We love Bxl

Door Sébastien Hendrickx, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

In april 2008 maakte de reisvergelijkingssite Tripadvisor de resultaten bekend van een enquête die peilde naar de toeristische appreciatie van de belangrijkste Europese steden. Onze hoofdstad kwam toen uit de bus als de saaiste stad van het oude continent, wat heel wat verontwaardiging uitlokte onder Brusselaars.

Toegegeven, los van de Grote Markt is Brussel allerminst fotogeniek. Ze heet een muisgrijze doorgangsplek te zijn, een witteboordenstad, de grootste bouwwerf van West-Europa. Naar de grandeur van een Parijse boulevard moet je in de centrale Anspachlaan niet beginnen zoeken. De morsige winkeltjes en het leger daklozen op de stoep geven je de indruk dat de voorsteden daar in een omgekeerde beweging tot in het hart van de stad zijn doorgedrongen. Op die plekken is Brussel de catastrofe voorbij. Ze lijkt in niets op de 'burgerlijke stad' die we volgens de Franse filosoof Jean-Luc Nancy voortdurend vrezen te verliezen: de denkbeeldige 'stad zonder voorstad'. Laat de angst voor de grootstedelijke impasse er zich net daarom minder gevoelen? Omdat ze plaats maakte voor een gezonde illusieloosheid?

Van 10 tot 15 november organiseerde Les Brigittines Corps urbain / Stedelijk lichaam. De programmering van het festival weerspiegelde sterk het multidisciplinaire karakter van het Brusselse kunstencentrum, dat zich al een tiental jaar ophoudt in de Brigittinenkapel aan de rand van de Marollen. Via een waaier aan workshops, voorstellingen, filosofische debatten, concerten en fuiven kreeg de grootstad, en Brussel in het bijzonder, een week lang de kans om zichzelf in beeld te brengen, over zichzelf te reflecteren. Van nuchterheid, laat staan van angst, viel weinig te merken. Rond het festival hing het parfum van de grootstedelijke euforie. Alles waarvoor anderen Brussel mijden — het onaffe, het heterogene, het beweeglijke, het weerbarstige — werd binnen Corps urbain net geprezen. De stad verscheen er in de eerste plaats als een creatieve plek, als één groot experimenteel work in progress.

Jean-Luc Nancy, centrale gast van het festival, trad drie avonden in gesprek met het publiek. De filosoof bouwde het leeuwendeel van zijn oeuvre op rond de notie van de gemeenschap. In het spoor van het derridiaanse differentiedenken ziet hij die niet in de eerste plaats als eenheid, maar als verschil. Nancy tracht de idee van de gemeenschap los te koppelen van de uitsluitingsmechanismen waarmee elk enggeestig groepsdenken gepaard gaat. Nooit ofte nimmer kan de gemeenschap samenvallen met zichzelf. Haar 'eigenheid' wordt immers onophoudelijk doorkruist door 'vreemdheid'. Dat samengaan van het vormende en het vormeloze, het verbindende en het verdelende, het collectieve en het singuliere vindt zijn meest kernachtige formulering in de titel van één van Nancy's geschriften: Etre singulier pluriel. De invloed van de filosoof blijkt al uit het programmaboekje van Corps urbain. Zo staat er, zelflegitimerend: 'In de steden van de eenentwintigsteeeuw zijn het niet meer de gemeenschappelijke roots maar de gemeenschappelijke projecten die de stedelijkheid vorm geven.' Welnu: hoe gaf de los-vaste gemeenschap van het festival, die tijdelijke verzameling van mensen en gedachten, de stedelijkheid dan precies vorm? En: kwamen er daarbij nieuwe, onverwachte ontmoetingen met de stad tot stand?

Stad als huid

Van de verbintenis tussen het lichaam en de stad — de rode draad door de programmering van Corps urbain — vinden we treffende beelden terug in de taal. We spreken over 'het hart van de stad', over 'verkeersaders', een 'stadsgezicht' of een 'stadskanker'. Het festival onderzocht zowel de metafoor van de stad-als-lichaam als het concrete lichaam in de stad. Die laatste piste lag aan de basis van de reeks gesprekken met Nancy, die doorgingen in de inkomhal van de zogenaamde 'dubbelganger' (een nieuwbouw met identieke afmetingen als de Brigittinenkapel). Overdag dwaalde de filosoof samen met de kunsthistoricus Raphaël Pirenne, de filosofe Véronique Bergen en een jong meisje, Sarah De Jaer, door Brussel. De beelden van deze situationistische dérives, die 's avonds werden afgespeeld, moesten telkens het uitgangspunt vormen voor het debat, maar dat haalde nooit zijn (prachtige) opzet. Een dérive is een speelse dooltocht, waarbij men zich laat leiden door allerhande indrukken, ervaringen en toevallige ontmoetingen en zo idealiter zicht krijgt op de psychogeografie van een plek. Op de videobeelden werd tijdens de gesprekken echter nauwelijks ingepikt, wat het ergste deed vermoeden over de vruchtbaarheid van het psychogeografische onderzoek. De open esthetica van de dérive zette zich wel — soms op het irritante af — door in de wollige monologen van Nancy, die vrijelijk meanderden van de ene associatie naar de andere en zichzelf niet zelden vastreden in doodlopende straatjes. Postmodernisme in overdrive werd het: alsof een rake analyse of een helder standpunt de 'onvatbare' stad onrecht zou aandoen. In 's mans eigen woorden: 'Bruxelles, je n'en peux rien dire'.

