Zie ze doen! Portretten van diva’s en theatermakers

Door Eric Min, op Wed Mar 26 2014 12:42:11 GMT+0000

Blader door een willekeurig cultuurmagazine, of door een stapeltje concertprogramma’s of de seizoensbrochure van een theatergezelschap en je merkt het meteen: klassieke musici worden anders in beeld gebracht – gefotografeerd, uitgelicht en in scène gezet – dan theatermensen. Wat volgt is een iconografisch sporenonderzoek naar poses, en ego’s. Want wie poseert, is ook altijd een beetje een poseur.

61_Min_Violiste Patricia Kopatchinskaja © Marco Borggreve_380.jpg

Is de foto waarmee een succesvolle mezzosopraan of een vioolvirtuoos in de publieke ruimte wordt gekatapulteerd een volgende stap in het genre van het geschilderde kunstenaarsportret en de prille daguerreotypie? Je zou gaan vermoeden dat er iets als een draaiboek bestaat voor de representatie van topmusici, en dat het de voorbije eeuw voortdurend is verfijnd tot elk detail in zijn plooi viel. Internationaal aanvaarde codes zijn het, die allicht onbewust van de ene generatie portretfotografen aan de andere worden doorgegeven. Wie een vergelijkende studie van deze papieren diva’s, dirigenten en solisten wil maken, treedt onwillekeurig in de voetsporen van de negentiende-eeuwse physiologistes, auteurs van zedenschetsen met oog voor sociale microstructuren. Talloze schrijvers en tekenaars hebben types als de conciërge, het meisje van lichte zeden, de grande bourgeoise en de bohemien getransformeerd tot iconen: realistische of licht uitvergrote maar altijd herkenbare gestalten, personages uit een menselijke komedie ‘à laBalzac’. Van zowat alles kon en kan je een fysiologie bedenken, zelfs van abstracties als het huwelijk of de smaak – en uiteraard ook van de protagonisten die onze cultuurtempels bevolken: de acteur, de zanger, de begenadigde violist, de beeldende kunstenaar en zelfs de toeschouwer die zich al dit cultuurgenot laat welgevallen.

Om deze figuren neer te zetten wordt een beroep gedaan op conventies, die even goed functioneren wanneer zij omslaan in hun tegendeel, want de karikatuur is uiteindelijk slechts een milde vertekening van typische karaktertrekken. De lezer of toeschouwer kan de individuele vertegenwoordigers van de categorie ‘musicus’ dus in een oogopslag herkennen. Door hun extreme leesbaarheid hoeven de portretten zelfs niet te worden ontcijferd. Ze zetten in op een beperkt en dus efficiënt palet van schijngestalten: blik, houding, kadrering en attributen.

In de fotostudio

61_Min_dirigent Hervé Niquet © Nicole Berge.jpgWie even door een hoopje foto’s van diva’s (m/v) grasduint, ziet de puzzelstukjes in elkaar haken. In de enscenering van deze beelden wordt niets aan het toeval overgelaten. Een heer treedt aan in rokkostuum of driedelig pak. De dirigent mag mild excentriek uit de hoek komen en een geborduurde jas, een apart kraagje of een sjaal als signatuur gebruiken. Voor een jonge pianist of contratenor kan het zelfs casual – in dat geval verschuift het zwaartepunt van het portret naar de blik of het instrument. De sopraan en de stervioliste dragen hun bij voorkeur blonde haren lang; ze golven over een glimmende galajurk met decolleté, diepe ruguitsnede of split. Schouders mogen gezien worden, en in de glooiing van een heup trilt de spanning waarmee de strijkstok de snaren een laatste keer raakt. De vrouw lacht – uitbundig of mysterieus, hautain of medeplichtig. Haar tanden zijn goed te zien; geen diva kan zich een onverzorgd gebit veroorloven. Ook een weelderig lijf of make-up helpen, en als het goed is laat een windmachine de haren wapperen – ook anno 2014.

Geen inspanning wordt immers onverlet gelaten om met deze foto’s te doen waarvoor ze zijn uitgedacht: de marktwaarde van de persoon in kwestie verhogen. Daarom prijken ze op cd-hoesjes, daarom worden ze (gratis) uitgedeeld aan tijdschriftenmakers en concertorganisatoren. En alle fungeren ze als een visueel pars pro toto: omdat een papieren illustratie geen geluid maakt, moet ze ons duidelijk maken waar de afgebeelde persoon voor staat. Om de boodschap ‘deze man of vrouw is met muziek bezig’ over te brengen, is het dus zaak een handvol goed herkenbare motieven en hulpmiddelen in te schakelen.

