Wat toon ik? 'Patience' of het scopisch ongeloof van Daniel Clowes

Door Sébastien Conard, op Tue May 10 2016 22:04:26 GMT+0000

Na toppers als Ghost World en Wilson gooit Daniel Clowes nu hoge ogen met zijn nieuwe graphic novel Patience (Scratch Books, 2016). Meer dan ooit zet de Amerikaanse stripauteur daarin een subtiel spel op rond de essentiële vraag: 'wat toon ik?' Nochtans cirkelt deze grafische vertelling om een zeker ongeloof in wat een mens al dan niet kan of wil zien.

In 1987 schreef de postmoderne cultuurfilosoof Jean-François Lyotard Que peindre. Volgens Lyotards studie primeerde in de toenmalige schilderkunst de vraag: 'wat schilderen?' Niet representatie was aan de orde, maar présence en presentatie. Niet meer de mimese van de buitenwereld of de weergave van een binnenwereld was van tel, noch het schilderen van dromen, indrukken en fantasma's, maar de act van het schilderen zelf, en de feitelijke materialiteit van het schilderij. Sinds eind jaren 1980 is die act ook sterk in opmars binnen het alternatieve stripverhaal: niet langer wat een stripauteur vertelt staat centraal, maar hoe en met welke middelen, trucs en ingrepen. Kortom, de 'enunciatie' of uitdrukkingswijzen primeren.

70_conard_dan-clowes-patience-hc.jpgDaniel Clowes geldt in de Verenigde Staten en daarbuiten als een van de spilfiguren van dat nieuwe beeldverhaal. Tegenwoordig manifesteren comics zich, misschien meer dan ooit, als een vertellen met woord en beeld. De graphic novel, die zich ontplooid heeft in het kielzog van de underground comics, bevestigt zich zodoende als de literaire telg van het stripverhaal. Zowat overal zet de striproman meer dan ooit de vertelling voorop. Niet het plot primeert, maar het losse, subtiele samenspel van beelden, kleuren, indrukken, standpunten, blikken, mimiek, gestiek, kaderteksten en dialogen. De kwestie is dus niet langer ‘wat of waarom strippen’ – die dringt zich bij auteurs als Clowes vanzelf op – maar wel: ‘hoe te strippen?’. Vanzelf volgt de hamvraag: 'wat toon ik?'

Reappropriatie

Dat toont aan hoeveel er in de stripwereld veranderd is. Zeker in Noord-Amerika werden strips lang gebrandmerkt als verwerpelijke pulp, die bijzonder debiliserend werkt op kinderen én volwassenen. Comics werden negatief beoordeeld, omdat hun gevaarlijke mix van seks, drugs en zombies de lezer zouden corrumperen. (Bij ons is dat zwartmaken van strips nooit zo diepgaand 'bon ton' geweest.) En laat nu net dat Amerikaanse verleden van 'foute' stripcultuur de inspiratiebron zijn waar Daniël Clowes – naast generatiegenoten als Chris Ware en Charles Burns – heel graag induikt. Zijn beeldtaal is opgeladen met zombiecomics uit de voor- en naoorlogse jaren, met avontuurlijke superheldenstrips, vrolijke funnies, utopische reclames en hilarische cartoons.

Daarbij komt dat Clowes de toe-eigening van het stripverhaal door de Pop Art (Rauschenberg, Lichtenstein, Warhol) probleemloos heeft verwerkt. De overtrokken kleuren, het opgeblazen detail, de nadrukkelijke materialiteit: het loert ook bij Clowes steeds om de hoek. Bij hem voelt die stijl gelukkig nooit gratuit, maar staat hij steeds in dienst van zijn artistieke betoog: Pop Art is bij Clowes geen functionele gimmick, maar een reappropriatie. Hij zet nét die aspecten van het medium strip in die ook Lichtenstein en co toen (en vandaag ook schilders als Walter Swennen) in de verf zetten. Het oeuvre van Clowes staat dan ook bol van de vibrerende vlakken, van de basale maar enigmatische figuren, van 'ondermaats' getekende personages, debiele dialogen, onwaarschijnlijke situaties, bordkartonnen decors en brutale fantasieën die zichzelf slechts lijken te miskennen.

