaagd van het Westen

Precies honderd jaar eerder, in 1868, was Domingo Faustino Sarmiento president geworden. Van zijn hand is Facundo: Beschaving en barbarij in de Argentijnse Pampas (1845), een fundamenteel boek uit de Argentijnse literatuur. Sarmiento, een intellectueel, ademde de liefde voor ‘de beschaving’ – en ‘beschaving’ stond synoniem voor alles wat Europees klonk.

Net als de VS poogde Argentinië de inheemse volkeren van Amerika – vertegenwoordigers van ‘de barbarij’ – te vervangen door ‘beschaafde’ immigranten uit Europa. Een intentie die trouwens nog steeds geformuleerd staat in artikel 25 van de Argentijnse grondwet.

Opeenvolgende regeringen, vroeger geleid door Spanje, werden nu gedomineerd door ‘Criollos’, mensen van Europese afkomst, geboren in Amerika. Eenzelfde profiel kleurde ook de mythe rond de ‘bevrijders’ van het Amerikaanse continent: San Martín, O’Higgings, Bolivar, Artigas, Washington. Allemaal waren ze blank, mannelijk en van Europese komaf – terwijl cruciale figuren uit de emancipatiestrijd (Tupac Amaru, Juana Azurduy, François Dominique Toussaint-Louverture en Georges Biassou) zo goed als gewist waren uit de officiële geschiedenis.

Julio Le Parc, 'Martha devant miroir', 1966, Del Infinito

Want al was Argentinië in 1816 onafhankelijk geworden, onder zijn eigen bestuur rustte nog steeds hetzelfde paradigma als tijdens de Spaanse overheersing. Handel met Europa bleef gewaarborgd. Het land ontwikkelde zich als een landbouwreserve voor het Westen. Grondstoffen werden naar Europa gestuurd, producten van de grote Europese economische krachten keerden terug.

Zelfs de Europese beschavingsgedachte tegenover ‘primitieve volkeren’ werd vlot overgenomen. Zo lanceerde Argentinië aan het einde van de negentiende eeuw de zogenaamde ‘woestijncampagne’: om definitief controle te verwerven over het hele land werden de inheemse volkeren in het zuiden massaal geëlimineerd.

Die dienstbaarheid aan Europa keerde pas toen in 1946 Juan Domino Perón de macht greep. Hij tekende voor een nationale industrialisatie, gepaard met een sterke vakbondsbeweging, en mobiliseerde een massa Mestizo (métis) mensen uit het binnenland naar Buenos Aires, waar tot dan toe vooral mensen met Europese roots de macht in handen hadden gehad.

De meest meedogenloze dictators en folteraars uit Zuid-Amerika kregen technieken aangeleerd door Noord-Amerikaanse en Franse specialisten

Perón bouwde zijn nationalistische discours op conflicten met de Verenigde Staten, maar moest dat in 1955 bekopen met een staatsgreep. Zijn regering werd omvergeworpen door een alliantie van de kerk, de oligarchie en het leger, met internationale steun van het Westen. Peronisme werd verboden. Louter zijn naam vermelden was genoeg om de cel in te gaan.

In navolging van de Monroe-doctrine – ‘Amerika voor de Amerikanen’, of liever voor de Verenigde Staten – namen de VS leiderschap en controle over de regio over. Met de hulp van de lokale bourgeoisie werden nationale legers omgevormd tot interventiemachten tegen interne gevaren. In de School van de Amerika’s, een academie opgericht door het zuidelijke commando van het Noord-Amerikaans leger, werden legers getraind om volksopstanden in de kiem te smoren.

Vele van de meest meedogenloze dictators en folteraars uit Zuid-Amerika kregen er technieken aangeleerd door Noord-Amerikaanse en Franse specialisten, die hun strategieën volop hadden kunnen testen en finetunen in de onafhankelijkheidsoorlog in Algerije. Het was niet alleen een technische, maar ook een ideologische opleiding: de vijand was het volk, vooral als dat volk de ‘katholieke en westerse principes’ in twijfel trok.

De staat grijpt terug

Het was die repressieve sfeer die het Argentijnse verzet rond 1968 zoveel breder maakte dan in Europa. Het verbod op de Peronistische partij scherpte het sociale conflict. De jaren 1950 en 1960 werden gemarkeerd door een resem dictaturen en democratische regeringen, verkozen in verkiezingen waarin het peronisme geen plaats had. Tegelijk deed de revolutie op Cuba dromen van ‘La Patria Grande’: een plurinationale staat bestaande uit alle Amerikaanse landen.

Op ideologisch vlak werden lokale versies van het socialisme in het leven geroepen. De nieuwe bewegingen kregen steun van de Sovjet-Unie, maar streefden hun eigen agenda na. Ze trachten het nationalistische gedachtegoed van de Latijns-Amerikaanse revolutionaire partijen bij te sturen en ze in te zetten voor hun eigen strategie.

Julio Le Parc, Movil cuadrado plateado sobre negro (1968-2007), Painted wood and metal, 80 × 80 × 12

Typerend voor die strategie, én voor het verschil met Mei ’68 in Europa, was de politieke strijd van de Argentijnse beeldende kunstenaar Julio Le Parc in Parijs. Rond zijn atelier vormde zich een groep artiesten met uiteenlopende overtuigingen, die probeerden bij te dragen aan de Europese revolte. Ze dachten dat de studenten de eerste stap hadden gezet en dat nu de arbeiders hun rol moesten gaan spelen. Ze maakten flyers over de internationale strijd tegen het imperialisme en gingen die uitdelen aan de fabrieken in de rand van Parijs.

