Trek me uit de Vlaamse prei

Door Bert Van Raemdonck, op Sat Feb 13 2016 08:39:54 GMT+0000

De Vlaamse literaire keuken biedt van alles wat. We hebben schone en populaire letteren, boeken voor fijnproevers en boeken voor lekkerbekken. Maar klopt dat wel? Midden in de menukaart van de Vlaamse literatuur gaapt er één groot gat.

We bevinden ons in een boekhandel. De maand is pas begonnen, het mag dus iets kosten en het slijm loopt alvast feestelijk uit onze mond. Maar dan laat zij zich verleiden door een boek waarvan ze noch de auteur noch de titel kent. Ze richt zich vertwijfeld tot mij en stelt de vraag die ze in die situatie telkens weer stelt: ‘Dit ziet er een zalig boek uit, maar is het wel literatuur?’ Ik herinner mij iets over buikademhaling en probeer in stilte tot tien te tellen. Voordat ik bij zes ben beland, trap ik alsnog in de bekende val. ‘Dat doet er toch niet toe?’, stamel ik virtuoos. ‘In een restaurant zeg je toch ook niet: dat ziet er heerlijk uit, maar is het wel gastronomie?’

Ik doceer rustig verder. ‘Kijk, in sommige restaurants wordt er waanzinnig goed gekookt. In dat soort tenten tovert de chef (met of zonder sterren) een gecompliceerd palet van kleur, geur en smaak op je bord. Die chef beschikt over een zeldzaam talent dat ervoor zorgt dat wat er op zijn bord verschijnt, altijd bijzonder en uniek smaakt. Maar soms smaakt er nu eenmaal niets zo lekker als een bord stomend stoofvlees met frieten, als het maar met zorg, geduld en liefde is bereid. Iedereen begrijpt en aanvaardt het verschil, niemand doet er moeilijk over, en de meeste mensen weten net zo goed een fijngevoelige vitello tonato te waarderen als een stevige kebab met look, pikante kruidenen, alles d’rop meneer. Want of je nu gaat eten in een oh-my-goodie-I’m-so-foodie restaurant in bruisend Berlijn of in brasserie De Bonte Koe in Beervelde: als het eten lekker en goed is, dan doet dat er toch niet toe?’

‘Maar ja’, zegt zij dan, ‘noem mij eens een Vlaamse schrijver die ongelofelijk lekker eten serveert, maar in ’t diepst van zijn gedachten niet naar drie sterren in de literaire Michelingids hengelt?’ ‘Nick Hornby!’ zeg ik triomfantelijk. ‘Dat was de vraag niet’, zegt ze. ‘Een Vlaamse schrijver!’ Game, set, match. Ik geef mij gewonnen.

De vol-au-vent discussie

Vlaamse fictieschrijvers kun je grosso modo in twee groepen verdelen. Enerzijds zijn er de sterrenauteurs die hun schrijfmuts alleen aantrekken om te koken. Voor minder dan de grote universele thema’s (eros en thanatos, het Leven en de Kunst zelf) maken ze hun pen niet vuil; hier wordt Literatuur bedreven.

Deze auteurs horen meestal tot het gesubsidieerde circuit. Als je diegenen niet meetelt die naast het schrijven nog een andere bron van inkomsten hebben, zijn Stefan Hertmans, Erwin Mortier, Tom Lanoye en Dimitri Verhulst zowat de enige uitzonderingen die zonder subsidies rondkomen. Daarvoor kunnen ze (godzijdank) terecht bij het Vlaams Fonds voor de Letteren, dat zich laat adviseren om een inschatting te maken van hun literaire vermogen en vervolgens beslist welk bedrag deze auteurs jaarlijks mogen ontvangen. In het beste geval sluiten enkelen zich uiteindelijk aan bij het selecte kransje dat geen beurs meer behoeft. Schrijvers als Peter Terrin, Stefan Brijs, Saskia de Coster en Annelies Verbeke schurken daar wellicht het dichtst tegenaan. Voor interessante maar minder toegankelijke auteurs als David Nolens, Pol Hoste of Christophe Van Gerrewey zal dat misschien nooit lukken.