61_Min_kamermuziekensemble Revue Blanche © Matthias Schellens.jpgAls de musici een aparte plaats op de affiche krijgen, treden zij op papier uiteraard als individu aan – dat heroïek verkoopt en verleidt, wisten ze al in de Belle Epoque: vraag het aan Sarah Bernhardt en Georgette Leblanc of aan meester-fotograaf Nadar. Geïsoleerd staan of zitten de modellen dan in het vlak, stevig verankerd, ten voeten uit of ‘ten halve lijve’. Sinds de wetten van het fotoportret uit de jaren dertig van vorige eeuw in de canon van de representatie naar binnen zijn geslopen, mag het onderwerp ook lichtjes worden gekanteld, en oblique. Dat brengt verve en vaart. Bij opnamen van een kwartet of kwintet wordt de leden bij wijze van spielerei weleens gevraagd om elk een andere kant uit te kijken. Het levert dynamiek en een vermoeden van individualiteit op, maar even goed de suggestie van samenhorigheid – als in een primitieve volksstam waarin elke krijger zijn deel van de omgeving afspeurt op zoek naar opdoemende vijanden of een lekker dier. Opmerkelijk is voorts dat deze promotiebeelden slechts bij grote uitzondering worden gemaakt tijdens een concert. Dat een klikkende of flitsende fotograaf een dergelijk sacraal moment zou verstoren, geeft immers geen pas. Het essentiële huiswerk moet in de studio gemaakt worden, of tijdens en tussen de repetities.

Soms is de blik naar binnen gericht, als om concentratie te suggereren. In dit laatste geval kan er zelfs een extreme close-up af. Een enkele keer sluit de geportretteerde de ogen, maar veel vaker kijkt hij of zij ons aan van onderuit of uit de hoogte, naar een vluchtpunt dat ver achter de camera ligt. Gek is het hoe die theatrale pose ook na anderhalve eeuw niet wijken wil en onveranderlijk deel uitmaakt van het repertoire. Ook voor het instrument is een hoofdrol weggelegd. De blonde virtuoze met de exotische naam houdt de Stradivarius dicht bij haar gelaat, de pianist laat zijn hand op de toetsen rusten. Nederig en zorgzaam klemt een luitspeler de klankkast tegen zijn borst, met de elegant vormgegeven bolle kant naar de toeschouwer gericht.

61_Min_concertmeester Otto Derolez (c) Bart Dewaele.jpgDe achtergrond van het beeld wordt doorgaans gereduceerd tot een onscherp, quasi monochroom vlak, maar het kan ook anders. Dan vangen we een glimp op van de setting, die iets prijsgeeft van de epoque waarin de musicus evolueert, van regelrecht antiek – een romaanse boog, een fragment van een barokke lambrisering – tot resoluut hedendaags en clean. In het laatste geval is de haardos van de mannelijke solist of dirigent gemillimeterd en grijzend aan de slapen. Als er niet op locatie wordt gewerkt, lijkt de achtergrond nog het meest op het decor van een oude fotostudio. Dat is een herkenbare en rustgevende factor.

Het lijkt wel alsof er sinds enkele jaren een eigen subgenre van het klassieke muzikantenportret in de maak is. Voor uitvoerders van oude muziek en vroegbarok gelden andere, ietwat soepeler regels. De leden van deze ensembles gaan vaak lachend op de foto, als een bende goede vrienden die zin hebben in wat ze doen en na afloop steevast in de kroeg belanden. Ze dragen graag vlotte of eigenzinnig stijlvolle kleren. Heeft het met de hernieuwde toegankelijkheid (en het relatieve succes) van deze muziek te maken of met de aanstekelijke uitstraling van de musici? Er wordt minder nadrukkelijk geposeerd, wat aangeeft dat het hen om inhoud, intelligentie en eenvoud te doen is. Of is het een echo van de authenticiteit die hun programmakeuze en uitvoeringspraktijk nastreven? Voor dezelfde reden zijn er meer actiefoto’s van deze musici in omloop, gemaakt tijdens repetities – let op het dampende bekertje met koffie en de slobbertrui naast het klavecimbel. Voor deze opnamen wordt graag een nobel, verzadigd zwart-wit gebruikt. Het Franse cd-label Alpha en huisfotograaf Robin Davies hebben er hun handelsmerk van gemaakt.

