Aantekeningen uit Schloss Solitude

Door Clare Wigfall, op Fri May 31 2019 22:00:00 GMT+0000

In 2007 publiceerde Clare Wigfall de verhalenbundel The Loudest Sound and Nothing bij Faber and Faber. Tien jaar en (bijna) drie kinderen later zocht ze de stilte op om aan haar volgende bundel te werken. De Britse auteur trok zich met haar gezin terug in Schloss Solitude, een Duitse kunstenaarsresidentie.

Dit is hoe ik het kasteel bereikte: zwanger, met in mijn zog twee kleine kinderen en een door bitcoin en kabbala geobsedeerde echtgenoot. Ik was schrijver. Wacht, laat me dat verduidelijken. Ik zei tegen mensen dat ik schrijver was. Ik had me ingeschreven voor een kunstenaarsresidentie als schrijver. Maar eerlijk gezegd was mijn leven op dat moment zo hectisch dat ik nauwelijks een normale zin kon formuleren, laat staan aan schrijven denken. Ik had amper tijd om te slapen. Ik was uitgeput.

Een bevriend auteur en ex-deelnemer had me aangemoedigd om me op te geven. Ik wist weinig over het opzet, maar hij informeerde me over het bijzondere van de residentie. Totaal losbandig. Op een prachtige locatie. Met een genereuze toelage. En ik mocht mijn gezin meebrengen. Dat was wat me uiteindelijk over de streep trok. Het was de eerste kunstenaarsresidentie die ik vond waar kinderen welkom waren. Ongeveer een jaar geleden schreef auteur Joanna Walsh in The Guardian dat de meeste residenties ‘vrouwen uitfilteren’ door geen kinderopvang te voorzien of enkel langdurig logement aan te bieden.

Het is eigenlijk ironisch als je erover nadenkt: vrouwelijke kunstenaars met kleine kinderen zijn waarschijnlijk de artiesten die een residentie het best kunnen gebruiken.

Ik verkaste mijn familie van ons dagelijkse leven in Berlijn naar een slot bij Stuttgart, Schloss Solitude. Het schitterende kasteel in rococostijl, bovenop een heuvel, bood een adembenemend uitzicht over de laagvlakte van Baden-Württemberg. Een pronkerige Duitse hertog liet het ooit optrekken als zomers jachtverblijf. Hij verzon vermoedelijk ook de gekunstelde Franse bijnaam. Verhalen over wilde feestjes deden de ronde. Hij zou zijn hofdames verplicht hebben om met kleur gecodeerde schoenen te dragen, zodat iedereen kon zien of hij ze al veroverd had.

Dertig jaar geleden werd er geld ingezameld voor renovaties en een invulling gezocht voor de ruitervleugel achter het hoofdgebouw. Een internationale kunstenaarsresidentie werd voorgesteld, Akademie Schloss Solitude, en sindsdien passeerden er meer dan 1400 discipline-overschrijdende artiesten uit meer dan 120 landen.

Boeken en parket

Toen we arriveerden, verbleven er al dertig artiesten plus partners in het huis, en zelfs één ander gezin. Onder de medewerkers bevond zich een geniale Franse regisseur die er al bij was sinds de oprichting van de Akademie in 1990. ’s Avonds en in het weekend keerde de hele staf terug naar huis, waardoor wij op onszelf waren toegewezen.

Het was van de universiteit geleden dat ik nog in groep had geleefd. Duidelijk zwanger en met een heel gezin achter me aan, voelde ik me ongemakkelijk wanneer we werden voorgesteld. ‘Ík ben de fellow’, zei ik terwijl ik naar mijn man wees: ‘hij is de volgzame echtgenoot.’

Vrouwelijke kunstenaars met kleine kinderen zijn waarschijnlijk de artiesten die een residentie het best kunnen gebruiken.

De overige deelnemers waren al goed op hun gemak bij elkaar en allemaal bezig met krankzinnige avant-gardeprojecten, waardoor mijn werk plots conventioneel aanvoelde. Een muzikant uit de VS liet ons op de grond liggen en naar minuscule geluiden luisteren die hij had vastgelegd met buitenshuis opgestelde microfoons. Er was een danser uit Tsjaad die in een doos optrad, een Franse kunstenares die zichzelf met opzet opsloot in een koelkast met een glazen deur, en een Chinese filmmaker die ons achterstevoren een film toonde waarin iemand door een luchthaven loopt.

Mijn achtjarige dochter sprak zich al snel uit over elk werk, wat iedereen amuseerde. ‘Dat was geen Kunst’, zei ze, weinig onder de indruk. Of, heel soms, ‘Ja, dát was Kunst.’ Waarop ze met haar zus en het andere Solitude-kind op hun steps door de kasteelgangen reden, hun stemmen galmend tegen de hoge plafonds.