Daarnaast is er dus ook een tweede groep. Deze auteurs kiezen (bewust of onbewust) niet zozeer om full monty te koken, maar ze serveren wel degelijk eten. Het zijn, zeg maar, veeleer traiteurs dan koks. Hun eten heeft weleens een geurtje; sommigen van hen schrijven nu eenmaal … iets anders dan literatuur. Draai of keer het zoals je wil, maar Aspe en Deflo en Lauryssens en co schrijven thrillers die zich conformeren aan de voorspelbare wetmatigheden van dat genre. Veel inventiviteit, originaliteit of genie zit er niet in hun werk verscholen. En discussieer al wat je wil, maar Ish Ait Hamou bedient met zijn kant-en-klare koekendozen-boeken in de eerste plaats toch vooral mensen who think they can dance. Allemaal prima, overigens: ik laat graag duizend bloemen bloeien, ook de minder bijzondere soorten die per vierkante kilometer worden gezaaid om op weekdagen door boeketterie Nancy aan weinig geïnspireerde klanten te worden verkocht.

Sterker nog, mijn probleem is dat ik juist graag méér boeken wil lezen van schrijvers die ‘gewoon’ eten serveren, maar dat dan wel extra weten te kruiden. Waar zijn ze, die traiteurs die bewijzen dat ‘gewoon’ ook heel lekker kan smaken? Die aantonen dat een goed gemaakte spaghetti Bolognese soms gewoon béter is dan een mislukte tempura kurkuma abracadabra peperonata? Ik zie ze niet. Niet in Vlaanderen. Zeker, er lopen genoeg auteurs rond die perfect weten hoe je een goeie vol-au-vent beter kunt maken zonder er te veel poespas tegenaan te gooien. Alleen zoeken zij vreemd genoeg vaak een soort extremiteit op, terwijl ze toch juist de mainstream willen bedienen. Het resultaat is dat ze soms echt wel grote hoeveelheden boeken verkopen, maar dat die vrijwel altijd bij één specifiek segment van de lezers belanden. En zelden of nooit zit ik in het segment waarop die auteurs zich richten.

Een van die extremen is die van de onderbroekenhumor. Herman Brusselmans heeft volgens recente schattingen precies een miljoen boeken geschreven, en allemaal zijn ze in meerdere of mindere mate echt grappig. Maar elke keer opnieuw bedient Brusselmans zich van dat ene ingrediënt dat ‘kaka-pipi’ heet, en elke keer opnieuw schrijft hij boeken die je nog tijdens je lectuur alweer vergeet. Brusselmans bereikt met zijn werk vooral mannelijke lezers van 18 tot 30 die veelal alléén maar Brusselmans lezen en die op familiefeesten gevreesd worden omdat ze hardnekkig recidiveren in grappen van het genre ‘trek-eens-aan-mijn-vinger’. In dezelfde schuif zitten auteurs als Marnix Peeters en Jo Van Damme. Dimitri Verhulst speelt hier overigens een merkwaardige dubbelrol: de ene Verhulst laat zich begeleiden door een strijkkwartet, de andere rijdt in zijn bloot gat de Ronde van Frankrijk.

Een andere piste die mainstream-auteurs bewandelen, is die van de extreme emotie. Griet Op de Beeck vond met haar gevoelige romans vol artistiek verantwoord geknakte mensen een massa lezers, maar bijna al die lezers zijn doorgestudeerde vrouwen van 31 tot 43 die onder geen beding aan de vinger van Herman Brusselmans zouden trekken. En het publiek van Kristien Hemmerechts, die al een paar decennia met loden ernst emotioneel zwak-sterke en sterk-zwakke vrouwen als personages opvoert, evolueert (en veroudert dus) gewoon mee met de auteur zelf. Op zaterdag lijken ze trouwens allemaal vrijwilligerswerk te doen in de Wereldwinkel van Mortsel.

