Van kleine ik naar grote kunst

Door Tom Van Imschoot, Wouter Hillaert, op Wed Mar 26 2014 12:54:48 GMT+0000

De nadruk op het ‘ik’ is vandaag groter dan ooit, ook bij aankomende of pas afgestudeerde kunstenaars. Maar wat als iederéén zich profileert als de kunstenaar van zijn kleine, unieke zelf? Wat als Facebook hooguit een symptoom is van een wereld die op ‘image’, ‘lifestyle’ en ‘selfies’ kapitaliseert?  Geeft dat kunstopleidingen geen andere opdracht? Rekto:verso zette vier betrokken beschouwers rond één tafel, voor een gesprek over het ego van jonge artiesten in opleiding.

Wat is Bildung voor een jonge kunstenaar? Is dat jezelf ontwikkelen tot individu, of je rugzak vullen met kennis en kunde? Allebei, natuurlijk. Maar nu ‘ambacht’ en vakkennis in de meeste kunstscholen niet langer de maatstaf zijn, versmalt zelfontplooiing bij de jongste generaties algauw tot ‘jezelf uitdrukken’, onopgewassen als ze zijn tegen de wereldwijde veelheid die hen omgeeft.

61_VImschoot_Hillaert_BartVanvoorden_380.jpgBart Vanvoorden, artistiek leider van kunstencentrum NONA, merkt dat aan twee dingen. ‘Veel jong theaterwerk reikt niet verder dan de eigen navel, blijft steken bij het eigen kleine ik. Het argument “dat is nu eenmaal mijn eigen taal”, wordt al te vaak ingeroepen als excuus. Het wordt snel gevonden, dat “eigen taaltje”, maar na een paar jaar is het uitverteld.’ Bewust stelt Vanvoorden het scherp. ‘Met diezelfde zelfoverschatting komen sommige jonge makers aankloppen bij professionele huizen. Ze hebben een vlot dossiertje onder de arm – want dat hebben ze op school wel meegekregen – maar als dat niet meer blijkt dan een promoplaatje, doorprik je dat snel. Dan ga je naar hun werk kijken: “Oei, is het maar zo dun?” Ik krijg dan het gevoel dat in kunstopleidingen toch vooral het kleinste ik gevierd wordt. Of gaat het om een breder, maatschappelijk probleem?’

In het kunstonderwijs en in de kunstwereld is egocentrisme eigenlijk een verplichte zaak

De opslag is gegeven. Aan de andere kant van de tafel tasten drie expertises af wie als eerste zal reageren. Johan Pas is kunsthistoricus en docent aan de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Barbara Van Lindt leidt sinds vijf jaar DasArts, de tweejarige ‘Master of Theatre’ binnen de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. En Jan Masschelein is hoofd van de onderzoeksgroep ‘Educatie, Cultuur & Samenleving’ aan de KULeuven. Het is Johan Pas die de handschoen opneemt. ‘Ik draai al lang mee in het kunstonderwijs en in de kunstwereld, en egocentrisme is daar eigenlijk een verplichte zaak. Dat is niet iets van vandaag, maar ook al van gisteren en eergisteren. Ook Leonardo Da Vinci moest zich benchmarken. De kunstenaar die zichzelf verkoopt aan een wereld die daar eigenlijk niet op zit te wachten, is inherent aan de moderne kunstpraktijk.’

Is er de jongste jaren dan niets veranderd?

Pas: ‘Wat je vooral hebt zien gebeuren, is een exponentiële groei van het aantal afstuderende beeldende kunstenaars en theatermakers: een groter aanbod dan de markt kan slikken. En dus moeten zij zich sterker, scherper en vooral sneller gaan profileren. De tijd om te groeien in een oeuvre, een visie of een discours, is korter geworden. Maar dat ligt dus niet aan een groter individualisme, wel aan een sterk toegenomen concurrentie. Terwijl individualisme vroeger vooral een artistieke noodzaak was, is het nu ook een nood vanuit de markt. Vergeet niet dat de kunstmarkt nog steeds vooral individuele namen verheerlijkt, en nooit collectieven. Zelfs kunstenaarsduo’s liggen moeilijk in het galeriesysteem. De markt kickt nog steeds op het beeld van de kunstenaar als geniaal individu, al sinds de Renaissance.’

