Architectuur, design en mode als venster op dekolonisatie
Door Lara Schrijver, op Tue Nov 09 2021 23:00:00 GMT+0000Om tot een cultuur van generositeit te komen, hebben we nood aan nieuwe attitudes en meer aandacht voor vrouwelijke ontwerpers, stelt Lara Schrijver, hoogleraar architectuurtheorie aan de Faculteit Ontwerpwetenschappen van de UA.
Vrouwelijke ontwerpers en architecten zijn historisch sterk in de minderheid. Ze waren er wel, ook in de bureaus van moderne iconen zoals Frank Lloyd Wright en Le Corbusier, maar ze hebben minder in de schijnwerpers gestaan en zijn slechts beperkt opgenomen in de historische canon. Hier begint evenwel verandering in te komen, dankzij de inzet van vele onderzoekers. Zo heeft het project Wiki Women Design (WWD) van het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) onlangs een belangrijke bijdrage geleverd aan het zichtbaar maken van vrouwelijke ontwerpers uit België. Het project werd afgesloten met een conferentie in Brussel, waar een sessie werd gewijd aan 'Feminist, decolonial and queer approaches to heritage'.
De oproep om meer rekening te houden met vrouwen is ook een oproep om de volledige diversiteit van de samenleving te omarmen.
Deze gebundelde perspectieven wijzen op een belangrijk principe van de inclusie in de canons van architectuur en design: die strekt zich uit van vrouwen naar andere stemmen die de diversiteit van de menselijke samenleving weerspiegelen. Wiki Women Design bepleit – en draagt bij aan – de zichtbaarheid van vrouwen in de ontwerpdisciplines. Hoewel het essentieel is dat deze disciplines meer rekening houden met de helft (!) van de bevolking, moeten we hierbij niet vergeten dat de aandacht voor vrouwenrechten ook symbool staat voor de inclusie van andere stemmen in de breedste zin van het woord. Nu er steeds meer aandacht komt voor intersectionaliteit lijkt dit misschien evident; toch wordt de uitsluiting van een bepaalde groep nog te vaak gezien als kenmerkend voor alleen die groep, waardoor het systemische karakter van uitsluitingsmechanismen buiten beeld blijft.
Laat me aftrappen met een citaat van feministe, dichteres en academicus bell hooks: de strijd is meer algemeen tegen het ‘witte suprematistische kapitalistische patriarchaat’. Als we design en architectuur beschouwen als primair het domein van heteroseksuele blanke mannen uit de hogere klasse – wat ze lange tijd waren – wordt in de ontwerpdisciplines een reeks waarden voortgezet die archaïsche systemen van macht en uitsluiting in stand houdt. En die continuering wordt vaak ook gelegitimeerd als ‘kwaliteitsbewaking’. Deze problematiek wordt al geruimere tijd gesignaleerd, met name sinds de naoorlogse jaren, waarin de opeenvolgende golven van feminisme zich steeds duidelijker hebben uitgesproken.
De oproep om meer rekening te houden met vrouwen is dus een oproep om andere geslachten te omhelzen, maar evengoed andere seksuele geaardheden, andere etnische groepen, andere sociale klassen en zoveel meer. Het is een oproep om de volledige diversiteit van de samenleving te omarmen – voortbouwend op generositeit in plaats van op rivaliteit en overheersing.
In de architectuur worden opdrachten vaak toegekend op basis van wedstrijden, wat een competitieve attitude versterkt.
In de architectuur lijkt rivaliteit de basis te zijn voor het uitoefenen van het beroep – zoals Reinier de Graaf, partner van het wereldwijd opererende architectenbureau OMA, onlangs in een interview opmerkte: ‘Ons beroep is niet genereus en moedigt ook geen solidariteit aan; architecten proberen elkaar voortdurend te ondermijnen.’ Hoewel dit in zekere mate ook geldt voor de kunstensector als geheel (met dank aan de neoliberale aanmoediging van zelfredzaamheid en zelfontplooiing), worden opdrachten in de architectuur vaak toegekend op basis van wedstrijden, wat een competitieve attitude versterkt.