We kregen een eigen appartement met twee verdiepingen, in de perfecte ronding van een neoklassieke galerij met leistenen en hoge ramen. We lunchten elke dag in de gemeenschappelijke eetruimte, en ’s avonds was er altijd wel iets te doen ergens in het kasteel – een feestje op de gang, een picknick op de binnenplaats, een filmvertoning in de eetzaal. Het was bevrijdend om die ontspanning binnen handbereik te hebben.

De rococo-kapel in Schloss Solitude, Philippe de Guêpière ©Iconofile

Thuis spendeerde ik mijn werkdagen meestal alleen en tegen de tijd dat ik mijn kinderen had verzameld, gevoed, gebaad, voorgelezen en eindelijk te slapen gelegd, was ik meestal te moe om nog iets anders te doen. Nu was er altijd iemand in de buurt om mee te praten, altijd iemand om koffie mee te drinken in de Japanse tempel onder de lindeboom op het binnenplein, altijd een atelier om bij aan te kloppen wanneer ik pauze wilde nemen.

Collectieve isolatie

De chaos die jonge kinderen met zich meebrengen, hield me ook hier een groot deel van de dag bezig, maar er was me nu wel enige tijd voor mezelf gegund. Ik had een studeerkamer in ons appartement, de eerste keer ooit dat ik een kamer voor mezelf had, al was die nog steeds te dicht bij de kinderen en hun eisen. Ik betrok dus de bibliotheek op de hoogste verdieping. Daar was zelden iemand anders te bespeuren. Ik hield van de geur van de ruimte. Boeken en parket.

‘Je bent dus aan het schrijven?’ vroegen mijn ouders wanneer ik hen opbelde aan het begin van ons verblijf.
‘Een beetje,’ zei ik, ‘maar nog niet veel. Ik denk na.’
‘Nadenken?’ zei mijn moeder bedenkelijk. ‘Het is schrijven dat je moet doen.’
Ze begrepen niet dat het voelde alsof ik op een stralende lentedag een raam had opengegooid en frisse lucht binnenliet, door simpelweg opnieuw tijd te krijgen om te denken.

En zo vervielen we in een ongedwongen ritme. We werden snel de trage manier van leven gewoon. De andere deelnemers waren vrienden geworden. We kenden elkaars eigenaardigheden, zoals we die van onze dichtste familie kenden. In een WhatsAppgroep stuurden we elkaar berichten over de nood aan limoenen voor de avondcocktails, over de zoektocht naar de hoofdsleutel van het Schloss wanneer we onszelf hadden buitengesloten, over het appartement waar onze kinderen die dag waren beland.

Ik snap niet helemaal waarom onze samenleving het een bizar concept vindt om in groep te leven

Het was maar een korte busrit naar de stad, maar doorgaans koesterden we onze collectieve isolatie. Zelden voelden we de drang om erop uit te trekken. Tijdens de weekends namen buurtbewoners huwelijksfoto’s voor het kasteel. ‘Een prinses!’ riep mijn jongste dochter elke keer vrolijk als er weer een bruid in een gigantische jurk met ruches voorbijzweefde, haar rok omhoog om de gravel te vermijden. Ik weet zeker dat ze geloofde dat het echte prinsessen waren. Waarom ook niet? Ze was drie en woonde in een kasteel.

Residenties eindigden, deelnemers vertrokken, tranen vloeiden bij het afscheid. Iemand nieuw kwam in de plaats. En begin augustus kwam de baby. Recht in het midden van ons verblijf. Niet letterlijk in het kasteel geboren, maar toch bijna. Ze heeft nog steeds een opvallend onverstoorbaar karakter. Ik denk dat dit komt doordat ze de eerste maanden altijd omringd was door mensen, en zich zelden níet in iemands armen bevond. Ze was rustig genoeg om mij nog naar mijn bibliotheek te laten ontsnappen en door te werken tot ze in de draagdoek wakker werd. De kortverhalenbundel waar ik al jaren aan werkte, kreeg zelfs eindelijk vorm.

Terug naar de rush

Als ik er nu op terugkijk, lijkt het alsof de tijd iets trager ging in Solitude. We zaten zuidelijk genoeg om te kunnen genieten van uitzonderlijk laat licht op zomeravonden, wanneer bijeenkomsten ons naar de binnenplaats voerden. We probeerden zelfs onze kinderen niet meer op tijd in bed te krijgen. Ze dansten mee op alle feestjes, op blote voeten en met wilde haren. Iemand toonde hen hoe ze de gekleurde spots moesten bedienen, iemand anders leerde hen de vogue te dansen en ik ontdekte zowaar dat mijn oudste sigaretten had leren rollen. Ze was dolenthousiast over deze nieuwe vaardigheid en wilde het voor alle volwassenen doen. Dat ging me te ver. ‘Nee,’ zei ik, ‘ik heb liever niet dat je op acht jaar al sigaretten rolt.’