En dus moet het kunstonderwijs de markt daarin volgen?

Johan Pas 2.jpgPas: ‘Ons onderwijs is helemaal niet hyper-individualistisch. De kunstschool is per definitie een collectief gegeven, een kleine samenleving met allerlei uitwisselingen. Je zit samen in een aula en in de studio, maakt samen tentoonstellingen. Niet toevallig zie je net op school vaak collectieven ontstaan. Zij gaan tegen dat marktmodel in, door het collectieve boven het individuele te plaatsen.’

Masschelein: ‘Je zou kunnen denken dat dit groepsgegeven op school een puur economische oplossing is, omdat er te weinig geld is om elke gezel zijn meester te geven. Maar zo is het niet. Het collectieve is essentieel. De school is de plek waar de wereld, waar weten en kennen publiek gemaakt wordt, omdat je in een klassikale context tot iedereen moet spreken. Alleen beschouwt men dat in het gewone onderwijs steeds meer als een archaïsch idee, onaangepast aan ieders individuele behoeften. Men verkiest een leerlinggericht onderwijs. Maar de school gaat niet over jezelf. Eigenlijk zijn we zelfs niet in jou geïnteresseerd. We zijn geïnteresseerd in “dit hier”, het materiaal dat we delen, en net daarom kan ook jij erin geïnteresseerd raken. Dat collectieve is net de kracht van het onderwijs. Kunstopleidingen leken me dat altijd al meer te koesteren dan het gewone onderwijs, maar misschien verandert dat nu?’

Van Lindt: ‘Dat is inderdaad het gevaar van de individualisering van opleidingstrajecten, maar daarom blijf ik juist erg gehecht aan een verplicht aanbod, waarmee je als educatieve instelling een agenda zet rond wat je zelf belangrijk vindt in deze wereld – wars van de persoonlijke behoeften van studenten. Wij hanteren daarvoor twee termen als educatieve strategie: 1) significant collision: met je aanbod frictie provoceren en studenten uit hun comfort zone halen, en 2) professional intimacy: intensieve situaties creëren waarin studenten elkaar heel goed leren kennen, omdat ze elkaar ervaren in moeilijke omstandigheden. Je verplichte aanbod is de katalysator die ervoor zorgt dat studenten het meeste van elkaar leren.’

Masschelein: ‘Ja, je moet iets hebben wat je deelt. Niet in de zin van akkoord gaan, maar van zich samen buigen over dingen buiten jezelf. In het gewone onderwijs is de tendens evenwel: onderwijs op maat. Het kan niet gedifferentieerd genoeg. Ieder individu heeft zijn “talent”, en dat moet blijkbaar ontwikkeld worden. Maar het onderwijs is geen dienstverlening.’

Bieden kunstscholen werkelijk weerstand tegen die idee van individuele dienstverlening?

Vanvoorden: ‘Als buitenstaander ervaar ik in de Vlaamse theaterscholen toch een bepaalde verschuiving in de relatie tussen student en docent: de student evolueert naar een klant met afdwingbare rechten, de docent wordt in de rol van supplier gedwongen.’

De student evolueert naar een klant met afdwingbare rechten, de docent wordt in de rol van supplier gedwongen

Pas: ‘Is dat zo fout? Vroeger slikte je als student wat je gevraagd werd. Vandaag zijn studenten mondiger geworden in het ventileren van hun verwachtingen. Gedragen ze zich daarom als “klant”? Die term vind ik te pejoratief. Ze eisen gewoon het recht op kwaliteitsvol onderwijs op, en gelijk hebben ze. Die correctie was nodig.’