Toch zou ik willen stellen – of in ieder geval de hoop uitspreken – dat dit niet zozeer in de aard van het beroep ligt, als wel in een cultuur van rivaliteit en overmoed die lange tijd is aangemoedigd, ondanks enkele fantastische pogingen in de jaren zeventig en tachtig om een meer genereuze grondhouding te introduceren.
Welke zo bijzondere pogingen dat wel mogen zijn? Neem het collectief Matrix in Engeland, dat in de jaren tachtig werd opgericht om ervoor te zorgen dat in het ontwerpproces meer werd geluisterd naar het perspectief van de gebruiker. In het geval van sociale woningbouw betekende dat feitelijk dat er werd gekeken naar de behoeften van vrouwen en kinderen (die doorgaans meer tijd in huis doorbrachten), in plaats van simpelweg uit te gaan van de basale woonfuncties. Zoals journaliste Caroline Criado-Perez heeft aangetoond in haar boek Invisible Women uit 2019, dat overigens een opmerkelijk overzicht bevat van gender-bias in design, kunnen kleine aanpassingen een veel sterkere impact hebben dan doorgaans gedacht. De onderliggende principes van het ontwerp kunnen namelijk doorwerken op een onverwachte manier. Een bekende anekdote uit het boek van Criado-Perez, gaat over het herschikken van sneeuwruimroutes in een Zweedse stad. Toen de sneeuwruimers niet langer eerst de hoofdwegen ruimden (voornamelijk gebruikt door mannen in auto's) maar de secundaire wegen (voornamelijk gebruikt door vrouwen op gecombineerde trajecten van zorg, werk en boodschappen), had dat niet alleen een positieve impact op het budget, maar ook op ziekenhuisopnames als gevolg van valpartijen.
De kracht van anti-discipline
Eén manier om ons huidige (onvolledige) perspectief op de rol van architectuur en design in de samenleving aan te passen, is ervoor te zorgen dat vele stemmen niet alleen worden gehoord, maar ook erkend als waardevolle bijdragen. In het genderversterkend project Wiki Women Design van het Vlaamse Architectuurinstituut, brachten Elke Krasny, Angela Jansen en Dirk van den Heuvel elk een specifiek perspectief naar voren dat de dominante referentiekaders van design en hun impliciete uitsluitingen in twijfel trok. Op het eerste gezicht zou de clustering van feministische, dekoloniale en queer perspectieven mogelijk wat vreemd ogen – zeker in de context van verschillende gebieden als mode, architectuur en de opkomst van het museum. Wat uiteindelijk bleek, is dat de mechanismen van uitsluiting misschien specifieke kenmerken hebben vanuit het domein zelf, maar dat er vergelijkbare tactieken zijn die eerder systemisch waren.
In haar onderzoek naar Marokkaanse mode legde Angela Jansen een vorm van ‘othering’ bloot bij media, die veelal clichématige beelden van traditionele kledij presenteren.
Elke Krasny’s bijdrage aan het symposium van WWD toont bijvoorbeeld hoe 'mensenrechten', zoals ze in de Franse revolutie werden gedefinieerd, feitelijk alleen doelden op rechten voor mannen. Met deze terugblik bekijkt ze de opkomst van het museum als een instelling die verschillende vormen van uitsluiting versterkte onder het mom van educatie en verheffing. De structurele afwezigheid van de actieve vrouwenstem werd lang voorgesteld als symbool van de relatie tussen de samenleving en de natuurlijke omgeving, die evengoed ingeperkt en afgezonderd werd. Het is tekenend voor wat Krasny benoemt als ‘The modern museum as anthropocene institution: on the birth of man and the death of nature.’
Ook opmerkelijk is de kijk van onderzoeker Angela Jansen, die zich focuste op de Marokkaanse mode. In haar onderzoek legde ze een vorm van ‘othering’ bloot in hedendaagse media, die veelal clichématige beelden van traditionele kledij presenteren. Daarbij onttrekken ze de levendigheid en diversiteit van de hedendaagse Marokkaanse modecultuur aan het zicht, waardoor ze een statisch en westers gekleurd begrip van traditie versterken, terwijl een gedekoloniseerde kijk op de Marokkaanse mode een brede waaier aan toekomstmogelijkheden kan bieden.