Maar na het einde van de protesten en de stakingen van Mei ’68 kregen Le Parc en zijn groep de melding dat ze uitgewezen zouden worden. De strijd in Frankijk was gestreden.

In Argentinië daarentegen bleef de revolutionaire spanning op verschillende fronten stijgen. Van het meifeest van de Priesters voor de Derde Wereld tot het doorgedreven geweld van de nieuwe wereldorde: het deed de revolutionaire aanhang alleen maar groeien. Na de presidentsverkiezingen van 1973 kwam het peronisme terug aan de macht met Héctor Campora, die in zijn regering leden opnam uit de peronistische guerrilla.

Met de dood van Perón in 1974 liepen de vooruitstrevende jaren 1960 voorgoed af.

Maar toen Perón even later zelf uit ballingschap terugkwam en het presidentschap van Campora overnam, gooide hij op korte tijd alle linkse revolutionairen weer uit zijn regering. Met zijn dood in 1974 en de opvolging door zijn vrouw María Estela Martínez liepen de vooruitstrevende jaren 1960 voorgoed af. Tegelijk begon de jacht op alle kritische denkers.

Op 24 maart 1976 startte de bloedigste staatsgreep in de Argentijnse geschiedenis. De leden van de guerrilla’s, een deel van hun netwerk en andere kritische denkers werden gedeporteerd naar een van de ruim vijfhonderd illegale detentie- en martelkampen die het land in die periode telde.

Hoofddoel van dit ‘nationale reorganisatieproces’ – zo werd keer op keer herhaald door Videla, eerste president van de militaire junta – was om Argentinië doordrenkt te houden van de westerse en christelijke cultuur. Op regionaal niveau betekende dat een terugkeer naar de controle en de heropvoeding die de School der Amerika’s had aangeleerd.

Economische crisis

Zelf groeide ik op in de jaren 1980: de tijd waarin de dictatuur verzwakte, maar nog altijd sterk genoeg bleek om de vele sporen van revolutionaire politieke strijd uit te wissen. Toen een nieuwe democratische regering ambieerde om de misdaden van de dictatuur te beoordelen, bleken het leger en zijn bondgenoten nog steeds te machtig.

In de jaren 1990 schonk president Carlos Memen zelfs amnestie aan alle betrokkenen van de dictatuur en zocht het land terug toenadering tot de VS. De poging om het westerse economische model te versterken resulteerde in 2001 in de grootste economische crisis in de geschiedenis van het land.

Julio Le Parc, Martha Le Parc with Lunettes pour une vision autre (Glasses for Another Vision), 1965

Heen en weer is Argentinië blijven laveren tussen ‘de beschaving’ en ‘de barbarij’, tussen dienstbetoon aan het Westen en een eigen nationaal of regionaal verhaal. Zo creëerde de Kirchner-regering (2007¬–2015) het Nationaal Instituut voor Argentijns en Ibero-Amerikaans Historisch Revisionisme en opteerde men voor een strategie van toenadering tot de andere landen in de regio.

In 2015 besloot de nieuwe regering van Mauricio Macri echter om Europa en de VS opnieuw bovenaan de lijst van partners te zetten. Een van zijn eerste acties was de sluiting van het Instituut voor Revisionisme, om terug te keren naar wat Macri ‘de beschaafde wereld’ noemde. Alsof er tussen 1868 en vandaag eigenlijk heel weinig veranderd is.

Mei ’68, een museaal object?

Wat deze hele geschiedenis met Mei ’68 te maken heeft? Het is de geschiedenis van de grote nederlaag van de globale bevrijdingsbewegingen. Ze is niet voorbij, maar nog steeds gevaarlijk actueel. Het is een discussie in de tegenwoordige tijd.

Zo staat het proces tegen de vertegenwoordigers van de dictatuur centraal op de agenda in Argentinië en fungeert het als een ideologische scheidslijn: de aanhangers van ‘verzoening’ in de stijl van post-Franco Spanje versus diegenen die alle verantwoordelijken – ook burgers – voor het gerecht willen brengen.

Mei ’68 is uitgehold van haar betekenis en losgekoppeld van de actualiteit van de bevrijdingsbewegingen.

Ook de relatie met inheemse bevolkingsgroepen blijft problematisch en ontoereikend. Neem de repressie en de claims van de Mapuches: een probleem waar in Europa, ondanks de urgentie ervan, nauwelijks over bericht wordt. Tot op heden bepaalt de spanning tussen beschaving en barbarij het lot van de Argentijnse bevolking.

In Europa daarentegen lijkt de erfenis van Mei ’68 een afgesloten verhaal, zo betreurt voormalig Montonero-militant Nicolas Casullo in zijn boek Parijs 68: de geschriften, de herinnering en het vergeten (1998). Als jonge journalist was hij in dat sleuteljaar in Parijs. Terugblikkend op die ervaring, komt hij dertig jaar later tot de conclusie dat Mei ’68 gedegradeerd is tot een museaal object, een pittoreske datum in de evenementenagenda van de geschiedenis.

De herinnering aan Mei ’68, schrijft Casullo, werkt niet langer als een trigger, maar is verworden tot een product van de culturele industrie: een herinnering die eigenlijk vergeet. Zo is Mei ’68 uitgehold van haar betekenis en losgekoppeld van de actualiteit van de bevrijdingsbewegingen. Casullo spoort ons aan het museale glas te breken en terug te keren naar de geest van de tijd. Nog steeds een advies om te koesteren.

De geschiedenis van de wereld wordt elke dag weer geschreven en herschreven met woorden én daden. En ieder van ons heeft de verantwoordelijkheid om te spreken, en om te handelen.