Twee Mongolen, een hond en een kameel

Door Nele Samyn, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Mongolië: een amalgaam van uitgestrekte vlaktes, groen gras, keelklankgezangen en robuuste kinderen die aan de buik van hun galopperende paarden hangen. Meer kan ik me er niet bij voorstellen. Gelukkig bestaan er voor zo'n brave, provinciale nitwit als ik documentairemaaksters als Byambasuren Davaa. De Duits-Mongoolse regisseuse maakte twee pareltjes van documentaire films, de ene al wat doeltreffender dan de andere, waarin ze de kijker heel ongedwongen stukjes Mongolië laat ontdekken. Het is fascinerend hoe ze daarbij feiten en fictie verweeft, hoe ze je meesleept in haar verhaal, maar je uiteindelijk toch de feiten doet herinneren. En dat zonder enig exotisme. Net door haar focus op het alledaagse slaagt Davaa er grandioos in om de authenticiteit van een gemeenschap naar waarde te schatten en te relativeren.

ONCE UPON A TIME IN THE REAL WORLD

De films van Byambasuren Davaa zijn semi-fictionele documentaires. Zowel in Geschichte vom weinenden Kamel (The Story of the Weeping Camel, 2003) als in Die Höhle des gelben Hundes (The Cave of the Yellow Dog, 2005) toont de regisseuse hoe Mongoolse nomaden omgaan met de vooruitgang in een geglobaliseerde wereld. Maar dan wel via een fictief verhaal: telkens rond een bijzonder akkefietje in de dagelijkse omgang van een nomadenfamilie met hun dieren. Zo draait Geschichte vom weinenden Kamel, terecht genomineerd voor een Oscar, rond de kamelen van het gezin. Eén ervan is net bevallen van een albinojong, maar stoot het jong af, waardoor de familie besluit een 'Hoosjritueel' te laten uitvoeren. De hele film lang kijkt het gezin, en de kijker, naar dat ritueel uit. Je verwacht een sensationele rariteit, maar alles bij elkaar wordt er maar heel kort aandacht aan besteed. Gedurende een luttele vijf minuten produceren een muzikant en een vrouw klanken zonder inhoud, waarop de moederkameel haar jong weer aanvaardt. Interessant is dat Davaa haar kijker met dit curieuze ritueel de film binnenlokt. Aan het eind blijkt dat ze hem ermee op het verkeerde been heeft willen zetten, omdat het ritueel dan helemaal niet meer zo 'raar' aandoet. Onderweg heb je nietsvermoedend met veel boeiendere facetten van het leven van de nomadenfamilie kennisgemaakt.

Die Höhle des gelben Hundes trekt die lijn door. Waar het Mongoolse kerngezin in Geschichte vom weinenden Kamel gestationeerd was in de dorre droogte van de Gobiwoestijn, slaat het nu zijn tenten op in groene, vochtige weides. Ook de kamelen zijn geschrapt. In deze film is de hoofdrol weggelegd voor twee honden, een dode en een levende. Het verhaal vangt aan met de dode: bij wijze van begrafenisritueel wordt hij door vader en één dochter achtergelaten op een desolate bergtop. Wat volgt, is een heel klassiek, bijna kinderlijk verhaaltje. Het oudste dochtertje stoot op een nieuw, snoezig en verlaten hondje, maar ze mag het van de strenge papa niet houden. De lieve mama is veel ontvankelijker, en uiteindelijk mag het beestje toch blijven omdat het kleine broer gered heeft van de stoute gieren. Net zoals in Geschichte vom weinenden Kamel vormt het verhaal een rode draad waaraan documentaire elementen worden opgehangen. Maar dat verhaal is lang niet het belangrijkste aspect van de film, zo blijkt al snel na de openingsbeelden van de dierenbegrafenis. Een plots zwart scherm kondigt een tweede documentaire betekenislaag aan, die veel meer boeit. In het donker horen we een vrouwenstem vloeken omdat niet alleen het licht, maar ook haar pollepel stuk is. Die zal, samen met nog ander beschadigd materiaal, een steeds terugkerend motief in de film worden. Hij vestigt de aandacht op de invloed van de techniek en de vooruitgang in het leven van de Mongoolse nomadenfamilie.

