Tranny blues en genderjazz

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Terwijl politiek correcte flikkertjes netjes trouwen en keurige huisjes bouwen, heroveren genderbenders en neo-bohémiens de culturele scène. Ik heb het dan niet over de comeback van Jayne County of La Streisand (Zij Van De Onmogelijk Lange Vingernagels En Ontelbaar Veel Octaven). Nee, een handvol purperen troubadours heeft de frigobox van het homofiele geheugen geplunderd en omgetoverd tot de beste muzikale renaissance sinds … Wel, zoek het zelf maar uit, maar als je het mij vraagt, zijn Rufus Wainwright en Antony and the Johnsons zowat het beste dat de muziekscène sinds Jeff Buckley is overkomen. And you can quote me on that, dahlings!

Dat Wainwright en Antony Hegarty van de herenliefde zijn, is niet onbelangrijk om hun positie in de Amerikaanse subcultuur te begrijpen. De revolutie van de homobeweging begon in 1969. In de rouw gedompeld door de dood van Judy Garland kwamen de travestieten van Christopher Street in New York in verzet tegen de zoveelste politierazzia in ondergrondse homobars zoals Stonewall, de bar waar alles begon. Blanke homo's uit de middenklasse hunkerden echter naar een air van normaliteit waar verwijfde types geen plaats in hadden. Vaak leidde dit ertoe dat de politiek correcte mainstream van de homobeweging probeerde travestieten, transseksuelen en ander kleurrijk volk uit de media te houden om zo het blazoen van de All-American faggot niet met lippenstift te besmeuren. Het is dan ook poëtisch rechtvaardig dat uitgerekend twee ontzettend roze ridders nu verheven worden tot de Parnassus van het Betere Lied. Vooral omdat het werk van zowel Rufus Wainwright als Antony and the Johnsons geen enkele poging onderneemt om politiek relevant of correct te zijn. Besmeur het blazoen! Want dit is muziek over de grenzen van de genders heen.

Waar een drugsverslaving al niet goed voor is. Na een deugddoend verblijf in Elton Johns favoriete ontwenningskliniek liet Rufus Wainwright samen met producer Marius deVries een geniale tweeling op de wereld los: Want one (2003) en Want two (2005). Wainwright is van koninklijken bloede: zijn ouders zijn de gerespecteerde singer-songwriters Kate McGarrigle en Loudon Wainwright III. Muziek zit dus in zijn genen. Maar genen verklaren niet alles. Een jeugd in Montréal en een tweede jeugd in het partycircuit van New York zullen ook wel aardig hebben bijgedragen tot de leerjaren van de jonge Wainwright. En met zijn twee Want-albums heeft deze jongeman zijn naam gebeiteld als het muzikale wonderkind van zijn generatie en de hem omringende generaties. Zijn werk is een toverdoos van stijlen en invloeden. Van musicals over Edith Piaf tot burleske theaterdeuntjes, Brian Eno en de betere folk: het is allemaal door hem heen gegaan.

Er is geen track op Want one of two die minder dan perfect is. Want one opent met een panorama van 'Men reading fashion magazines / [...] Straight men, oh what a world we live in'. Dit is New York: de flitsende wereld van post-yuppiedom waar iedere gelikte gozer eruitziet als een anaal ontspannen advertentie uit Vogue. Dit is de wereld van blitse jongens, trendy bars en eindeloze feestjes. En dat allemaal op het heerlijk pompeuze ritme van Ravels Boléro (1928), het beroemdste muzikale orgasme uit het klassieke repertoire dat hier herwerkt wordt tot een postmodern mega-chanson. En daar houdt het niet mee op, want Want two opent met een gelijkaardige tour de force: Wainwrights eigen versie van het 'Agnus Dei'. Maar hier is de toon volkomen anders: sereen en ingetogen. Wainwright is een immens veelzijdige vocalist en zijn stem wordt perfect gedragen door het wat bizarre, folky arrangement waarmee hij deze hymne onderbouwt.

Wainwright is het diepst beïnvloed door het chanson, het levenslied zoals dat het ondergrondse leven in homoboudoirs de voorbije honderd jaar heeft vormgegeven. En als singer-songwriter kent hij zijn gelijke niet. Luister bijvoorbeeld naar het fenomenale 'Go or go ahead', een liefdesbrief aan 'crystal meth,' zijn favoriete drug uit zijn wildere jaren. Dit laat zich beluisteren als het afscheid van een oude minnaar: 'Thank you for this bitter knowledge / Guardian angels who left me stranded'. Dit nummer gaat over de intimiteit tussen de verslaafde en zijn drug. De hallucinaties en trip-ervaringen zijn voor iedere gebruiker anders: 'I'll never know / What you have shown to other eyes'. De drug is een ontrouwe minnaar, een vampier die je emotioneel leegzuigt — maar waar je als een geslagen hond naar terugkeert.

