7 seizoenen. Over schapen, herstel en (artistieke) praktijk

Door Bauke Lievens, op Mon Feb 27 2023 22:00:00 GMT+0000

Wat als je een artistieke praktijk inruilt voor een kudde schapen? Leer je dan anders kijken naar noties als werk en tijd? Op het ritme van de seizoenen, en geflankeerd door herders en kunstenaars, gaat dramaturge Bauke Lievens op zoek naar een ander soort ‘praktijk’.

Let me be weak
Let me sleep
Let me dream of sheep

Kate Bush – And Dream of Sheep (1985)

Proloog: zomer

Het is begin augustus en het regent. Het is de eerste relatief vrije zomer na een lange reeks lockdowns. Ik ben aan het werk op een schapenboerderij van vrienden in de Engelse Cotswolds wanneer ik gruwelijke tandpijn krijg. Omdat ik als niet-Britse sinds de Brexit geen toegang heb tot de zwaar ondergesubsidieerde gezondheidszorg, is een betaalbare tandartsbehandeling vrijwel onmogelijk. Ook de apotheker in Boots is niet te vermurwen: zonder doktersvoorschrift geen zware pijnstillers. Er zit dus niets anders op dan terug naar huis te rijden. Met een blauwe balpen schrijf ik ‘drive left’ op mijn handen – uit schrik dat de pijn en de paracetamol mijn brein doen overschakelen op automatische piloot.

Terug in België spoel ik aan in het ouderlijke huis. De tand in kwestie wordt getrokken, maar blijkt de laatste druppel in een veel te volle emmer. Of het gaatje te veel in een reeds lek vergiet. De beeldspraak helpt niet echt om te verzachten of te verbeelden wat er gebeurt: een soort scheuren – doormidden, open en rafelig. Het schoorvoetende verdict: burn-out.

Ik zal ruim een jaar ‘terug thuis’ wonen in mijn West-Vlaamse geboortedorp, ergens tussen Brugge en de Noordzee. Hier is alles plat, klei en populier. De vertes zijn bevolkt door schapen.

Herfst

The daily return to a place where things are potential.

Jonathan Burrows – On Practice (2018)

Vandaag is het stukje in mij dat aan het genezen is geneigd om mijn dagelijkse wandeling tussen schapen en bed een kleine ‘praktijk’ te noemen.

Op een oude stadswal naast de vaart graast een kleine kudde van 25 schapen van vzw De Grazer. Ze delen de polder met vijf ezels en een troep waterhoentjes. Een dichte vriend en herder bij diezelfde vzw geeft me de opdracht om elke dag de schapen te tellen. Na weken in bed, platgeslagen als de lege polder, ontstaat zo stilaan een soort routine. Wanneer ik erin slaag om mijn schoenen aan te trekken, wandel ik traag naar de dijk. Het voelt belangrijk. Ga ik een dag niet, dan is er ondertussen misschien wel een schaap ontsnapt. Soms ontstaat er een aarzelende verhouding tussen storm (in mij) en stilte (in hen). In die relatie lijkt de wind te luwen en kan ik wat makkelijker ademen. Wat gescheurd is, wordt wat minder scherp.

Winter

Mijn collega-onderzoekers bij The Circus Dialogues (continued) – het artistieke onderzoeksproject aan KASK & Conservatorium dat ik coördineer – organiseren een Inbetween Session, een publiek toonmoment van de praktijk waaraan ze ondertussen gewerkt hebben. Die bestaat uit het vormgeven van ruimtes voor collectieve en belichaamde dialoog. Een van de strategieën voor die dialoog is samen lezen: met zo’n twintig mensen lezen we On Practice (2018) van de Britse choreograaf Jonathan Burrows, een speelse lezing over wat de term (artistieke) ‘praktijk’ kan betekenen. De tekst begint met een prikkelende speculatie: misschien is een praktijk een ‘doing which is not yet art’. Burrows beschrijft hoe er na een eerdere lezing van de tekst een vrouw naar hem toekomt. Ze vertelt hem hoe zijn speculatie haar herinnert aan het dagelijkse werk in haar volkstuintje. Of in de woorden van danseres Chrysa Parkinson: ‘It’s something about how the materials you practice with start to teach you. It’s not just you digging, it’s the soil getting dug. It’s the trowel or shovel talking back to your hand. Smell of the soil. Maybe the soil is urgent. You do the allotment every day because otherwise something will die, not grow, or grow too much.’

Schapen (her)kauwen, mensen eten; schapen worden gevoederd, mensen koken – onze ritmes gaan gelijk op.

Vandaag is het stukje in mij dat aan het genezen is – het deeltje van de artistiek onderzoeker en dramaturg – geneigd om mijn dagelijkse wandeling tussen schapen en bed een kleine ‘praktijk’ te noemen. Het lijkt een strategie die te maken heeft met iets wat aan het sterven was én een bezwering van iets anders wat (zonder die ‘doing’) te veel zou groeien. In de volkstuin-analogie zijn de schapen ook de ‘soil getting dug’: levend praktijkmateriaal dat de ‘practitioner’ iets lijkt te leren dat haar steeds weer ontsnapt. De tijd-ruimte die ik met hen deel is cyclisch en buitelend als compost – samen zijn we een soort donker ademende, sticky ourobouros.