Dat thema, de versmelting van de traditionele cultuur met het moderne stadsleven, komt zo vaak op de proppen dat er voor de nomadenfamilie geen ontsnappen aan is. Maar Byambasuren Davaa wekt ook niet de indruk dat ze eraan willen ontsnappen, laat staan dat ze nostalgisch gaan doen over de goeie ouwe tijd. Want ook al blijft de stad als icoon van de vooruitgang zelf onzichtbaar, het stedelijke leven komt wel voortdurend hun gemeenschap binnensijpelen, met al zijn voor- en nadelen. Davaa behandelt ze zowel subtiel symbolisch als heel letterlijk. Nogal letterlijk is net die kapotte pollepel. Wanneer vader in de stad een nieuwe gaat kopen, toont zijn vrouw zich eerst erg tevreden over de knalgroene kleur ervan. Maar als deze plastieken aanwinst prompt smelt in de kookpot en bijna de tent in lichterlaaie zet, krijg je even verder in de film alweer de vader te zien die de oorspronkelijke pollepel aan het herstellen is. Het plastieken exemplaar wordt niet weggegooid, maar omgetoverd tot een hip drinkbakje voor de hond. Davaa neemt met andere woorden geen standpunt in. Dat doet ze ook niet bij een ander fantastisch beeld, meer aan het einde van de film. Terwijl de familie met haar hele boedel naar een andere woonplek sjokt, passeert een jeep die via zijn luidsprekers oproept om niet te vergeten te gaan stemmen in de stad. Het effect van die sequentie is ronduit hilarisch: behalve het nomadengezin valt in de verste verte geen kat te bespeuren. Weerom zou je in deze beelden een breuk tussen 'traditioneel' en 'modern' kunnen lezen, ware het niet dat je het gezin eerder al een geïnteresseerd gesprek zag voeren over de politieke toestand in hun land.

Minpunt van deze vervolgfilm is wel dat Davaa's evenwichtsoefening tussen fictie en documentaire hier net niet dezelfde subtiliteit bereikt als in haar eerste film. Je krijgt het gevoel dat ze in Die Höhle des gelben Hundes te veel informatie heeft willen stoppen, zodat je als kijker met iets minder gezonde nieuwsgierigheid achterblijft. In Die Geschichte vom weinendem Kamel vloeide die interactie tussen de verhalende rode draad en de aangehechte documentaire elementen beter over, omdat de narratieve spanningsboog sterker was opgebouwd. Daar zat je als kijker vol verwachting te kijken naar hoe het verhaal over het Hoosj-ritueel zou aflopen, waardoor alle dagdagelijkse handelingen van de nomaden net heel herkenbaar werden. In Die Höhle des gelben Hundes is de story van een kleine die een hond wil houden op zich al heel herkenbaar en voorspelbaar. Dat legt meer nadruk op de dagelijkse anekdotiek, en relativeert die minder. Maar dat zijn details. Omdat Davaa noch van die dagelijkse beslommeringen, noch van het uitzonderlijke landschap hoofdattracties maakt, blijft de verweving van een narratieve lijn met een heleboel feitelijkheden toch een unieke krachttoer van een sterke (semi-fictionele) documentairemaakster.

VOICE-OVER AND OUT

Byambasuren Davaa's grootste waarde ligt echter buiten het louter artistieke. Ze toont cultuurverschillen op zo'n rustige en relativerende manier dat ze meer bereikt dan een vliegtuiglading geëngageerde antropologen samen. Haar presentatie van de familie houdt zich ver van enige politieke en ideologische metacommentaar, maar door haar narratieve focus op alledaagse gebeurtenissen maakt ze je betrokkenheid als kijker alleen maar groter. Je wordt spontaan opgenomen in de intimiteit van een 'tent'gezin. Vervelende, belerende voice-overs hoeven dan ook niet. Nee, wat Davaa doet, is simpelweg de deur wagenwijd openzetten. Eens over de drempel, vallen je wel de details en de rituelen op waarin Mongoolse nomaden van ons verschillen, maar het is dan al veel te laat om het nog zwart-wit te zien. Je bent al binnen. En zo doen haar (h)eerlijke films precies het omgekeerde van de documentaires op National Geographic, die hun naam eigenlijk nauwelijks waardig zijn. Hun trailers mikken op het vreemde, het extra-ordinaire, het verbazingwekkende of het walgelijke van de zogenaamde 'authenticiteit' van natuurvolken. Het gros ervan gaat prat op een hoge graad van wetenschappelijkheid, maar het is onderzoeksjournalistiek waarvan je je soms afvraagt of het niet de journalist zelf is die onderzocht wordt. Die bevuilt te pas en te onpas je beeld met gezeur over hoe intens zijn ervaring wel was, en welke gevaren en ongemakken hij op zijn 'avontuur' tegenkwam. Het is een voyeuristische jacht op het exotische, en dus op kijkcijfers. Respect en liefde voor het gefilmde zie ik in elk geval zelden op National Geographic.

