Zwart tegen wit, wit tegen zwart

Door Willem de Wolf, op Mon Mar 07 2016 23:38:30 GMT+0000

Op 7 februari 2016 opende Willem de Wolf het Cultuurparlement van de Lage Landen met een beschouwing over het witboek en het zwartboek in zichzelf. Wat zouden ze beiden tegen elkaar zeggen, als ze zouden dialogeren over de toekomst?

Eigenlijk wonen we allemaal in hetzelfde rijtjeshuis. Zonder het toe te willen geven. We denken er niet in te wonen, maar we vergissen ons. We zeggen: ‘Bij ons is het rijtjeshuis geen rijtjeshuis, daarvoor is het bij ons net te bijzonder.’ Maar de anderen denken dat ook. Die denken ook niet in een rijtjeshuis te wonen, terwijl ze er, net als wij, wel in wonen. Als ze ons zouden vragen: ‘Zeg, jullie wonen toch in zo’n typisch rijtjeshuis?’ Dan zouden we natuurlijk zeggen: ‘Dat is geen rijtjeshuis. Je kijkt niet goed. Nee, nee, voor de rijtjeshuizen moet je aan de overkant zijn. Daar zitten ze in een rijtjeshuis. Sterker nog, aan de overkant begint die enorme wijk met al die rijtjeshuizen.’

cultuurparlement_lores-38.jpgAfgelopen maandag konden in Nederland de culturele instellingen hun subsidieaanvraag bij het ministerie indienen. Op diezelfde dag zouden in Vlaanderen dan de preadviezen van de verschillende commissies bekend worden gemaakt. In Vlaanderen is die datum niet gehaald. We moeten nu geduld hebben tot aanstaande woensdag. Er wordt dus gewacht. Aan beide kanten van deze grens. En ik hoop dat ik daarmee zo’n beetje het verzoek heb ingelost om iets te zeggen over de verschillen en de overeenkomsten tussen Nederland en Vlaanderen. Ik kan zeggen dat er wordt gewacht. Ieder in een verschillend stadium, weliswaar. Maar er wordt gewacht.

Soms staan we op, strijken in het omhoogkomen onze handpalmen aan onze broek af en kijken door het raam naar buiten om te zien of de postbode al in aantocht is. En op datzelfde moment stellen we vast dat ze dat aan de overkant ook doen. Daar – je weet wel, de overkant, die rijtjeshuizen – ook daar staan ze allemaal op de postbode te wachten. En ook daar beginnen ze, net op het moment dat we elkaar zien, dat we elkaar zien wachten, snel iets in de vensterbank te herschikken. Want niemand wacht. Natuurlijk. Je hebt wel wat anders te doen. Dan al dat wachten. Elke vier jaar. Op de allerbelangrijkste recensie. Van de afgelopen vier jaar. En in de tussentijd, voor elkaar, de rijtjeshuis-vensterbank herschikken.

Witboek, zwartboek

Zo’n in tweeën gesplitst boekje zit er bij alles eigenlijk ook in mijn hoofd. Dat wil zeggen, die twee kaften. Dat zwartboek, dat witboek. Dat verontrustende deel tegenover die montere, die opbeurende helft. En ook bij mij is het zo dat als de ene kant mij eindelijk eens helder en leesbaar voor ogen staat, het andere deel onduidelijk en terneergeslagen ondersteboven hangt.

Twijfel, onzekerheid, ambivalentie. In mijn hoofd worden die gevoelens altijd opgestart door het zwartboek. Door het donkere kaft. Aangewakkerd door angst, begint daar de klacht, de aanklacht. In het zwartboek is er altijd naderend onheil, is er ook eigenlijk altijd zelfhaat over het gebrek aan radicaliteit waarmee ik die beklemming bestrijd. Het is altijd vanuit de duisternis dat het vragenstellen begint.

cultuurparlement_lores-41.jpgOver dat beeld van zo’n rijtjeshuis, bijvoorbeeld. Het zwartboek in mij vindt zo’n metafoor eigenlijk ook te gemakzuchtig, te berustend, te ouwelijk, te incompleet, te weinig activistisch, en toch ook weer te weinig politiek. ‘En nou en?’, vraagt het zwartboek in mij zich af. ‘Dus alle rijtjeshuizen worden bewoond door mensen die beweren er niet in te wonen. Iedereen vergist zich dus. Maar wat wil je ermee zeggen, ermee denken? Wil je dat we het niet meer denken, niet meer zeggen?

En met die ‘je’ bedoelt het zwartboek het witboek. Het zwartboek kleurt, alleen al door z’n aanwezigheid, door z’n vraag, door z’n aanval al het nog ongearticuleerde, amorfe in mijn hoofd meteen wit. ‘Wil je dat we eindelijk verstandig worden?’, vervolgt het zwartboek. ‘Wil je dat we het inzien? Dat we die vergissing nooit meer maken? Want het is toch een vergissing, denken dat je niet in een rijtjeshuis woont, terwijl je er wel in woont?’