Vanvoorden: ‘Mondigheid kan je enkel toejuichen, maar niet als ze ontaardt in kretologie en cliëntelisme: roepen omdat je je zin niet krijgt, of omdat studeren moeite kost. Mondigheid moet gefundeerd blijven.’

Pas: ‘Een reactieve student is beter voor het onderwijs dan een passieve ontvanger. Want dan leer je als docent ook van je studenten.’

Masschelein: ‘Het probleem is dat die mondigheid vaak samengaat met het eenzijdig beklemtonen van het eigen perspectief. Op den duur kan iedereen alles zeggen, want alles is maar een kwestie van perspectief. Dat geeft een complete relativering. Steeds vaker zeg ik mijn studenten: “Eigenlijk ben ik niet in je mening geïnteresseerd. Niet dat je niet mag spreken, maar doe het over ‘dit hier’, het onderwerp dat op tafel ligt. Je perspectief of je opinie is niet het interessante.”’

Maar een kunstenaar onderscheidt zich juist als interessant door zijn perspectief, toch?

61_VImschoot_Hillaert_BarbaraVanLindt_380.jpgVan Lindt: ‘Juist, maar dat is een eindpunt, geen beginpunt. Ik lees vaak in aanmeldingen: “Ik kom mijn eigen signatuur ontwikkelen.” Maar dat is voor mij niet precies genoeg geformuleerd. Ik dacht terug aan het moment dat ik mijn handtekening heb gemaakt, toen ik dertien was. Je eerste handtekening is erg bedacht, en heel nadrukkelijk. Maar met de jaren wordt het een pennenstreek die je met veel vertrouwen op papier zet, zonder grote zorgen over wat die nu eigenlijk zegt over wie je bent. Je kan je signatuur dus niet krijgen van de school, je zal ze al doende zelf moeten ontwikkelen. Chris Dercon zei ooit: “Kunstenaars zijn keien in het nemen van beslissingen van heel verschillende aard: intuïtieve, doordachte, last minute beslissingen, …” Een signatuur is een optelsom van beslissingen, niet een amalgaam van personal issues.’

Pas: ‘Het klinkt arrogant, een student die uniek meent te zijn en een signatuur komt halen, maar in feite bedoelt hij of zij dan: “Ik heb iets te bieden, geef me de skills, de kennis en de taal om ermee naar buiten te komen.” Want veel kunstenaars zijn zowel egocentrisch als genereus. Ze delen hun kwetsbaarheid met de buitenwereld. Als je het debat enkel voert vanuit egocentrisme, voer je het dus te simpel. Personal issues worden politiek zodra je ze op tafel gooit. En de personal issues van een student zijn ook altijd de onze: twijfel, angst, begeerte, honger, onzekerheid, liefde, vreugde. Dat zijn ze zo ongeveer. Een kunstopleiding moet hen de tools aanreiken om van die personal issues kunst te maken.’

Het persoonlijke is dus tijdloos?

Vanvoorden: ‘In elk geval verandert de maatschappij wel. Ik ben zelf vrij jong, maar als ik docenten hoor en de generatie na mij zie, dan schrik ik toch van het verschil. De huidige twintigers zijn het product van een verschuivende geschiedenis. I don’t blame them. Maar we moeten ons wel bewust blijven van wat we zelf in de hand hebben gewerkt. En wat we daar als kunstensector ook zelf aan kunnen veranderen.’

Pas: ‘Ik vrees dat onze impact daarop kinderachtig minimaal is in vergelijking met de impact van media en digitalisering. De informatie-overkill van de laatste jaren, de internetverslaving van veel mensen, het constant online zijn: dat typeert jonge mensen vandaag.’