70_conard_PATIENCE-1-RGB.jpg

Gestoord universum

Clowes' oeuvre komt dus niet zomaar uit de lucht vallen. Een fijnzinnig en gebalanceerd boek als Patience ontstaat sowieso niet zonder precedenten. Clowes spendeerde een goed deel van zijn stripcarrière aan strookstrips, éénpagina-gags, kortverhalen en de diverse bundelingen daarvan – zie daarvoor Robert Ito’s mooie artikel in The California Sunday Magazine. Net als collega Chris Ware kent Clowes de vele varianten van de comics door en door, zowel qua formats als qua stijlen en registers. Hij heeft ze allemaal – vooral parodiërend – beoefend, met als rode draad zijn typische vertelstem en beeldtaal: no-nonsense dialogen, ontnuchterende kaderteksten en frontale blikken op haast versteende personages. Voeg daar nog de sporadische oprispingen van een gefrustreerde mascotte of een obscene cartoonfiguur aan toe, en Clowes’ ongerijmde benadering moge duidelijk zijn.

70_conard_Daniel Clowes.jpgVooral in zijn langlopende serie Eightball krijg je een prachtig staal van dat lichtjes gestoord universum, dat een donkere zijde van de VS weerspiegelt: de gemene grofgebektheid van de suburbane white trash en de innemende achterlijkheid van de hillbilly’s uit de kleine plattelandssteden. Maar in zijn kortstrips rekent Clowes ook af met zijn studentenjaren, met de vrijblijvendheid van het kunstwereldje of de wereldvreemdheid van verzamelaars en andere freaks. Het is pas na die veelvuldige en meervoudige stripsnacks dat Clowes zich aan langere verhalen ging wagen, wat resulteerde in zijn beter bekende (want ook in het Nederlands vertaalde) stripboeken Ghost World, Wilson, De Ideale Man en Dodelijk Wapen. Zowel Ghost World als Wilson zijn inmiddels verfilmd voor het grote scherm en haalden dus een breder publiek.

Pathologische tijdreiziger

Ook in Patience mixt Clowes zijn favoriete ingrediënten: van een triestig stel doorsnee Amerikanen die volop geloven in de American Dream, maar daar ook keihard de dupe van zijn, tot van de pot gerukte marginalen, angstaanjagende pummels, een psychedelische toekomst en kleinstedelijke verveling (met alle gevolgen van dien). Het verhaal begint tekenend: Jack en zijn vriendin Patience verwachten een kind, maar dat nieuws maakt hen net zo verward als gelukkig. De twee hebben geen roste cent op zak, geen treffelijke job in zicht en hun toekomst kleurt grofweg somber. Spoiler alert: op de koop toe treft Jack zijn vriendin vermoord aan na een lange werkdag als uitdeler van porno-flyers.

Wat begint als een soap, kantelt instant om in een hard-boiled detective en eindigt zelfs in een dystopische sciencefiction. Jack wordt immers eerst beticht van de moord, wordt dan weer vrijgesproken en broedt vervolgens zeventien jaar lang op een wraakplan. We treffen hem na al die tijd in een nogal kleurrijke toekomst, die veel wegheeft van de ‘Korova Milk Bar’ uit Stanley Kubrick’s A Clockwork Orange (1971) of sommige interieurs uit oude James Bond-films. Jack weet vanuit 2029 terug te reizen naar 2005, enkele jaren vóór hij als jongeman Patience ontmoette. Hij probeert in te grijpen in haar leven, maar doet dat zo onbeholpen en pathologisch dat hij de loop van de tijd danig in de war brengt. De tijdsreiziger is bij Clowes duidelijk geen koele, hypertechnologische agent, maar een emotionele 'man on the run'. Zonder angst dat hij ‘de toekomst zou versjteren’ reist hij zelfs terug naar 1985, om daar de vorige vriend van Patience als peuter te vermoorden. ‘Ik had het helemaal gehad met die onzin’, horen we hem op dat moment denken. Met zo'n uitleg kwam vermoedelijk nog niemand op de proppen voor de moorden van de Bende van Nijvel.