Er zijn sublieme momenten bij de vleet op deze twee albums. 'I don't know what it is' had bijvoorbeeld een monsterhit moeten zijn. Wat een melodie! Wat een drijfkracht! Het lijkt wel alsof twee orkesten en een garnizoen koperblazers hier tegen elkaar opbieden in een eruptie van levenslust. Dit nummer is ook het moment de gloire van deVries, die de orkestrale vlucht omhoog een enorme akoestische présence geeft. Bij dit nummer zit je gewoon midden in de muziek. En je moét glimlachen, er is geen houden aan: dit nummer maakt je blij als een onnozel kind. En als je denkt dat muziek hierna onmogelijk nog hoger kan vliegen, moet je 'Beautiful child' eens loeihard laten spelen. Van de stampende drums die dit nummer openen tot de vele verdiepingen trompetten die er laag na laag bovenop worden gestapeld, is dit een hemelse hymne over de zuiverheid van een kind.

Helemaal anders is 'This love affair', een sublieme ballade die rechtstreeks voor de strot gaat. Bloedmooi, hoe Rufus hier het schrijnende einde van een relatie neerzet. 'I'm bruising from you'. En hij laat de relatie achter zich, murw en verdoofd: 'I guess that I am walking / Where? / I don't know / Just away from this love affair'. Ik krijg nog iedere keer kippenvel als ik dit nummer beluister. Maar niets op deze platen is zo rauw als 'Dinner at eight', een nummer dat hij schreef na een vlammende ruzie met zijn vader. Het thema is universeel: een zoon verzet zich tegen zijn vader. 'No matter how strong / I'm going to take you down with one little stone / I'm going to break you down and see what [...] you're really worth to me'. Wainwright legt zijn ziel bloot en we zien een miniatuur waar iedere jongen of man zich in herkent. Hoe kom je in het reine met je vader in een wereld waarin mannen niet zeggen dat ze elkaar graag zien?

Maar Wainwright is ook vrolijk. Buitengewoon inventief is 'Gay Messiah', een protestliedje over de nakende komst van de Heiland, die zal neerdalen in de gedaante van een pornoster uit de jaren zeventig, 'Baptized in cum'. Ik denk zelfs dat we precies kunnen weten welke pornoster Wainwright hier bedoelt, want 'He will [...] appear on the sand / Of Fire Island's shore'. Volgens mij verwijst dit naar Boys in the sand (1971), de klassieke homopornofilm van Wakefield Poole. Die film volgt de seksuele avonturen van Calvin Culver op het strand van Fire Island. Culver (ook bekend als Casey Donovan) was de eerste grote pornoster uit het homocircuit en was te zien in producties met suggestieve titels als Dragula (Jim Moss en Andy Milligan, 1971), The back row (Jerry Douglas, 1973) en de luxeporno van The opening of Misty Beethoven (Radley Metzger, 1975). Culver viel in 1987 ten prooi aan de gevolgen van aids. Zijn legende is één van de vele schimmen die door Wainwrights melancholische universum dwalen.

Het pièce de résistance van Want two is het omverblazend geniale 'Old whore's diet'. How the fuck heeft hij dát verzonnen? Het is een mengeling van reggae, folk, operette en grommende bosjesmannen. Het is een nummer waarop ik folkies en punks, ravers en travestieten, trendy alternatievelingen en blozende oma's allemaal samen een rondedans zie maken terwijl bosnimfen en hippies op blote voeten in het rond dansen en ontelbaar veel madeliefjes als lovertjes over hen uitstrooien. Ik ken geen enkel ander nummer dat zo straalt en straalt en nog eens straalt met levensvreugde en onbevangen vrolijkheid. Na 'Old whore's diet' heb je geen house of dance meer nodig om uit de bol te gaan. Dit is raven op de ukelele.