Masschelein: ‘Net daarom is het onderwijssysteem belangrijk. In de universiteit leeft steeds meer het idee dat de student zelf moet kunnen kiezen welke vakken hij of zij opneemt. In Leuven kan je binnen je “diplomaruimte” zelfs tien studiepunten inzetten als joker voor een aantal opleidingsonderdelen waar je niet door bent. Je installeert dus een systeem dat studenten naar hun onderwijs doet kijken als een traject “à la carte”. En dat doen ze dan ook, maar wij vrágen het hen.’

De hamvraag is of het sterke individuen oplevert.

Pas: ‘Het probleem is dat je net sterke individuen nodig hebt om met zo’n onderwijs om te kunnen gaan. Het is gericht op het individuele, superintelligente, creatieve, verantwoordelijke en ook nog eens gedisciplineerde genie. En dat is natuurlijk een idealistische fictie.’

61_VImschoot_Hillaert_Jan Masschelein_380.jpg

Masschelein: ‘Bovendien onttrekken wij ons aan onze verantwoordelijkheid. Als studenten tussen alles mogen kiezen, zeg je eigenlijk: “Wij vinden niets echt belangrijk, jij mag zelf uitmaken wat belangrijk is.”’

Pas: ‘Klopt, maar vroeger werd de kunstopleiding soms te veel in één mal geduwd en kregen studenten veel ballast binnen, terwijl je ziet dat sommige studenten meer theorie nodig hebben, en andere meer manuele skills. Dan is op je achttiende je eigen programma kunnen samenstellen, toch alleen maar goed? Je moet natuurlijk een stam bewaren van gedeelde kennis, maar zijtakken moeten toch kunnen?Wat mij betreft leveren we immers niet in de eerste plaats kunstenaars af, maar kritische creatieve mensen die zich ook kunnen manifesteren als criticus, galerist, curator of assistent in een museum. Misschien moeten we onze master zelfs nog wat meer gaan differentiëren.’

Van Lindt: ‘Ook bij DasArts ervaren we dat zij die vandaag overleven, vooral goed zijn in multitasken tussen verschillende rollen: performer, dramaturg, lesgever.’

Pas: ‘In elk geval merk ik bij kunststudenten juist een kritische houding tegenover de flow van informatie die ons constant wordt ingelepeld, en een koppig verzet tegen de formattering en de nivellering van reclame, politiek en internet. Vaak zelfs op basis van persoonlijke kwesties.’

Masschelein: ‘Aan de universiteit zie ik mensen juist steeds meer méégaan. Daarom vind ik de kunstschool interessant. Neem het model van individuele jury’s. In onze opleiding kenden we dat niet, maar we hebben dat nu ingevoerd als element in het engagement van een student. Als je je kwetsbaar moet opstellen, zal je wel met iets voor de dag moeten komen.’

Pas: ‘Ja, op zich kunnen universiteiten nog veel leren van kunstscholen: out of the box denken, creativiteit, dingen tot op het bot in vraag stellen.’

Leve de kunstschool, maar intussen reikt ‘de’ wereld voor nogal wat jonge studenten en kunstenaars niet verder dan hun kleine ik, hun navel.

Pas: ‘Ach, Van Gogh die oude schoenen natekende, beperkte die zich tot zijn kleine ik? Heel veel interessante kunst ontstaat net daar: bij het egocentrische en compromisloze ik dat zegt: “Ik doe wat ik doe, fuck the world.” In veel kunst apprecieer ik juist dat iemand dat durft zeggen. Het “kleine ik” is net universeel.’

Net zoals wij egotripperij moeten doorprikken als slechte kunst, moeten wij ook vals engagement doorprikken

Vanvoorden: ‘Helemaal mee eens. Neem de performance I am not alone van Kim Noble. Daarin passeren voortdurend persoonlijke Facebook-berichten, maar toch krijg je een hele wereld van eenzaamheid te zien. Alleen heb ik niets aan een conventioneel ego dat dagboekgewijs, zonder veel ambacht, staat te zeggen hoe eenzaam het is.’