‘Ja, dat is een vergissing’, zo antwoordt zo assertief als het kan de prille gedachte, die plotseling benoemd is tot witboek. ‘Dus beter niet meer doen’, vervolgt het zwartboek. En zonder het antwoord van het witboek af te wachten, breidt de zwarte militie het onderzoeksgebied in mijn hoofd uit. Waarom zeg jij eigenlijk dingen? Zeg jij dingen om er iets mee te bereiken? Wil je dat we erdoor veranderen? Zodat we de volgende keer bijvoorbeeld wat minder pretentieus zijn. ‘Pretentieus’, durft het witboek te vragen. ‘Ja’, zegt het zwartboek: ‘Beweren dat we niet in een rijtjeshuis wonen, terwijl we er heel duidelijk wel in wonen, dat is toch op z’n minst pretentieus? En als jij zegt: jij bent pretentieus…’ ‘Ik’, vraagt het witboek. ‘Dat zeg ik helemaal niet.’ Maar het zwartboek dendert maar door: ‘Als jij zegt: “jij bent pretentieus”, is dat dan een opmerking of een waarschuwing? Je mag maar één antwoord geven.’ ‘Een opmerking’, zegt het witboek na enig nadenken, geïntimideerd.

Vergissingen

Nu voelt zwartboek-Mephisto dat hij beet heeft: ‘Dus jij zegt gewoon maar wat? Het hoeft allemaal geen invloed te hebben? De ander hoeft bijvoorbeeld niet minder pretentieus te worden?’ ‘Nou, ik vraag me altijd af of het invloed heeft’, zegt het witboek. ‘Nee’, zegt het zwartboek. ‘Dat vraag jij je volgens mij helemaal niet af. Dat is, volgens mij, namelijk jouw grote probleem. Ík vraag me dat af. Ík vraag mij af of dat wat jij je afvraagt, wel genoeg invloed heeft. Dat ‘ik doe gewoon maar wat suggesties aan de hand, hier en daar eens een alternatief, af een toe eens een vrijblijvende aanbeveling of opmerking. Dat is het nu juist. Dat is me allemaal veel te weinig ingrijpend. Volgens mij denk jij dat we niet echt meer kunnen veranderen. Fundamenteel kunnen veranderen.’

Het kapitalisme is een tragedie, omdat ik mijn alternatief, of een alternatief, nooit dezelfde alomtegenwoordigheid, nooit hetzelfde gewicht, nooit dezelfde historie meegeven kan.

‘Dat denk ik helemaal niet’, zegt het witboek, ‘maar volgens mij is het een teken van volwassenheid om te weten dat veranderingen alleen maar met de grootst mogelijke moeite tot stand komen’. ‘Volgens mij is het een teken van gemakzucht’, zegt het zwartboek.

‘We vergissen ons’, zegt het witboek. ‘Jajaja’, zegt het zwartboek, ‘maar wil je je vergissen?’ ‘Nee’, zegt het witboek. ‘Maar ik vergis me. Ik vergis me bijvoorbeeld als ik denk dat ik niet in een rijtjeshuis woon, terwijl ik er wel in woon.’

‘Wil je dat ik je er in de toekomst voor waarschuw?’, vraagt het zwartboek. ‘Wil je dat ik je in de toekomst waarschuw als je je vergist?’ ‘Weet jij dan wanneer ik mij vergis?’ vraagt het witboek. ‘Jij vergist je trouwens ook, hoor.’ ‘Maar mij hoef je er niet meer voor te waarschuwen’, zegt het zwartboek. ‘Jij had me trouwens al gewaarschuwd. Over dat ik een rijtjeshuis schijn te wonen.’

‘Daarvoor had ik je helemaal niet gewaarschuwd’, zegt het witboek. ‘Ik waarschuw namelijk niet.’ ‘Oh nee, dat is waar ook’, zegt het zwartboek. ‘Jij deed alleen maar aan opmerkingen. Maar, die hoef je er ook niet meer over te maken, hoor. Ik zal niet snel meer denken dat ik niet in een rijtjeshuis woon, terwijl ik er wel in woon.’ ‘Oh’, vraagt het witboek. ‘Je weet nu zeker dat je erin woont?’ ‘Nee’, zegt het zwartboek. ‘Ik weet nu zeker dat ik er niet in woon. En dat ik er ook nooit in gewoond heb. Ja, je bent een zwartboek of je bent het niet.’ ‘Hardleers?’, vraagt het witboek. ‘Hardleers, ja’, zegt het zwartboek.