De noodzaak om de rol van architectuur en design te heroverwegen, wordt steeds urgenter als een vorm van zorg, voor de samenleving en de planeet.
En bij architect Dirk van den Heuvel ligt de nadruk op hoe het archiefproces zelf vaak een publiek verhaal presenteert dat de dominante waarden bevestigt. In WWD laat hij zien hoe een persoonlijke brief die onbedoeld in het archief belandde, een heel ander licht op een oeuvre kan werpen. Hij toonde hiermee hoe archieven – al dan niet bewust – vaak de persoonlijke verhalen achter het werk verhullen, waarmee ze soms onbedoeld een reeds bestaand en geconstrueerd perspectief blijven versterken. Van den Heuvel heeft het dan ook over ‘Queering architecture’, hoe verborgen verhalen te onthullen en methodieken intersectioneel toe te passen.
Meervoudige verhaallijnen
Wat mogen deze verschillende aanvliegroutes – vanuit het vrouwelijke, het postkoloniale, en de queer studies – dan wel gemeen hebben? Ze brengen meervoudige verhaallijnen achter, onder, en naast onze werkelijkheid aan de oppervlakte, En dat keer op keer met deze pertinente vragen: wie bepaalt de kwaliteit? De inhoud? Het verhaal?
Voor de Nederlandse architect Reinier de Graaf lijkt dit soort meervoudigheid een opening te bieden, in wat hij duidt als een ‘anti-disciplinaire’ werkmodus. ‘De kernwaarde van een anti-discipline is het vermogen om te ontsnappen aan de normatieve criteria van de discipline. Antidisciplinair denken biedt meer bewegingsvrijheid, omdat samenwerking plaatsvindt op voorwaarde dat iedereen uit zijn comfortzone komt. Dat brengt je dichter bij werkelijk zinvolle beslissingen.’
De noodzaak om de rol van architectuur en design te heroverwegen, wordt steeds urgenter als een vorm van zorg, niet alleen voor de menselijke samenleving, maar ook voor de planeet. Ook hiervoor kunnen we teruggrijpen naar het werk van bell hooks, die liefde aankaart als het fundament van individuele en maatschappelijke groei – niet van het romantische soort, maar een fundamenteler gevoel van zorg en koestering.
Als de design- en kunstvakken gezien worden als velden van koestering, van verbindingen, van andere perspectieven op de wereld – is dan een andere attitude mogelijk?
hooks citeert in All About Love (2000) psychiater M. Scott Peck, die liefde omschrijft als ‘de wil om zichzelf uit te strekken met als doel het voeden van je eigen of andermans spirituele groei’. Voor hooks omvat die liefde ‘verschillende ingrediënten – zorg, genegenheid, erkenning, respect, betrokkenheid en vertrouwen, evenals eerlijke en open communicatie.’ Allemaal aspecten die aanwezig zijn in de radicale vrouwengroepen van de jaren 70 en in hedendaagse samenwerkingsverbanden, die nieuwe manieren zoeken om bij te dragen aan een samenleving die nog altijd sterk gebaseerd is op macht en economie.
Mogelijk is het anti-disciplinaire een manier om het ‘zelf’ meer uit te strekken naar anderen toe – uit je comfortzone en ten behoeve van andermans groei. Als de design- en kunstvakken gezien kunnen worden als velden van koestering, van verbindingen, van andere perspectieven op de wereld – zou een andere attitude mogelijk worden? Als we ons niet alleen bewust worden van waar de uitsluiting plaatsvindt, maar ook in concrete voorbeelden een anti-disciplinaire, zorgrijke, verbindingsvolle samenwerking kunnen vinden – waarin het misschien wel schuurt, maar wel ten behoeve van de spirituele groei – zouden we dan niet eens verder komen dan met redeneringen gebaseerd op economisch gewin en ‘survival of the fittest’?