Allerliefste vreemde
Door Nadia de Vries, op Thu Sep 11 2025 10:46:00 GMT+0000Waar ontstaat de woede die in Nadia de Vries broeit, waar slaat ze om in agressie, en waarom breekt ze juist los in een Amsterdamse Albert Heijn? Nadia volgt de sporen ervan: bij haar moeder, bij een teleurstellende erotische ontmoeting met een man in pak, en bij zichzelf.
Allerliefste vreemde
Het is het einde van de zomer, die magische dagen waarop de tenten in de uitverkoop gaan en meisjes hun vakantiefoto’s naar modellenbureaus sturen. Langzaam worden de mensen oud. Ook ik ben ouder aan het worden: de laatste jaren lokt de confrontatie met vooruitgang steeds vaker agressie in mij uit. Vorige week schold ik bijvoorbeeld nog een vreemde uit omdat zij haar lot niet wilde aanvaarden. Ze stond achter mij en dat was dat. De vrouw trok haar wenkbrauw op naar mij op een manier van, wat moet je dan? Alsof ze niet zag waar ik was en begreep dat ik daar hoorde. Ik moest haar laten zien dat ik niet wrikbaar ben. Ik trok mijn strot open. Later die dag, op het camerascherm van de Albert Heijn, zag ik mezelf de winkel binnenkomen en wist ik: Daar gaat iemand die vreemden uitscheldt.
Ik moest haar laten zien dat ik niet wrikbaar ben. Ik trok mijn strot open.
Als jong meisje schaamde ik me diep wanneer mijn moeder uit het niets een gevecht aanknoopte. Ik herinner me de keer dat we naar de Action gingen om schoolspullen te kopen en dat mijn moeder toen een buurvrouw zag die ze niet mocht. Mijn moeder maakte oogcontact met de vrouw en begon haar daarna te slaan in het gangpad voor kindertextiel. De buurvrouw gilde iets in het Turks dat ik niet verstond. Mijn moeder verstond het ook niet maar gilde desondanks terug. De vrouwen trokken hard aan elkaars haren. Er was geen sprake van bloed of afgestorven weefsel, en in mijn herinnering won mijn moeder het gevecht. Langzaam verander ik in mijn moeder.
Plezierige aanvaringen zijn zeldzamer. De laatste keer dat ik er een had is alweer best een tijd geleden. De man in kwestie had me aangesproken op een boekpresentatie, godzijdank was hij zelf geen schrijver (nooit van mijn leven zal ik verliefd worden op een schrijver). Maar de man leek me aardig genoeg. De eerste keer dat we afspraken gingen we wat drinken in een restaurant. De man was in de war, hij dacht dat hij me mee uit eten nam, maar ik moest nog ergens anders zijn die avond en hield het bij friet. De friet smaakte goed, dat weet ik nog. De man had een heel groot gerecht besteld dat werd geserveerd met een kartelmes. Ik moest hem verlaten voordat hij het op had en schaamde me daarvoor.
Van de zenuwen citeerde hij eindeloos Marx. Dat vond ik bespottelijk omdat hij met enige trots voor een groot, bureaucratisch instituut werkte. Daarnaast droeg hij onironisch een pak.
Een paar weken later zagen we elkaar opnieuw bij de anarchistische bibliotheek. Ik was vrolijk en praatgraag en de man kon daar niet veel mee. Van de zenuwen citeerde hij eindeloos Marx. Dat vond ik bespottelijk omdat hij met enige trots voor een groot, bureaucratisch instituut werkte. Daarnaast droeg hij onironisch een pak. Ik heb een hekel aan de ideologische ijdelheid van de middenklasse. En aan alle gymnasiumjongens met een alfaprofiel die louter dunne, witte vrouwen daten, en die zichzelf communist durven noemen omdat ze niet weten hoe een goelag voelt. Mijn ex, die het summum van een gymnasiumjongen was, werd communist vlak voordat hij kanker kreeg. Enkele maanden na zijn politieke bekering stierf hij.