Als ik er nu op terugkijk, lijkt het alsof de tijd iets trager ging in Solitude.

Na acht magische maanden eindigde ook voor ons de residentie. We verhuisden terug naar Berlijn en het drukke ‘echte leven’. Mijn man ging weer werken. Onze kinderen misten de feestjes. De baby sliep niet meer door. De dagen raakten opnieuw gevuld, met weinig tijd om te schrijven en te denken, voorafgegaan door en eindigend met de school- en opvangrush.

Ons dichte netwerk van geliefde Solitude-vrienden verspreidde zich opnieuw over de wereld en ik was voelbaar aangedaan. Ik had ontdekt hoe stimulerend het kon zijn om vierentwintig uur per dag omringd te worden door interessante mensen. Nu dit contact zo plots verdwenen was, voelde ik een overweldigend gemis. Ik miste de dagelijkse verbinding, ik miste gelijkgezinden in de buurt om mee aan projecten te werken, ik miste de gesprekken. Wat ik snel doorhad tijdens ons verblijf, was hoe snel je smalltalk overboord kan gooien wanneer je mensen alle dagen ziet. Je belandt moeiteloos in rijkere gesprekken, zelfs wanneer ze op het eerste gezicht weinig belang hebben – wanneer vind ik nu nog tijd om thee te drinken en met mijn vrienden over niets te praten?

Ik dacht eerst dat het sociale aspect van de residentie voor mij zo waardevol was omdat ik een moeder ben. Maar de andere fellows die ik er achteraf over sprak, ook die zonder gezin, omschreven eenzelfde gevoel. Ik besefte dat we allemaal verlangden naar die verloren gemeenschap. Ik snap niet helemaal waarom onze samenleving het een bizar concept vindt om in groep te leven. Het constante contact met mensen voelde juist natuurlijk en gemakkelijk, en resulteerde in iets moois.

In ons appartementsgebouw in Berlijn groet ik mijn buren in de trappenhal, maar ik krijg zelden meer van hen te zien. Ik ontmoet andere ouders aan de schoolpoort, aan wie ik beloof om samen koffie te gaan drinken wanneer we niet zo gehaast zijn. Ik heb vrienden in de stad die ik nog steeds niet heb gezien sinds onze terugkomst uit Solitude, en dat is ondertussen meer dan een jaar geleden. Zelfs bij mensen die ik regelmatiger zie, kunnen er soms maanden over gaan. Wanneer we elkaar dan spreken, gaat de meeste tijd naar het overlopen van gebeurtenissen. Hoe komt het toch dat onze levens zo snel overspoeld raken?

Hoe komt het toch dat onze levens zo snel overspoeld raken?

Het spijt me dat zelfs onze oude Solitude WhatsAppgroep nog maar sporadisch opflakkeringen kent. ‘Ik mis dit zo!’ schreef iemand me op een dag zomaar vanuit India, met een foto van mij – baby op schoot – in zijn studio met twee andere fellows. Ik zag de boodschap pas ’s avonds laat wanneer ik al in bed lag. ‘Oh, ik ook!’ stuurde ik terug, en beloofde mezelf dat ik hem de volgende dag uitgebreider zou antwoorden als ik minder moe was. Ik wou dat ik kon zeggen dat ik die belofte nakwam. Ik denk echt regelmatig aan hem en waardeer zijn vriendschap enorm, toch duurde het twee maanden voor we opnieuw correspondeerden.

Ik ben één keer opnieuw in Solitude geweest sinds we vertrokken. Ik wilde nog een keer gaan met de kinderen. Het leek me belangrijk dat ze de bijzondere plaats opnieuw zagen op een moment dat de herinnering eraan nog levendig was. Ik wilde vermijden dat de magie zou vervagen, wilde het in hun geheugen gegrift zien.

Er was een nieuwe lading fellows ter plekke. Ik kon zien dat ze zich even verbonden voelden met elkaar zoals wij ons met de aanwezigen tijdens ons verblijf, en het was raar om vreemde namen te zien boven de ateliers die ik associeerde met vroegere ingezetenen. De nieuwe deelnemers waren vriendelijk en interessant, maar ik was niet één van hen, en we beseften dat ik niet lang genoeg zou blijven om onze gesprekken de smalltalk te laten overstijgen.