Het genot van de vijand

En dan is het stil. Stel ik me zo voor.

cultuurparlement_lores-44.jpgHet zwartboek en het witboek denken. ‘Jajaja’, denkt het witboek bijvoorbeeld. ‘Iedereen moet maar zien hoe hij zich tot het kapitalisme verhoudt. Dat is de werkelijke tragedie. De werkelijke tragedie van het witboek.’ En het zwartboek denkt: ‘Eindelijk! Eindelijk eens een uitspraak vanonder dat andere kaft. Eindelijk alsnog het kapitalisme als de vijand geïdentificeerd.’ ‘Ik heb zo’n hekel aan dat woord’, denkt het witboek. ‘Vijand.’ Het witboek is namelijk gewend de vijand in zichzelf te zoeken. Alle inconsequentie, alle zwakheid, alle gemakzucht altijd eerst en vooral in jezelf, toch? Dat is het werk van het witboek. Van in jezelf uit je jezelf!

Maar het zwartboek weet ondertussen meer. Het zwartboek weet dat de vijand niets liever wil dan dat het witboek de vijand bij zichzelf zoekt. En niet bij de vijand. Het zwartboek weet namelijk dat de vijand bestaat. Buiten. En de vijand weet dat ook. De vijand weet van zijn eigen bestaan buiten het witboek. De vijand, dat zijn de economisch machtigen, weet het zwartboek. Varoufakis heeft het onlangs weer eens gezegd. Yanis Varoufakis, waarvan het witboek afgelopen zomer stiekem wel eens dacht dat hij nou toch wel voldoende in beeld was geweest.

En het zwartboek weet dat de vijand niets liever wil dan dat het witboek op een gegeven moment genoeg krijgt van Varoufakis. Het zwartboek weet dat de vijand dol is op de gevoeligheden, de nuance, op de verfijnde smaak van het witboek. De vijand geniet van alle polemieken waarin het witboek inmiddels ook het woord ‘neoliberaal’ mijdt, omdat het immers niet zo origineel meer is. De vijand ziet het graag, dat de economische strijd – ook ‘strijd’ gebruikt het witboek liever niet – dat discussies over economische ongelijkheid worden teruggebracht tot esthetische, tot linguïstische discussies. De vijand vind dat geweldig. De vijand vindt het witboek geweldig, weet het zwartboek.

Alternatief

‘Dat is nou wat ik bedoelde’, denkt het witboek. ‘We zijn er mentaal niet tegen opgewassen. Het corrumpeert ons allemaal. Dat bedoelde ik met die tragedie. Het kapitalisme is een tragedie, omdat ik mijn alternatief, of een alternatief nooit dezelfde alomtegenwoordigheid, nooit hetzelfde gewicht, nooit dezelfde historie, nooit dezelfde immanentie meegeven kan. Mijn alternatief is nooit zo onverzettelijk, nooit zo allesbepalend, nooit zo doorleefd. Nooit zo echt.’ ‘Ik kan niet weten’, denkt het witboek, ‘hoe remmend de invloed is van de bestaande verhoudingen op mijn lef, op mijn mogelijkheid om na te denken over een alternatief voor die bestaande verhoudingen.’

De vijand ziet het graag, dat discussies over economische ongelijkheid worden teruggebracht tot esthetische, tot linguïstische discussies.

‘Het is een tragedie’, denkt het witboek, ‘als ik denk dat – omdat het overgrote deel van de wereldbevolking zich een systeem laat aanleunen, waarin het zonder protest doorleeft – dit ook wel voor het overgrote deel in mij zal gelden. Dat die invloed zich moeilijk laat ontkoppelen, de invloed van het overgrote deel van de wereldbevolking op het overgrote deel in mij. Dat ik mijzelf niet kan voorstellen zonder die invloed, zonder die context.’ ‘Is mijn gelatenheid, mijn terughoudendheid, mijn reserve gewoon eigenlijk niet alleen maar van mij?’, vraagt het witboek zich af, terwijl het door het raam naar buiten kijkt om te zien of de postbode als in aantocht is.

En het zwartboek heeft dit, vanaf de overkant, het witboek zich zien afvragen. En het witboek heeft dit weer aan het zwartboek gezien. ‘Wat woont die toch eigenlijk dichtbij’, denken ze beide van elkaar. En dan schamen ze zich, denk ik, of ze lachen. Of ze herschikken nog snel even iets. In de vensterbank.

Maar dat weet ik natuurlijk allemaal niet zeker. Want zoals gezegd, ik woon daar niet.

Willem de Wolf is theatermaker bij De Koe. Hij sprak deze tekst uit als opening van het Cultuurparlement van de Lage Landen, op 7 februari 2016 in Kasteel Ravenhof, Stabroek.