Hoe dan ook, de man die Marx citeerde blaakte van gezondheid en had, als je het mij vraagt, geen excuus voor de romantisering van andermans tirannie. Bij ons afscheid kuste ik hem niet. Ik ging verder met mijn leven. Kort daarna mailde hij me dat hij samen een film wilde zien. Welke film? Eender welke film, antwoordde hij, het ging hem om het samenzijn. Ik ging akkoord: we zouden bij hem thuis afspreken. Van tevoren had ik hem mijn login van een streamingplatform gegeven en gezegd, jij mag kiezen. Dat vond ik tamelijk lief van mezelf. Eenmaal bij hem thuis – hij had een vreemd, studentikoos interieur, ook al was hij al achteraan de veertig – vroeg ik hem welke film het was geworden, waarop hij zei dat het aanbod op het platform niet veel soeps was en dat hij niets ervan wilde zien. Zijn dedain kwetste me een beetje. En het verbaasde me ook, want wie loopt er nu niet warm voor Haneke, Arnold of Denis? Ik bestudeerde de laptop van de man, die onder het mom van goede wil nog openstond, en zag in miniatuur de posters van alle meesterwerken die voor vanavond waren afgekeurd. Ik zag ook dat de man een bladwijzer had voor Temu. En dat de cameralens van zijn laptop was afgeplakt met een oude, beige pleister. Droevig, vond ik dat. Alsof zijn gezicht een wond was die verpleegd moest worden.
De man schonk een glas wijn voor me in. Ik was teleurgesteld dat de wijn uit een draaidopfles kwam: eerder had de man opgeschept over zijn goede salaris. Hij citeerde nog steeds Marx. In een poging het gesprek enigszins persoonlijk te maken vertelde ik over een reis die ik recent had gemaakt, maar voordat ik bij de clou kwam stak de man zijn tong in mijn mond. Let wel, hij zoende me niet – er was alleen die tong, stijf als een aal, die hij roerloos in mijn mond legde. Ik voelde elke aangespannen spier in het akelige ding. Het moment kwam me voor als grotesk. Toch probeerde ik terug te zoenen, alhoewel de tong van de man de weerstand van mijn huig toetste: het scheelde niet veel of ik had overgegeven.
Let wel, hij zoende me niet – er was alleen die tong, stijf als een aal, die hij roerloos in mijn mond legde. Ik voelde elke aangespannen spier in het akelige ding.
Ik wist toen al dat ik de man na deze avond nooit meer zou zien. Maar ik zag ook de potentie voor een verhaal. En dus bleef ik. Ik bleef toen hij me op zijn schoot trok en me veelbetekenend aankeek, ook bleef ik toen hij vreemde pornogeluiden begon te maken. De geluiden waren belachelijk en seksloos. Ze maakten de man kwetsbaar in mijn ogen. Het duurde niet lang voordat ik ontdekte hoe bang hij was. Voor hij me meenam naar zijn slaapkamer zocht hij troost in de vorm van een snack. Hij stak zijn hand in de schaal met ongezouten pinda’s, die hij tezamen met de draaidopfleswijn had opgediend, en stopte de versnapering in zijn mond. De man kauwde hard op de pinda’s. Ik luisterde naar hoe zijn kaken maalden. Hij keek me niet aan toen hij de pinda’s doorslikte. Nu dat hij gegeten had, ging het wel weer. Maar hij wilde geen terugval riskeren. De schaal met pinda’s moest mee naar de slaapkamer. Als dat maar goed gaat, dacht ik nog. Lankmoedig trok ik mijn kleren uit. Ik ben van nature tamelijk optimistisch ingesteld, ik ging de situatie in met de gedachte: Ik ga deze arme man een goede avond bezorgen. Al snel werd de man opnieuw zenuwachtig. Iets aan mijn lichaam maakte hem overstuur. Hij wilde weten hoe lang ik was, hoeveel ik woog en hoe vaak ik sportte. Ik zuchtte. Ben je onzeker of zo, vroeg ik, alhoewel het antwoord evident was. Daarop vertelde de man me over zijn leven en het leed dat daarin had plaatsgevonden. Ik haalde mijn schouders op en ging bovenop hem zitten. Na vier stoten kwam hij klaar met een intens verdrietige blik in zijn ogen. Ik verloor mijn vertrouwen in de avond. De man zag mijn teleurstelling en nam opnieuw een handvol pinda’s om zijn angst te sussen. Ik ging naast hem liggen en keek naar het plafond. Daar zag ik een complex patroon van vochtschimmels. Ik bestudeerde hun constellaties. Ondertussen knarste de man de pinda’s fijn tussen zijn tanden.