De sequens, stilgezet

De typologie van het muzikantenportret heeft een tegenhanger in theaterland. Foto’s van acteurs zijn van alle tijden; dat het ijdele volkje met overgave aan zelfrepresentatie doet, verbaast niemand. Maar er is – of was? – een fundamenteel verschil. Doorgaans krijgen we de toneelspeler in actie op de scène te zien, in de kleren van zijn rol en bij voorkeur tijdens een essentiële passage van het stuk, bij voorkeur in close-up of in intense interactie. Honderdduizenden beelden zijn naar dat beproefde recept gemaakt, en ze worden nog altijd vlot aangeleverd voor seizoensbrochures en krantenrecensies. Maar er is een vreemde evolutie op til. Meer en meer gezelschappen zetten hun ‘makers en spelers’ – van de acteurs, de regisseurs en de dramaturgen tot het administratief personeel – in de kijker op een voorheen ongeziene manier: geïndividualiseerd, en los van de concrete productie waarin zij aantreden. Paradoxaal genoeg ogen deze beelden veel theatraler dan de setfoto’s. Misschien fungeren de nieuwe iconen als varianten van de klassieke bustes die de vestibules van de toneelhuizen sierden, en zijn ze een toegeving aan de personencultus rond de ‘bekende Vlaming’, die langzamerhand van de boekskes en de praatprogramma’s op tv opschuift naar de intellectuele scène_._ Maar even goed kan het gaan om een (terecht maar laattijdig) eerbetoon aan al wie er in een gezelschap voor zorgt dat de producties op wieltjes lopen. In dat laatste geval herinneren de foto’s eraan dat de nevenschikking een fijn democratisch principe is.

61_Min_BraaklandZheBilding © Jimmy Kets_380.jpgHet Leuvense stadstheater Braakland/ZheBilding doet het al heel lang, en met exquise medeplichtigen. Jaar na jaar brengen de strafste fotografen – Stefan Vanfleteren, Annie van Gemert, Jimmy Kets – voor de programmabrochure de hele ploeg in beeld. Dat levert sowieso een breed scala van personages op: huismuzikanten, logistieke en administratieve krachten, vrijwilligers, acteurs, auteurs. Alle foto’s van een reeks krijgen dezelfde opbouw, en de volgorde in het boekje is a-hiërarchisch. Wie deze mensen niet kent (en niet naar de kleine lettertjes zoekt) weet niet wie op de planken of in de keuken staat. De decors waarin geposeerd wordt zijn identiek of alleszins op elkaar afgestemd, en de tinten harmoniëren perfect. Naar buiten toe en in eigen huis is de boodschap dezelfde: elk van deze mensen draagt bij aan de voorstellingen, al krijg je de helft van hen nooit te zien. De jaarbrochure zet dat even recht, en terecht.

Het is hoofdzakelijk de fotograaf die het beeldenidioom bepaalt. Worden het staatsieportretten die refereren aan het klassieke werk uit de aanhef van dit essay, zoals Van Gemert het doet – borststukken voor een neutrale achtergrond die we kennen van Holbein of Van Eyck? In de open lucht geënsceneerde momentopnamen die zich afspelen voor Kets’ lens? Typische Vanfleterens, door de meester zelve? Voor de camera acteert iedereen, en altijd krijgen we mensen van vlees en bloed te zien. Eerder dan een egotrip is het Braaklandprogramma een sterk staaltje van dankbaarheid voor de crew en een uitgestoken hand naar het publiek. Kijk. Zo zijn wij. Zo zien wij.

Guy Cassiers (c) Frieke Janssens.jpg

De portretten van de makers en spelers die Toneelhuis op zijn website plaatst, sluiten veeleer aan bij de iconografie van de virtuoos. Enigszins ‘getheatraliseerd’ kijken deze mannen en vrouwen weg uit het beeldkader (en bijna nooit terug). Hier gelden de bekende conventies van afstand en concentratie, geïncarneerd in sterke persoonlijkheden – in de negentiende eeuw zou nu onbeschroomd het woord ‘genialiteit’ vallen. Ook dat mag. Bovendien kun je eenvoudig doorklikken naar de producties, voor de oude vertrouwde scèneopnamen die een beeld ophangen van intrige en decor.

Het tijdschrift van NTGent brengt een mengvorm van setfoto’s en functionele portretten van medewerkers. Sinds enkele jaren openen de seizoensbrochures van het gezelschap echter even goed met een reeks portretten van de acteurs en de belangrijkste leveranciers van tekst en beeld – nauw gekadreerde en licht burleske tongue-in-cheek close-ups van Dimitri Van Zeebroeck in het seizoen 2012-2013, stemmige sepia zelfportretten in 2013-2014 (je ziet de draadontspanner in de handen van de modellen). Elk beeld is telkens de helft van een tweeluik, want de persoon op de foto heeft wat te melden: wat hij zou geworden zijn als hij niet was geworden wat hij was (in 2012-2013), bijvoorbeeld, of een beschouwing over zijn favoriete kunstwerk (in 2013-2014). Ook hier wil dus iets gezegd worden, krijgt de pose een nieuwe lading.

‘Zie, wij zijn’, zeggen de diva en de virtuoos. ‘Zie wie wij zijn’, zeggen de theatermensen. Misschien is het een basis democratisch gegeven, misschien gaat het om een soort van glamour voor meerwaardezoekers. Maar als het goed gedaan is kan het wel – in de marge en in de pauze. Wat op de planken gebeurt is een ander verhaal.

Eric Min is essayist en criticus. Hij publiceert over schilderkunst en fotografie.