70_conard_Patience75-76.jpg

Rosetta in Outer Space

Hoe krijg je zo’n gekke vertelling zo verteld dat je lezer toch blijft volgen? Patience ontrolt een ontroerend verhaal, maar een met vele losse eindjes. Het hoofdpersonage loopt er zelf in verloren: meermaals zegt hij niks te snappen van tijdreizen, hij doet maar wat op goed geluk. Pas naar het einde toe begint Jack te reflecteren: 'Trouwens, mijn blunders lijken niets te hebben veranderd. Misschien was ik echt voorbestemd om dat allemaal te doen.' Maar zo makkelijk maakt Clowes zich er niet van af: het verhaal eindigt niet met de vaststelling van een 'temporele lus'. Hij kiest niet voor de verbale oplossing, wel voor de visuele: wat bied je de lezer al dan niet te kijken, wanneer toon je wat en hoe doe je dat? Voor de lezer cirkelt Patience daardoor voortdurend rond de vragen: 'Wat gebeurt er? Wat zie ik hier?'

Het leuke bij Clowes zit hem in de 'inkleding': rauw realisme loopt hier rond in een retrofuturistisch pakje.

Clowes vertrekt in de eerste plaats vanuit het woord: vooral de kaderteksten en de dialogen dragen de vertelling. De ietwat stroeve, erg Hollands aandoende vertaling van de Nederlandse versie (die trouwens uitzonderlijk vóór de Amerikaanse editie verscheen), vormt een eigenaardige meerwaarde. Zinnen als 'Yo, Bajes-klant!', 'Smeer 'm' of 'En jij gaat als de sodemieter...' dragen, bedoeld of onbedoeld, behoorlijk bij aan de vervreemdende soapachtigheid van Clowes' vertelstijl. Niet alleen drukken de personages in Patience zich 'verdomd' moeilijk uit, hun 'kloteleven' geeft hen ook voldoende reden om aan de lopende band te staan sakkeren en vloeken als in een goedkope tv-novella. Het leuke bij Clowes zit hem echter in de 'inkleding': rauw realisme loopt hier rond in een retrofuturistisch pakje. Soms leest Patience als een soort 'Rosetta' (Dardenne), maar dan in Outer Space.

Onwaarschijnlijke ruimtes

Verder mixt en monteert Clowes zijn stripbeelden ook als een volleerd cineast. Zijn 'flow' is opmerkelijk, net omdat hij gebruik maakt van de typische stripmogelijkheden: enorme en dan weer minimale tijdsprongen, figuren of ballonnen die uit beeld vallen, de integratie van belangrijke elementen op pertinente 'sites' in de bladspiegel… Ook schept Clowes een ritme aan de hand van kleurtoetsen, zoals met het knalgele kapsel van Patience, dat 'all over the place' opduikt. Toegegeven, Chris Ware doet met kleur nog meer uitgekiende zaken, maar Clowes biedt dan weer het voordeel van de directheid en de verrassing.

Hij speelt ook niet alleen met de kunst van het weglaten, het uit beeld laten vallen of het louter herhalen. Hij wisselt ook van standpunten: zo volg je eerst Jack, daarna krijg je de ervaringen van Patience, en dan weer beide personages afwisselend. Dit schept hiaten, aanvullingen en ambigue verdubbelingen. Zo blijkt het brutale vriendje van Patience door haar ogen een genuanceerder personage dan aanvankelijk door de ogen van de tijdreizende Jack: veeleer agressief dan werkelijk gevaarlijk... De basismotieven van zijn gedrag hoor je uiteindelijk zelf in te vullen, zelfs al lees je één en ander tussen de regels – of eerder, tussen de vakjes.

70_conard_patience-4.jpg

Maar het is vooral in wat je wel te zien krijgt, dat Clowes zijn kunde toont. Zo lijkt de tijdreiziger Jack wel op een doorleefde parodie van de psychopathische Rorschach uit de striproman Watchmen (1986) van Alan Moore, Dave Gibbons en John Higgins. Het blauwe hoertje dat Jack in 2029 al te pijnlijk tegen het lijf loopt, echoot Dr. Manhattan, Smurfin en La Femme Piège (1986) van Enki Bilal. Deze subtiele stripcitaten lopen het verhaal echter niet in de weg, de kern van Patience blijft immers bloedernstig. Zonder misplaatst sentiment of te veel ironie zucht Clowes in feite steeds over de tragiek van de doorsnee Amerikaan. Dat doet hij met een milde stem, maar wel met harde dialogen, terwijl zijn beelden getuigen van een leegte die een meer algemeen, cultureel verdriet amper verhullen. Doorheen de volle tekstballonnen en opgeblazen onomatopeeën zie je in felle kleuren dolende figuren met verkalkte gezichten en een blik op oneindig. Iedereen blijkt doodmoe, verward en verloren: het leven lijkt nergens heen te gaan en de plaatsen die ze bewonen, bieden geen thuisgevoel. Daarvoor zijn die locaties net te onwaarschijnlijk, te leeg en te fake.