Davaa trapt niet in die commerciële, neokoloniale val. Ze is in dezelfde omgeving opgegroeid als de nomaden in haar films, en begrijpt dan ook wat ze in beeld brengt. Nu woont en studeert ze echter al jaren in Duitsland, waar ze de westerse manier van kijken leerde te begrijpen. Levend en filmend tussen die twee talen en culturen, kiest ze toch geen partij. Met gemak had ze de authenticiteit van de nomaden kunnen verheerlijken en de invloed van het Westen als nefast verketteren, maar dat doet ze bewust niet. Dat zie je aan hoe ze haar camera gebruikt. Op een paar uitzonderingen na staat hij steevast op ooghoogte van de nomaden. Het is een nederige cameravoering, die zich niet opdringt en evenmin de valse illusie wil wekken dat dit registrerende oog er niet is. Dat zou voor een documentaire, zelfs voor een semi-fictionele, ook totaal oneerlijk zijn. Na de films van Davaa heb je nooit het vervelende gevoel dat je een mening werd voorgekauwd, of dat je terechtgewezen werd. Als er al een vingertje opgestoken wordt over de 'verdorven' westerse maatschappij (bijvoorbeeld wanneer de ouders in Geschichte vom weinenden Kamel discussiëren over de aanschaf van een televisie, of wanneer de kinderen in Die Höhle des gelben Hundes gefascineerd raken door een kitschroze elektrisch hondje terwijl hun eigen hond triest door het raam staat te gluren), dan is dat vingertje geheel vrijblijvend. Zulke momenten dringen geen oordeel op, en zijn opnieuw o zo herkenbaar.

ZONDER VOOROORDELEN

Byambasuren Davaa brandt zich in Die Höhle des gelben Hundes gelukkig ook niet aan die typische paternalistische idealisering van een zogenaamd authentieke cultuur. Door geen gebruik te maken van voice-overs, ontroerde antropologen of sensationele curiositeiten, wordt de nomadengemeenschap als 'normaal' voorgesteld. De godsdienstbeleving en meer typische rituelen ervan worden tegelijk gerelativeerd met kleinere anekdotes. Wanneer bijvoorbeeld de peuter van het gezin plots verwoed begint te zabberen aan hun Boeddhabeeld, grapt grote zus dat hij toch beter niet aan god kan likken. Ook hun geloof in reïncarnatie krijgt een relativerende noot wanneer één van de kinderen de theorie ontwikkelt dat haar hond in een vorig leven wel een ongelofelijke luilak moet geweest zijn, als hij nu de godganse dag ligt te maffen. Telkens slaagt Davaa erin om dat gevoel voor mystiek en dat respect voor de natuur voor te stellen als een dagdagelijkse realiteit, als een deel van de praktische zorgen van deze moderne nomaden. Zo geeft ze hun traditionele concepten toch een plaats in de film, maar zonder ze voor westerse kijkers overdreven te viseren. Exotisme is voor deze filmmaakster duidelijk uit den boze. De context van haar films kan bijna niet exotischer zijn, maar de dialogen en talrijke anekdotes zijn perfect verplaatsbaar naar een doorsnee Vlaamse huiskamer van jonge tweeverdieners met zoon- en dochterlief. Zowel daar als hier discussiëren ouders over de opvoeding en de schoolkeuze van hun kinderen, of maken ze zich zorgen over hun weggelopen peuter. Dat is zo bijzonder aan deze film. Het is alsof de regisseuse ons duidelijk wil maken dat vormverschillen helemaal niet zo belangrijk zijn als we wel eens denken. Dat veraf ook heel dichtbij kan zijn.

Maar ook in die aanpak van cultuurverschillen scoort Davaa in Die Höhle des gelben Hundes weer iets minder dan in haar vorige film. Haar beeldkeuze, haar metaforen en haar antimaterialistische parabels durven bij momenten wel eens uitleggerig te worden. Zo is er die ene symbolische les die de moeder aan haar dochter meegeeft nadat die al een halve film koppig is blijven doordrammen over het feit dat ze haar hondje wil houden. Moeder leert haar dat ze moet aanvaarden dat ze niet alles kan krijgen wat ze wil, door haar te vragen haar eigen hand te openen en vervolgens in haar handpalm proberen te bijten. En dat lukt natuurlijk alleen de neuslozen onder ons. Het is een prachtige metafoor, maar de inzet ervan is net iets te belerend. Die Höhle des gelben Hundes heeft niet dezelfde uitgekiende subtiliteit als Geschichte vom weinenden Kamel, maar dat tast de kwaliteit van deze opvolger toch niet aan.

Met een paar uren film en een oprechte manier van kijken duidt Byambasuren Davaa beter de waarde van cultuurverschillen dan honderd polemische artikels over racisme samen. Ze toont dat er maatschappijen en samenlevingsvormen bestaan waar mensen even (on)gelukkig en (on)tevreden zijn als wij hier. Mensen die anders leven, zonder dat je het arrogante gevoel krijgt dat ze één of andere intellectuele bagage missen. Mensen met waarden en normen die even verschillend als herkenbaar zijn, maar waaraan geen waardeoordeel wordt vastgeknoopt. Nooit gedacht dat het leven van honden en kamelen tegelijk zo boeiend, spannend en entertainend kon zijn. Deze films zijn een absolute must voor al wie verder wil staren dan zijn of haar navel.