Me so Hornby

Ik weet het wel: ik maak er een karikatuur van, en dat komt mijn zaak allicht niet ten goede. Maar ik eigen mijzelf dit recht toe omdat ik jaarlijks dertig tot veertig Vlaamse romans lees – het is een afwijking als een andere – en telkens weer vaststel dat ik blijkbaar tot een lezerssegment behoor dat niet door de Vlaamse traiteur bediend wordt. In literair Vlaanderen speelt zich heel wat frivools en interessants af, en de eigen literaire klei is best divers en veelkleurig. En toch mis ik iets in dat brede spectrum. Ik zit namelijk al jaren op een Vlaamse Nick Hornby te wachten.

Ik zit al jaren op een Vlaamse Nick Hornby te wachten

Nick Hornby (1957) is de auteur van zeven romans. High Fidelity (1995), About a Boy (1998) en A Long Way Down (2005) zijn verfilmd en werden daardoor nog iets bekender dan zijn andere romans. Die zijn weliswaar allemaal net zo treffend, fijnzinnig en overtuigend geschreven. Popcultuur (en vooral popmuziek) speelt een belangrijke rol in deze boeken, en humor is er een essentieel ingrediënt van.

Dat geldt ook voor de non-fictiewerken die Hornby heeft geschreven. Bekend en beroemd is Fever Pitch (1992), een soort autobiografie die zich concentreert op slechts één aspect in de coming-of-age van de schrijver: zijn (hevige) liefde voor voetbalclub Arsenal. Deze ultieme ode aan voetbal werd verfilmd en later voor Hollywood nog een keer ‘vertaald’ naar een verhaal waarin de Boston Red Sox en dus baseball de hoofdrol kregen. Het meest recente wapenfeit van Hornby is Funny Girl (2014), een roman over een lokale schone uit het volkse Blackpool die in de swingende sixties als actrice bekend wordt dankzij de opkomst van comedy op televisie.

Popmuziek, humor, voetbal, volks, swingend en comedy: ziedaar zes woorden die in de biografie van maar weinig Vlaamse auteurs voorkomen.Zeker wanneer je er ook termen als ‘treffend’, ‘fijnzinnig’ en ‘overtuigend’ bij wil betrekken, vallen er nogal wat kandidaten genadeloos af.

70_VanRaemdonck_© Wietse Palmans_700.jpg

Aan de boeken van Hornby is er helemaal niets extreem, behalve misschien de ontzagwekkende zorg en het onpeilbare vakmanschap waarmee ze zijn geschreven. Daarnaast verzint de Brit hilarische personages waarvan ik telkens het gevoel heb dat ik de mensen ken die er model voor hebben gestaan. Wanneer het over Vlaamse (comedy)fictie gaat, wordt er vaak (lovend) beweerd dat bepaalde figuren of scènes_zo ontzettend herkenbaar_ zijn. Maar al sla je me dood, ik ken echt niemand die mij zelfs vanop honderd kilometer ook maar een beetje aan nonkel Petrol, Rudy ‘Drievingers’ Vanneste, Guggenheimer of andere bospoepers doet denken. De personages van Hornby zijn vaak lang naar school geweest, maar meestal hebben ze daar niet veel meer geleerd dan pintjes drinken, platen opleggen, sigaretten roken en over voetbal lullen. En hoe ze precies moeten uitleggen wat ze nu eigenlijk denken of voelen, weten ze al helemaal niet. Kijk, zo ken ik wel honderd mensen.