Sprekender waren de dansers van Pierre Droulers, die na de (non-)debatten telkens een groepsperformance uitvoerden in de grote, glazen inkomhal. Tijdens het applaus voor Nancy maakten zij zich bijna onmerkbaar los uit het publiek en toverden daarop langzaam maar zeker de hal, en de achter het glas verduisterende, avondlijke stad, om tot een scène. Het deels geïmproviseerde Corps et décors schetste de verschillende manieren waarop lichamen zich binnen een groep tot elkaar kunnen verhouden. Met als bouwstenen de meest alledaagse bewegingen — wandelen, staan, zitten, liggen — werd anonimiteit gesuggereerd, een vluchtige ontmoeting, de vorming of de desintegratie van een groep. Ook deze reeks performancesbediende zich van een open esthetica, maar hoewel ze vele richtingen insloeg, werd ze nooit stuurloos. Corps et décors wist de complexiteit van Nancy's Etre singulier pluriel, de flux van de zijnstoestand van een gemeenschap, heel nauwkeurig te verbeelden. Alsof we even vanuit vogelperspectief naar de stad konden kijken.

Het lichaam en meteen ook de stad-als-lichaam kunnen op twee manieren worden benaderd: enerzijds als een functioneel geheel van botten, spieren en organen, en dus deelbaar, analyseerbaar, tot op zekere hoogte begrijpelijk, anderzijds als een esthetisch, sensitief lichaam, als 'huid'. Corps urbain legde de klemtoon duidelijk op de stad-als-kunstwerk en niet op de vraag 'hoe de stad werkt'. Concrete issues als het multiculturele karakter van Brussel, Brussel als hoofdstad van Europa of de discrepantie tussen Brussel als woon- en werkstad, kwamen amper aan bod. Zowel in Vertical, de live lichtgraffiti van BeauNom, als in de zintuiglijke performance van Dolores Hulan en Carl De Smet, Performing Qualia |1|, toonde de stad zich als 'huid'. Het nadrukkelijkst deed ze dat echter in La timidezza delle ossa van het multidisciplinaire gezelschap pathosformel. Talrijke stadsgeluiden werden erin samen geweven tot een zeer indringend klanktapijt. De voorstelling abstraheerde niet enkel de stad, maar ook het menselijk lichaam. Twee performers, die zich verschanst hadden achter een strak gespannen wit doek, creëerden een ritmische choreografie van lichaamsafdrukken. Je keek naar het projectiescherm van je eigen verbeelding. Maar wat begon als een prikkelende ervaring, bloedde algauw leeg. Het spel van aantrekking en afstoting tussen de twee lichamen, van verschijnen en verdwijnen, werd al te voorspelbaar, wat natuurlijk dodelijk is voor de verbeelding … Corps urbain belichtte de stad nogal eenzijdig als één overweldigend geheel van corporele sensaties. Dat nauwe perspectief deed onrecht aan de complexiteit van de grootstad en de specificiteit van Brussel.

Euforie als ontkenning

Als toeschouwer hoefde je al die lichamelijke ervaringen zeker niet louter passief op te doen. Merkwaardig was het groot aantal fuiven binnen de programmering: maar liefst drie op zes dagen. Wat er dan zonodig gevierd moest worden? Van de techno tijdens het ondergrondse openingsfeest in het 'ambtenarentreinstation' Brussel Congres, langs de beweeglijkheid van de dérive en de snelheid van de graffiti, tot aan de riffs van de Chileense punkband Panico op het slotfeest in de Brigittinenkapel: voortdurend huldigde de stad zichzelf als jeugdig stadslichaam. Binnen de tijdelijke, los-vaste festivalgemeenschap bleken de ordewoorden 'mobiliteit' en 'veranderlijkheid', zonder dat die woorden zelf ten gronde in vraag werden gesteld. Het is op zijn minst vreemd te noemen dat centrale gast Jean-Luc Nancy, een oude, door ziektes verzwakte man, grotendeels buiten dit intern circulerende stadsbeeld viel. Stadskankers en stadswonden werden lustig weggedanst of afgedekt met pleistertjes poëzie. Behalve in de metershoge videoprojectie D'or van Kris Verdonck brak bijna nergens het 'oude' of het 'zieke lichaam' in op de euforie van het urbanistische discours. Corps urbain vertekende Brussel evenzeer als het negatieve verdict van de toeristische enquête.

De achilleshiel was de apolitieke omgang met de hedendaagse grootstad. Het festival mocht dan wel de suggestie van een kritische positionering wekken (door graffiti, punk en andere vermeend subversieve, subculturele uitingen in het programma op te nemen), zelden kreeg die kritiek 'vlees'. Corps urbain illustreerde vooral hoe moeilijk de stad het heeft om haar eigen immobiliteit en ontheemding, haar conflicten en breuklijnen onder ogen te zien. Onder alle zinderende, maar vrijblijvende creativiteit ging een grote onmacht schuil. Blijven de grootstedelijke euforie en de bedwelmende liefde voor Brussel beperkt tot een klein, jong, progressief, cultuurminnend segment van de bevolking, dat niet verder kijkt dan zijn neus lang is? Wordt die liefde enkel beleden op plekken als Les Brigittines of het hippe Café Central? Natuurlijk mag een kunstenfestival rond stedelijkheid niet verworden tot een politieke meeting. Wel kan je ervan verwachten dat het buiten zijn eigen oevers treedt, de stedelijke realiteit intrekt, zich ermee confronteert, andere talen leert spreken. Pas dan vinden nieuwe ontmoetingen plaats. Pas dan opent kunst nieuwe vensters op de stad.