Na een tijdje was de man uitgegeten. Opnieuw begon hij over zijn verleden te praten. En over zijn angst voor de toekomst. Ik ga nooit trouwen, zei hij, ik ben bang dat ik alleen zal sterven, enzovoort. Het vermoeide me. Krijg ik ook nog iets, vroeg ik. En ik wees naar mijn schaamstreek, om duidelijk te maken dat ik geen pinda’s behoefde. Dat weigerde de man pertinent. Daar doe ik niet aan, zei hij, daar heb ik nooit van mijn leven aan gedaan en ik ga er niet nu nog aan beginnen. Nu was mijn geduld op. Als de wiedeweerga moest ik weg uit dit bedompte hol, dat niets te bieden had behalve wanhoop en peulvruchten. Ik trok mijn kleren aan en zei iets over de laatste tram. De man nam de kom met pinda’s in zijn schoot. Daar zat hij, rechtop en naakt, even ontroostbaar als gulzig. Het beeld vervulde me met walging en tederheid in gelijke mate.
Ik kreeg zin om iets in elkaar te trappen. Ik dacht aan mijn moeder.
Met volle mond probeerde de man me gedag te kussen. Nee bah, zei ik, ik moet geen pindaschilfers. In plaats van een kus gaf ik de man een vaderlijk klopje op zijn schouder. Ik verdween de deur uit, het trappenhuis in en vond mijn weg naar buiten, waar de verlossing mij in de vorm van koele lucht opwachtte. Het was nog winter. Ik had me speciaal voor de man uitdagend gekleed en daar had ik nu spijt van: de kou stak recht door mijn dunne kleren. Ik kreeg zin om iets in elkaar te trappen. Ik dacht aan mijn moeder.
In de tram naar huis waren er drie Engelse meiden die stomdronken waren. Een van hen had een broodje döner in de hand en een ander een bak friet. De derde had lege handen. Het was zaterdagavond, maar nog redelijk vroeg: voor Amsterdammers begon de avond pas. De Engelse meiden waren duidelijk al uren bezig. Ze weigerden te zitten en stonden in het mobiele gedeelte van de tram, het deel dat genadeloos beweegt wanneer de tram een bocht maakt. Iedere keer dat een van de meiden bijna omviel begon het drietal te giechelen alsof de krachten van G voor hen een noviteit betroffen. De döner en friet sloeg ik nogmaals gade. Ik had een mooie jurk aan en duldde daar geen saus op. Nors begon ik de meiden rond te commanderen. Daar hadden ze geen boodschap aan, ze noemden me rude, waarvoor ik dankbaar was, omdat het als een vrijbrief voelde om ze uit te schelden. Ik schold hard en vilein en in de ogen van de meid met de friet zag ik iets breken. De drie vrouwen stapten de eerstvolgende halte uit. Voldaan vervolgde ik mijn reis. Bij thuiskomst keek ik op YouTube een video van een operatie.
Alleen zo lukte het me om mijn erotische drift, die de man niet gestild had, tot bedaren te brengen. Welke andere teleurstellingen zullen dit jaar nog op mij wachten? Zodra het herfstbanket in de supermarkten komt voelt het pathetisch om nog te fantaseren over zoetheid. Maar mijn fantasie, ik hou eraan vast met de overtuiging van een dansende christen. Ik heb geen idee wie deze brief leest. Maar, beste vreemde, mocht je mystieke krachten hebben, dan weet je bij dezen wat je te doen staat: bezorg me iets goeds dat niet doodgaat of liegt.
In afwachting van wat er nog komen gaat
Nadia