Intermezzo

Was no longer wealthy, wooly
Nor anything I could grasp fully
Someone rush to re-inject me
God of god's, won't you protect me?

Bonnie Prince Billy – Sheep (2001)

Wol, weven en spinnen zijn op zo’n evidente manier aanwezig in mijn familie, dat ik er nooit bij stilstond hoezeer het eigenlijk ‘praktijken’ zijn die de verschillende generaties verbinden. Mijn grootmoeder, ondertussen 93, weefde jarenlang abstracte muurkleden. Ze deed dat aan een enorm weefgetouw dat een aparte kamer had in huis. In diezelfde ruimte spon mijn grootvader wol voor haar, afkomstig van zijn eigen schapen. Ook mijn moeder zit vaak urenlang aan haar spinnewiel, altijd in dezelfde lage, houten stoel. Die winter terug in het ouderlijke huis leert ze me spinnen. Een paar vrienden sluiten aan. Op de winteravonden wanneer we samen spinnen, lijken we niet enkel een handeling of ambacht te leren. Net zoals de praktijk van het collectief lezen in de Inbetween Session een ruimte voor dialoog bouwde, spinnen we nu een gedeelde ruimte doorheen de ‘doing which is not yet art’ van het spinnen zelf. In die ruimte lijk ik veiliger te kunnen rouwen, misschien omdat het een gedeelde plek is, één waar getuigen het verdriet en de schaamte mee borgen.

In Engeland begint een vriendin aan een labor of love. Uren-, dagen- en wekenlang spint ze de wol die ik vorige zomer meebracht uit België. Met dat handgesponnen garen breit ze een tweepersoonsdeken.

Orla Barry, Shearling Felts (Marilyn, Patsy, Iris, Ivy). Handgemaakt ruwe zwartbles en lleyn woll, 2012.

Lente

Dezelfde schapenboerderij in Engeland. Het is lammertijd. De geur van bloed, mest en lanoline (wolvet) is everywhere. Ik bestrooi de potstal met vers stro en geef verstoten lammetjes papflesvoeding, de allerkleinsten slapen op mijn schoot. In de schapenstal hou ik fragiele wezentjes in plakkerig geboortebloed vast die meestal ademen, maar soms ook niet. Ik mest de afgescheiden delen van de stal uit waar ze verblijven met hun moeders. Ik markeer moederooien met spray en do some dagging (het achterste van een moederooi scheren en schoonmaken zodat haar uier vrijkomt). Ik knip en verzorg hoeven en ontsmet navelstrengen met Isobetadine. De honden volgen me naar beneden in de vallei en rennen naast me de heuvel op, naar de rand van het bos. Schapen (her)kauwen, mensen eten; schapen worden gevoederd, mensen koken – onze ritmes gaan gelijk op. Doodmoe slaap ik ‘s nachts in een caravan tussen de stil ademende schapen. Om de vier uur gaat de wekker en speur ik met een zaklamp naar sporen van aankomende geboorte. Het deken waaronder ik slaap is handgesponnen, handgebreid en weegt zo’n acht kilogram. Het gewicht stelt me gerust. Aan het deken hangt een kaartje waarop mijn vriendin schreef: ‘and she wrapped herself in a beautiful blanket of self-worth’. Na vier weken voelt mijn lichaam af en toe enigszins opnieuw vertrouwd. Wanneer ik weer naar Dover rijd, hangt de geur van bloed, mest en lanoline in mijn haar, in mijn kleren en aan de zolen van mijn schoenen.

Zomer, en herfst again

Ik verhuis terug naar de stad, naar een nieuw huis met een grote tuin. In het themanummer Family (2016) van het Brusselse queer feministische tijdschrift Girls Like Us lees ik een reportage over het leven en werk van de Ierse beeldend kunstenares Orla Barry, die haar eigen schapenboerderij runt aan de zuidoostkust van Ierland. Orla’s artistieke praktijk, die bestaat uit beeldend werk, performances en tekst, lijkt op een intieme manier vervlochten met de dagelijkse praktijk en het specifieke ritme van rasschapen houden en kweken. Ik contacteer haar en we spreken af om elkaar binnenkort te spreken.

De artistieke praktijk van Orla Barry ontstaat in de dagelijkse, belichaamde relatie met haar schapen.

Shaved Rapunzel, Scheherazade & The Shearling Ram of Arcady (2019) – zo heet het boek dat Orla maakte naar aanleiding van een overzichtstentoonstelling van haar werk in Mu.ZEE in Oostende. Orla werkt voornamelijk met verhalen, maar maakt ook grote wollen wandtapijten, installaties van nog grotere bergen ongewassen wol en performances. Het boek, doorspekt met grappige kortverhalen, getuigt van een unieke manier van werken die Orla zelf beschrijft als het resultaat van pragmatiek. ‘Mijn artistieke praktijk en mijn werk met de schapen zijn onlosmakelijk vervlochten – uit noodzaak. Toen ik tien jaar geleden dertig Lleyn-rasschapen kocht, had ik geen idee hoeveel werk het zou zijn om schapen te kweken, ook al ben ik een boerendochter.’

