Wij '68

Door op Thu Sep 01 2011 09:58:49 GMT+0000

We waren er niet bij, in mei '68. Maar toch, of misschien juist daarom, spreekt die periode sterk tot onze verbeelding. Voor ons is mei '68 een mythe. De mythe van de maakbare wereld: alles kan, alles ligt in onze handen. Met de kunst als drijvende motor voor de maatschappelijke revolutie. Er ontsnapt ons een glimlach telkens wanneer we die mythe aanhoren: wat een zalige, maar ook al te simpele illusie. Tegelijk schieten de tranen ook uit onze kop, want zie ons hier nu staan met onze mond vol tanden. Tanden die het verleerd zijn om te bijten. Tetteren, dat doen wij graag en veel. We tetteren en kakelen ons te pletter tegen muren die in de decennia na '68 netjes werden opgebouwd, nadat ze eerst vakkundig waren gesloopt. Wij kakelen, en horen ook heel veel gekakel rondom ons. Op onze podia, in onze literatuur, in onze musea. Wat moeten wij, zérohuitards, met die onduidelijke erfenis van '68? En tegenover welke kunst willen wij ons graag verhouden?

De periode van en na mei '68 is voor ons, zoals voor iedereen, een ijkpunt. Misschien voor de laatste maal werd het centrum van de westers-Europese wereld keihard gepenetreerd, stukgeslagen en hervormd door een oprechte razernij vanuit de marge. Een marge waarin studenten en arbeiders een merkwaardige, maar uiterst krachtige alliantie vormden. Die twee groepen samen, het was een olijke combinatie, een glorieus dreamteam dat ondertussen al lang weer is gescheiden. Een eigenaardig gevolg van ons sterk gedemocratiseerde onderwijs is immers dat de kloof tussen het studerende volkje en de arbeidersklasse blijkbaar nooit groter is geweest. Vraag aan een jurist, een chemicus of een psycholoog in spe waarmee hij arbeiders associeert, en de kans is groot dat je iets over rotverwende vakbondslui zult horen, die de ene riante premie na de andere opstrijken om vervolgens elders weer over veiligheidshelmen en opslag te zeuren. Rotverwend is precies ook het beeld dat nogal wat arbeiders vandaag over studenten hebben. Een luizenleven, te lui om te werken, te arrogant om te helpen donderen. Het is voor iedereen lastig, meneer. Wij moeten allemaal ons eigen plan zien te trekken. Maar welk plan is dat dan? Hebben wij eigenlijk nog een plan nodig? We hebben een GPS, die ons zegt wat we moeten doen. Altijd rechtdoor, niet omkijken, en voor de zekerheid een beetje rechts aanhouden.

Ook kunstenaars hebben een grote rol gespeeld in de omwenteling van en na '68, omdat ook zij toen vooral in de marge bloeiden en broeiden. Een artistieke marge die gedefinieerd wordt door haar (linkse) ideologie, dat is nog zoiets wat wij ons maar moeilijk kunnen inbeelden. Het culturele establishment bulkt vandaag aan linkerzijde zo erg uit dat de rechterzijde volledig is geïmplodeerd, en wat in die kringen voor links moet doorgaan is eigenlijk niets meer dan een ingedommeld niemandsland. Een alomtegenwoordige zacht-linkse kunst is bijgevolg de al even zacht opgelegde regel geworden, wat in veel gevallen helaas als gevolg heeft dat nogal wat kunst die door dit systeem gegenereerd wordt over geen greintje overtuigingskracht of geloofwaardigheid meer beschikt. Wie vandaag op Vlaamse planken wil rebelleren of choqueren, riskeert daarvoor niets minder dan een flitsend in beeld gebrachte Vlaamse Cultuurprijs te krijgen, en wordt daardoor met een knoert van een moreel dilemma opgezadeld: als subversieve kunst door het establishment zweterig wordt omarmd, is dat dan een beloning of een pijnlijk teken aan de wand dat je er maar beter de brui aan zou geven?

Een dergelijk vraagstuk knaagt natuurlijk ook aan ons eigen geweten. Als kritisch zijn een beleidsmatig dogma is geworden, hoe kunnen we als kunstcritici dan vermijden dat we de marionetten worden van een slaperige dirigent die ons vanuit de hoofdstad zachtjes — alweer zachtjes — influistert wat het voorwerp van onze kritiek zou moeten zijn? En hoe kunnen wij ons überhaupt kritisch verhouden tot een soort kunst die door de nukken van diezelfde dirigent indirect gestuurd wordt, en waarin dus veelal min of meer gelijkgezinde wereldvisies als de onze worden voorgeschoteld? Maken we onszelf niet gewoon wijs dat we aan de kritische kant van het artistieke spectrum staan, terwijl we in feite in hetzelfde warme bedje goedaardig ziek zijn?