De alomtegenwoordige nonsens wekt bij de personages niet alleen wezenlijke verveling op, maar drijft hen tegelijk tot woede-uitbarstingen en delirante daden. Edward Hopper kon de Amerikaanse diner- en huiskamer nog weergeven als een enigszins magische ruimte, bij Clowes blijft enkel nog de vlakte over als de pijnlijke, mislukte enscenering van het leven. Zo geraakt hoofdfiguur Jack in het übercoole jaar 1985 de hippe danstent The Mirror alleen maar binnen omdat hij de uitsmijter bloedeloos van antwoord dient: 'Ik wil naar binnen - Waarom? - Omdat ik uit de toekomst kom en je kinderen in de fik ga steken - Goed antwoord.'

Scopisch ongeloof

Uiteindelijk ‘verkoopt’ Clowes zijn vertelling vooral op sfeer. De 'lege' stripbeelden uit Patience scheppen een algemene ervaring van banaliteit, van schijnbare onbepaaldheid. En op hun beurt zetten de voice-overs de lezer op vervreemdende afstand. Ook als de personages uitvoerig dialogeren (soms loopt de spread vol tekstballonnen), krijg je precies niets te 'horen': iedereen praat, de 'camera' wisselt van standpunt en er komen genoeg emoties aan bod, maar als lezer blijft het slechts een 'toekijken' vanuit een losgekoppelde plaats.

70_conard_1985.jpgDeze positiebepaling strookt met Clowes' eigen onthechting, die vooral tot uiting komt bij zijn mannelijke hoofdpersonage: 'Ik hoorde mezelf praten – op de automatische piloot – maar het was alsof ik in een oogwenk de derde wereldoorlog had meegemaakt’, aldus Jack in The Mirror, waar hij net een zoveelste avatar van zijn overleden vrouw is tegengekomen. Duidelijk is dat Jack ook zintuigelijk en mentaal serieus in de war is door 'al die sf-flauwekul': 'Alsof een deel van mijn ziel nog ergens in de ruimte rondzweeft, alsof ik een goedkope Chinese imitatie van mezelf ben, gemaakt met ondeugdelijke onderdelen.'

Telkens wanneer Jack blonde vrouwen tegenkomt – en zo lopen er in dit boek nogal wat rond – gaat het hek van de dam, maar hij blijft wel uitzonderlijk rustig als hij teruggaat in de tijd en zijn eigen, ietwat droevig ogende moeder bezoekt. Zij lijkt sprekend op Patience, maar heeft een ander kapsel en een erg afwezige uitdrukking. Ze opent het luik in de voordeur – waardoor haar hoofd mooi wordt gekaderd – en vraagt de volwassen, nog onbekende versie van haar zoon: 'Wat kan ik voor u doen?' Dit nadrukkelijk gekaderd portret van de moeder spookt doorheen de andere vrouwbeelden van dit boek en vormt ook een onmiskenbare echo van het emotieloze gelaat van Patience op de cover.

Doorheen het tragikomisch tijdreizen van Jack, die hierbij steeds als een vreemde rondloopt in zijn eigen lichaam en als een alien door zijn eigen ogen tuurt, getuigt Clowes als het ware van zijn eigen scopisch ongeloof. De stripmaker, als meester van het toon- en zegwerk, dwingt de lezer tot een kijken naar wat de protagonist zelf niet wil of kan zien. Of om met Jacks woorden te besluiten: 'Nee... O Nee... Dit gebeurt niet echt…’

Sébastien Conard is stripauteur, onderzoeker in de kunsten (LUCA) en docent (KASK). In 2016 rondt hij zijn doctoraatsstudie over de graphic novel en de historische avant-gardes af. Hij publiceerde recent de beeldfabel Lamaree bij uitgeverij het balanseer.