Voor Orla valt er geen heldere lijn te trekken tussen de praktijk van het rasschapen kweken en de (schrijf)praktijk die ze beoefent als kunstenaar: ‘Mijn dagelijkse werk met de schapen produceerde de conceptuele basis voor mijn artistieke werk. Ik moest niets meer uitvinden, er was gewoon geen keuze. Schapen zijn geen metaforen in mijn werk, maar dragers van ervaring. Voor het boek schreef ik een verhaal over een verdrinkend schaap. Dat verhaal is er omdat er echt een schaap aan het verdrinken was. Gaandeweg werd het aspect van het rasschapen kweken ook een artistieke praktijk op zich. Ik stelde mijn schapen tentoon op landbouwshows, met prijzen en rozetten. Op die veilingen en shows worden sommige rasschapen verkocht aan duizelingwekkend hoge prijzen, net zoals op kunstveilingen bepaalde werken voor enorme sommen geld geveild worden. Ik werd de kunstenaar-herder.’

Breaking Rainbows, 2017. Performance door Orla Barry. Foto: Jed Niezgoda

Die experiëntiële poëtica van de kunstenaar-herder heeft Orla in eerdere interviews beschreven als een vorm van ‘blootsvoetse antropologie’ (een term van antropologe Nancy Scheper-Hughes). Haar artistieke praktijk ontstaat in de dagelijkse, belichaamde relatie met haar schapen – een relatie die ze beschrijft als ‘een obsessionele liefdesaffaire’. Haar ogen staan vurig wanneer ze vertelt over de specifieke relationaliteit die ze ervaart met haar schapen. ‘Schapen hebben een sensuele kalmte, het zijn één van de enige dieren die niet terugvechten. Onze verhouding is zorgend en sensueel, maar ook instrumenteel. Frustratie is zeker ook een aspect van onze relatie, vooral omdat schapen zulke kuddedieren zijn.’

Misschien tel ik nu schapen om wakker te blijven.

Ik denk aan de fysieke arbeid van het lammeren. Hoe die in mijn geval in schril contrast staat met de lichamelijkheid van mijn artistieke praktijk, die zich toch vooral al zittend voltrekt – als dramaturg op een stoel in een theaterstudio, aan tafel of in de zetel met een boek. Ik vraag Orla hoe zij het werk met haar schapen ervaart op fysiek vlak, en hoe die lichamelijkheid zich verhoudt tot haar artistieke praktijk. ‘Ik zou zeggen dat de ene praktijk de ziekte van de andere geneest. Veel van mijn schrijven gebeurt op de computer, maar werken op de boerderij en verbinding ervaren met de dieren zijn zoveel belangrijker. Lammeren is een primaire fysieke ervaring, net zoals het voelen van de adem van een dier. Ik heb het gevoel dat ik een ganse wereld van dat soort ervaringen heb. Nu ik ouder word, heb ik fysieke hulp nodig van een jongere persoon en heb ik veel schapen verkocht. Soms ben ik bang dat ik toerist ga worden op mijn eigen boerderij, maar ik denk nog niet aan stoppen; ik wil de kennis die ik heb opgebouwd niet verliezen.’

Coda: winter

Het klinkt als een paradox: als ik terugkijk lijken de voorbije zes seizoenen zich eindeloos uit te rekken tot een soort stilstand, bevroren in de tijd. En ik vraag me af: ‘Ben ik nu genezen? Of nu? Volgende maand misschien?’ Maar zo lijkt het niet te werken – het is geen rechte lijn, hoe graag ik dat ook zou willen. Ik denk aan het gesprek met Orla en aan de specifieke verhouding tot tijd die vervat zit in haar praktijk als kunstenaar-herder. Ik denk aan hoe schapentijd zo anders is dan kunst-tijd. In Orla’s woorden: ‘Er is een groot gevoel van voldoening in het werken met dieren. Als je een taak hebt afgewerkt en je deed het goed, dan heb je het gevoel dat je voor hen hebt gezorgd. Voor dit jaar zit de job erop. De lammeren zijn gelammerd. De schapen zijn geschoren, de wol is binnen. Ik denk niet dat je dat hebt met kunst. Er is altijd een soort existentiële blabla in je hoofd. En tegelijk zou je gewoon kunnen zeggen: ik stop. Maar met schapen gaat dat niet; je kunt niet zomaar stoppen. Landbouw is een cirkel en een dagelijkse praktijk.’

Ondertussen is de nacht op haar langst – het is de eerste dag van de winter. Ik ben op bezoek in mijn geboortedorp en tel de schapen op de stadswal. Het voelt niet langer als een bezwering. Het tellen lijkt open te plooien voorbij de beoogde rust en luwte van het begin, zes seizoenen eerder. Misschien tel ik nu schapen om wakker te blijven. Wakker, en verbonden. In die verbinding voel ik kleine stukjes toekomst – sticky tijd-ruimtes die zachtjes openplooien, als origami.