De romans van Hornby zijn van een heerlijk kietelende lichtheid, en toch kan ik jaren later nog hele hoofdstukken navertellen. Ze zijn ontzettend grappig, zonder dat daarvoor ooit één personage last hoeft te hebben van diarree of genitale wratten. Het zijn razendsnelle pageturners, terwijl er nooit een seriemoordenaar in voorkomt die gevat moet worden door een vermoeide inspecteur met een nakend pensioen en/of een schuimende Duvel in het vooruitzicht. En de liefde speelt altijd haar alles doorkruisende rol, zonder dat er ooit kaarslicht of lange afscheidsbrieven aan te pas komen.

Een schrijver die dat allemaal kan en die tegelijk in al zijn boeken stiekem de boodschap meegeeft dat hij eigenlijk het liefste aan de toog van het café de voetbalverslagen in de krant zit te lezen, zo iemand mis ik in de Vlaamse letteren.

Heidegger light

De Vlaamse literatuur lijkt ervan uit te gaan dat je als schrijver maar twee richtingen kan kiezen. Ofwel probeer je met elk boek Proust, Joyce en Goethe naar de kroon te steken en is alleen een Nobelprijs dus goed genoeg voor de erkenning van je literaire talent. Ofwel richt je je op één bepaald doelpubliek waartoe je zelf niet echt wil behoren (macho’s of gevoelige zielen met plastieken emoties) en leg je vervolgens de lat zo opzichtig laag dat iedereen uit je beoogde segment zich moreel verplicht voelt om aan je smeekbede gehoor te geven en dus je boeken te kopen.

Nog één keer, voor alle duidelijkheid: allebei die kampen tellen schrijvers in hun rangen die ik lees en waardeer. Ik krijg het warm van het literaire experiment van Koen Sels met zijn Generator (2015), maar zit net zo graag te schuddebuiken met Poppy en Eddie (2014) en andere kolder van veelschrijver Brusselmans. Alleen is er, echt waar, een soort derde weg die in ons taalgebied niet wordt bereden. Tussen chioggiabietjes met yuzu en patatje oorlog ligt er volgens mij een hele keuken compleet onaangeroerd.

Literaire lichtheid blijkt verschrikkelijk moeilijk, en Vlaamse auteurs hebben er een broertje dood aan

Vlaamse schrijvers, probeer eens een bord stoofvlees te maken voor mensen zoals uw dienaar. Schrijf eens een_well-made novel_ die grappig durft te zijn zonder daarvoor constant scheten te moeten laten. En meet jezelf eens aan steengoede populaire cultuur in plaats van te denken dat er tussen K3 en Heidegger geen ruimte meer overblijft. Er is een reden waarom iedereen de mond vol heeft van al die uitstekende fictiereeksen van HBO en co op televisie; ze bieden namelijk ontspanning die ook intelligent, grappig en oerdegelijk durft te zijn.

Ik zie ook geen reden waarom er bij ons geen auteurs zouden zijn die dergelijke boeken kunnen schijven. Roderik Six kan het wellicht, maar met zijn keuze voor donker en duister lijkt ook hij een niche op te zoeken (waarin hij overigens excelleert). Verder stel ik me voor dat Christophe Vekeman ooit Nick Hornby zal worden, later als hij groot is. Met zijn onstuitbare liefde voor estheten als Gerard Reve en donderwolken als W. F. Hermans lijkt de kans weinig reëel, maar in recent werk toont Vekeman een soort bedeesde lolligheid en onverschrokken degelijkheid die ik bij weinigen van zijn collega’s aantref. In Hotel Rozenstok (2015) heeft hij bijvoorbeeld veel aandacht voor stilistiek en formulering, maar tegelijk loopt door het boek ook een fijne relativering en zelfs ridiculisering van al wat groter wil zijn dan het ooit kan worden.

Literaire lichtheid blijkt verschrikkelijk moeilijk, en Vlaamse auteurs hebben er een broertje dood aan.Ik blijf ze toch maar wanhopig lezen; de laatste steekt het Licht aan.

Bert Van Raemdonck is behalve literatuurrecensent ook coördinator onderzoek en publicaties bij de KANTL.