Pas: ‘Dat is geen “klein ik”, dat is slechte kunst. Een “klein ik” klinkt alsof iedereen banale en interessante dingen in zich heeft. Dat geloof ik niet. Het ik is geen statisch gegeven. Het is vloeibaar, in wording. Geen product, maar een proces. Constant kneedbaar en beïnvloedbaar. De vraag is daarom: wat doe je ermee? Fred Bervoets tekent en schildert niets anders dan zelfportretten, en noemt zijn werk zelfs gewoon “Ik”, maar het is wel fantastisch werk. Het gaat erom welke vertaalslag dat krijgt, en daar komt de kunstopleiding op de proppen. Om van dat kleine ik grote kunst te maken.’

Masschelein: ‘Is het niet zo dat het kleine ik pas interessant wordt op het moment dat liefde niet alleen “mijn liefde” wordt? Dat het meer wordt dan “dit is van belang, want ik voel mij verliefd”, en transformeert in: “zo voelt verliefdheid”? Maar hoe geef je je “ik” een taal en een vorm die voor anderen herkenbaar is? Dat het iets wordt dat je deelt?’

Van Lindt: ‘Daar bestaat geen recept voor. Dat is precies het wonder van een esthetische ervaring. Hoe komt het dat dit werk me raakt, en een ander me koud laat? Je kan in het kunstonderwijs heel veel aanbieden, maar niet die sleutel.’

Pas: ‘Je kan studenten enkel vertellen wat er al is, dat is het probleem. Het kunstonderwijs biedt enkel aan wat al bekend is, terwijl goede kunst dingen genereert die er nog niet zijn. Goede kunst is ons altijd een stap voor, en daar kan het kunstonderwijs enkel achteraan hollen. In het beste geval blijf je in de buurt.’

Van Lindt: ‘Dat neemt niet weg dat er ook modes en poses van tegendraadsheid zijn die je als opleiding moet doorprikken. Soms zou je net willen pleiten voor wat méér contact met het kleine ik. Omdat er een enorme druk is ontstaan om subsidies te krijgen of ergens binnen te raken, hebben kunstenaars al ontdekt dat een “geëngageerd” project deuren opent. Net zoals wij egotripperij moeten doorprikken als slechte kunst, moeten wij ook vals engagement doorprikken. Zegt iemand, geprikkeld door de Arabische Lente: “Ik ga iets maken over revolutie”, dan vraag ik: “Sorry? Waar is je kleine ik hier?” Ook tegendraads zijn kan conformistisch zijn, en is voor mij geen betrouwbare indicatie voor goeie kunst. Dikwijls zie je jonge mensen het ene dogma vervangen door het andere. “Ik ben niet meer geïnteresseerd in verhalen vertellen in een black box, mijn werk moet participatief zijn.” Hoezo? Misschien bereik je met een voorstelling in een black box wel de hoogste graad van participatie: die met de verbeelding van de toeschouwer?’

61_hillaert_vanimschoot_Fred Bervoets.jpgWat als vertrekken van het eigen ik net het dogma is?

Van Lindt: ‘Dat wordt vanzelf in vraag gesteld, zeker nu de markt al die artistieke ikken niet meer kan cateren, en er zelfs niet op zit te wachten. Om te overleven als professionele ik, na je studies, moeten kunstenaars creatief zijn om condities te scheppen voor zichzelf. Als er geen structuren meer zijn die geld ter beschikking hebben, waar ga je je dan manifesteren? Ga je een tijdschrift oprichten, ga je in een garage een collectief starten? Wat ga jij doen?’

Pas: ‘Dat is precies de kern van de avant-garde geweest: je eigen condities bepalen in plaats van af te hangen van het establishment, dat vervreemd is van de kunstpraktijk.’

De historische avant-garde was bij uitstek een collectief fenomeen.