Het vraagstuk wordt bemoeilijkt door een verlammend schuldgevoel waaraan wij als jonge redactie lijden. Schuldig voelen wij ons wanneer we op weg naar ons jaarlijkse redactieweekend vaststellen dat onze auto's met de jaren groter zijn geworden, met almaar meer laptops zijn beladen, en jawel, van almaar meer GPS-systemen zijn voorzien. En dan maar kritisch zijn, een weekend lang. Zijn wij van ons parcours afgeweken omdat we te veel naar Major TomTom hebben geluisterd, in plaats van op ons eigen gevoel af te gaan? Soms denken we, heel zachtjes, dat we schuldig moeten pleiten. Dat we saloncritici zijn die gesubsidieerd worden om saloncritici te blijven. Dat ons kritisch-zijn niets meer is dan een erg voorspelbaar evenwichtskunstje in een strak geregisseerde circusshow. Kunstkritiek als verplicht nummertje in een weerzinwekkend Cirque du Sommeil. Na dat soort gedachten is de verleiding groot om ons gauw weer te vermannen en gezwind over te gaan tot de orde van de dag. Rechtdoor, niet omkijken, en puur voor de vorm nu toch maar even links aanhouden. Niet dat het iets uitmaakt: alle wegen leiden weg van onze dromen.

En toch is het misplaatst, dat schuldgevoel. We willen ervan af. Want wij willen wél weer onze dromen kunnen volgen. Wie met verlamde vleugels vliegt, verliest alleen maar pluimen. Maar wij willen de wijde wereld in. Wat wij in mei '08 als problematisch ervaren, is het gevoel dat zowel de kunsten als de kunstkritiek zich in de laatste vier decennia steeds behaaglijker zijn gaan nestelen onder een lekker gesubsidieerd zonnetje in een almaar groter wordend bootje dat doelloos op de grote grijze zeespiegel ligt rond te dobberen, en door het opperbeste sfeertje aan boord lijkt niemand zich nog te bekommeren om het gewoel dat zich onder die oergezellige love boat blijft afspelen. De kunsten laten daardoor de ene grote vis na de andere doodgemoedereerd voorbij zwemmen, en voor de kritiek lijkt de situatie nog dramatischer: het schip ligt al een hele poos op een zandbank, en niemand die er erg in heeft.

In en na mei '68 smeedden onvermoede partners warrige maar toch verbazend sterke allianties om een deel van de macht, de invloed, de kennis en de kracht te herverdelen. Om dat doel te bereiken gingen al die partners op hun eigen manier aan de slag, maar wat al hun kleine oorlogjes met elkaar gemeen hadden, was dat ze in de eerste plaats probeerden om op korte termijn een zo groot mogelijk effect te bereiken, en een zo sterk mogelijke impact te verwezenlijken. Van de keien die uit de straten werden geplukt tot de manifesten die op stencils werden verspreid, van de vlaggen die werden verbrand tot Mistero Buffo en Kritak: allemaal schudden ze liever aan de boom die in hun weg stond dan er een hangmatje in te hangen om er een beetje in te liggen soezen. En dat laatste is precies wat onze kunsten en onze kritiek steeds vaker zijn gaan doen. Houston, we have a problem: we zijn allemaal platgesedeerd.

U zult ons hier geen pleidooi horen voeren om alleen nog maar politiek theater te maken, alleen nog protestliedjes te componeren of alleen nog sociaal bewogen gedichten te schrijven. Wat we wél willen, is dat de kunsten én de kritiek hun ogen wijd open zouden houden voor de haaien die nu ongestoord aan hun eigen romp zitten te knabbelen. Doé iets met die haaien: streel hen, bijt hen, kijk hen in de muil of toon uw eigen tanden, en zoek in elk geval een manier om een effect teweeg te brengen in de zee waarop uw sloepje roerloos dobbert.

Laat ons op zoek gaan naar nieuwe manieren om de letteren, de musea en de planken open te breken en los te maken van het voorgeprogrammeerde en dus morsdode discours waardoor ze momenteel worden gedomineerd. Laat ons het pluche van onze doorhangende bioscoopzitjes afscheuren en zoeken naar een soort kunst waarvoor we niet eens op onze krent wíllen gaan zitten. Laat ons de noodzaak van de kunst voor de straat terug zien, en vice versa. Laat kunst spraakmakend zijn, noodzakelijk, en onwelriekend. Of om naar het credo van wijlen Hugo Claus te verwijzen: wie niet op zoek gaat naar poëzie, liefde en revolutie, gaat beter elders een dutje doen.

Aan het theater, aan alle schrijvers, alle schilders, performers en beeldhouwers, aan alle striptekenaars, dansers en muzikanten … aan alle kunstenaars vragen wij dat ze hun verpletterende verantwoordelijkheid met handen en voeten zouden grijpen en doen wat ze moeten doen: een zinderend effect teweegbrengen dat veel verder mikt dan een gunstige verkoop van hun werk, een drijfveer die we nu zowat overal de overhand zien halen. We willen zien en horen en voelen en ruiken hoe dat effect uit de kunsten barst en zich tussen de kieren van de musea, de theaters en de concertzalen verspreidt. In dit tijdschrift hielden we ooit een vurig pleidooi voor een begeesterende kunst. Help ons godverdomme om die begeestering te voelen, zorg dat ze vanzelf in ons ontploft. Laat de kunst zich niet tevreden stellen met het verleggen van een kiezeltje in een godvergeten sloot water, maar probeer telkens opnieuw om heel de bedding van de breedste rivier merkbaar te verleggen. Try harder. Trek u van uw volgende fucking subsidiedossier of uw plan om uw creatieve werk in een doctoraatje te vertalen eens vijf minuten niets aan en gebruik uw verbeelding eindelijk eens ten volle. Kunstenaars, maak kunst. Het zal u en ons en iedereen geweldig deugd doen. Wie slapend leeft, gaat slapend dood.

DE REDACTIE VAN REKTO:VERSO