Pas: ‘Juist, maar het collectieve is nooit een doel op zich geweest, wel een middel. Als kunstenaars voelen dat ze belemmerd worden in hun vrijheid, dan kan het collectieve een strategie zijn om bepaalde grenzen te verschuiven, om een eigen platform te creëren. Maar zodra de noodzaak daartoe weer afneemt, valt dat collectieve zo weg. Dan gaan individuen weer zichzelf manifesteren, en spat het uit elkaar. Dat is bijna een wet in de geschiedenis. Kijk naar hoe muziekbands splitten. Het collectieve dient enkel om het individuele beter te ontplooien.’

Van Lindt: ‘Voor mij gaat het niet enkel om het collectief, maar ook om allianties aangaan met partners buiten het artistieke veld. Hoe kan je termen die we zo verguizen, omdat ze tot het repressieve neoliberalisme horen, toch toe-eigenen en positief laden? “Netwerken”: hoeveel kunstenaars zeggen niet dat ze daar heel slecht in zijn? En dan denken ze dat ze moreel hoger staan dan netwerkers. Grow up! Herdefinieer netwerken volgens jouw normen en waarden. Do it! Vind de speelsheid, de lust, de vrijheid om die begrippen en praktijken weer naar jezelf te trekken, in plaats van erdoor geïntimideerd te raken.’

Als het smeden van allianties weer urgenter wordt, moet de kunstopleiding studenten dan meer voorbereiden op coöperatie?

Pas: ‘Nee, dat vind ik gevaarlijk. Dan geef je studenten de kans om zich te gaan verstoppen in de groep. Interessant aan kunstonderwijs is net dat je iemand confronteert met zijn of haar verantwoordelijkheid. Daar mangelt het nu soms aan: dat jonge mensen die niet durven opnemen, of dat nooit geleerd hebben. Ze vrezen dat ze er meteen op aangesproken zullen worden. En dus mag je niet toelaten dat iedereen zich bij collectieve evaluaties kan gaan verstoppen achter iemand anders. Iemand toetsen op de verantwoordelijkheid van zijn of haar uitspraken, kan enkel face to face, in een frontaal gesprek, waarbij je inzoomt op iemands persoonlijke kwaliteiten: zij het via discours, zelfrepresentatie of het maken van een portfolio.’

Het collectieve dient enkel om het individuele beter te ontplooien

Van Lindt: ‘Wij dagen studenten altijd uit om voor het programma in de lente zelf met een voorstel te komen, en dat aan te bieden aan hun medestudenten. Over verantwoordelijkheid gesproken. Dit jaar was er een gezamenlijk proposal van vier mensen, maar dat bleek helemaal geen identiteit meer te hebben. Omdat die vier mensen, die elkaar zo goed kennen, uiteindelijk niemand het mandaat gaven voor wat deze of gene zelf belangrijk vond. Dat soort programmaonderdelen brengt dat meteen aan de oppervlakte.’

Pas: ‘In die zin vind ik dat ik-gegeven heel cruciaal. Ik hou van mensen die uitkomen voor hun mening. Zoals van een politicus die zegt: “Ik vind dat, daarom en daarom”, in plaats van “De burger wil dit of dat”. Zo lees ik ook niet graag teksten van mensen die continu verwijzen naar Derrida en Baudrillard. Ik wil hun boekenkast niet lezen, maar weten wat hun eigen visie is. Zoals je zelf als docent veel overtuigender overkomt als je vanuit je eigen passie spreekt, zo wil ik een student zien die zegt: “Ik doe dit, daarom, en daar sta ik voor!”, in plaats van zich te verstoppen achter een discours, een pseudotheorie, een collectiviteit of een pseudo-engagement. Want er is geen overdaad aan individualiteit, maar een overdaad aan conformisme en groepsdruk. Dat maakt kunstonderwijs zo interessant: je daagt mensen uit om zich bloot te stellen en iets te poneren, om zonder window dressing achter hun actie of hun werk te blijven staan. Niet uit egocentrisme, maar uit verantwoordelijkheid.’

Wouter Hillaert is freelance theatercriticus, Tom Van Imschoot docent aan LUCA School of Arts. Beiden zijn redacteur van rekto:verso.