Gastster van dienst op 'Old whore's diet' is de genitaal onbepaalde stem van Antony, van de Johnsons. En Wainwright komt op zijn beurt even gedag zeggen op het kleine Johnsons-mirakel I am a bird now (2005). Toen die cd in mijn platenzaak in de rekken verscheen, viel mijn oog meteen op de coverfoto. Ik knipperde met mijn ogen en keek nog eens: jawel, daar ligt Candy Darling, de mooiste en meest legendarische travestiet aller tijden. Op haar sterfbed, want Candy overleed in 1974 aan leukemie, zonder ooit te kunnen proeven van haar onsterfelijke roem. Deze foto is een indrukwekkend statement. Net als Wainwright betuigen Antony and the Johnsons eer aan de rijke geschiedenis van de homofiele onderwereld. Want met Candy Darling zoeven we naar de Warhol Sixties, het Chelsea Hotel (waar ook Wainwright een tijdje woonde) en de wereld van trannies en travo's. Op de binnenhoes staat een prachtige foto van Antony als een engelachtige en delicate nieuwe versie van Boy George, het mascara-icoon dat zijn (vaak onderschatte) torching-stem uitleent voor een duet op 'You are my sister', de pakkende single die uit het album werd geplukt.

I am a bird now is een korte, bescheiden plaat. Maar prachtig mooi. Jazz klonk zelden zo treurig, zo doorleefd en zo schrijnend. Het album zweeft aandoenlijk tussen de geslachten en vertelt de blues van kinderen die in het verkeerde lichaam geboren zijn. De muziek pakt je waar het pijn doet. Want het leven in de marge is hard. 'Mama, help me to live,' smeekt Antony in duet met Wainwright ('What can I do?'). Onzekerheid knaagt aan het bestaan. 'I hope there's someone who'll take care of me / when I die'. Wie staat mij bij? Wie zal treuren als ik sterf? Dat is de vraag die zoveel marginale antihelden zich hebben gesteld, zoveel travestieten en andere freaks die door familie en vrienden werden verstoten en in de straten van New York terechtkwamen. Van bij het eerste vers vat Antony hier de enige vraag samen, de enige angst en bekommernis die een mensenleven tekent. Dit soort meesterwerk krijg je door genadeloos te schrappen tot er vijfendertig minuten pure noodzakelijkheid overblijven.

Een andere oude bekende die komt opdagen, is Lou Reed. En hij heeft duidelijk zijn stempel gedrukt op het arrangement van 'Fistfull of love'. Leg dit nummer maar eens naast het hartverscheurende 'Tatters' op zijn Ecstasy (2000). Of beter nog, naast 'Coney Island baby' (op het gelijknamige album uit 1976), Reeds tedere liefdesbrief voor Rachel, de travestiet met wie hij in de jaren zeventig drie jaar van zijn leven deelde. Het doet deugd om de engelachtige schandknaap van Velvet Underground te horen terugkeren naar zijn wortels. Net als über-opportunist en Zijne Passé-heid David Bowie had Reed ooit een fase waarin hij zijn biseksuele verleden ontkende (The blue mask uit 1982 was een parel van een plaat, maar wilde ons wel doen geloven dat 'only a woman can love a man'). Hier reikt hij lispelende Antony broederzusterlijk de hand. Het is een indrukwekkend moment, want even voel je de geschiedenis door je luidsprekers gaan in de ontmoeting van twee generaties muzikale outsiders.

Op de hoes van zijn eerste album Antony and the Johnsons (2000) staat Antony afgebeeld als een androgyne, blauwe engel die gekroond is met het aureool van de maan. Dit beeld is ontzettend rijk aan betekenis want het verwijst naar de film Der blaue Engel (Josef von Sternberg, 1930). De blauwe engel waarvan sprake is het homo-icoon Marlene Dietrich die in Morocco (von Sternberg, 1930) een smoking aantrok en de grenzen tussen de seksen deed vervagen. De engel is een heilige, want tweeslachtigheid werd in veel archaïsche culturen verbonden met het goddelijke, met inzicht, met het sacrale. De Griekse ziener Teiresias werd afgebeeld als een oude man met een lange baard en borsten. Tijdens de extatische cultus van Dionysus werd de klederdracht van het andere geslacht gedragen. En in Satyricon (1968) van Fellini wordt getoond hoe hermafrodieten als bovennatuurlijke wezens werden aanbeden. Op de hoezen van de twee Want-albums verschijnt Rufus Wainwright eerst als ridder en later als Schone Slaapster die zich aan het spinnewiel heeft geprikt. Net als Candy Darling, die haar lichaam teisterde met chemische preparaten om van geslacht te veranderen, gaan hij en Antony heen en weer tussen de seksen, op zoek naar inzicht in de condition humaine.

De ziener is vaak een paria. Zijn levenslied gaat over pijn, verlies en uitsluiting. En hij zingt vanuit de marge, waar er geen plaats is voor politiek correcte platitudes. I am a bird now sluit af met 'Bird guhl' (spreek uit als 'girl', red), waarop Antony op zoek gaat naar de vleugels die hem naar de hemel zullen dragen. Dit is een aangrijpende coda over het verlangen om te ontsnappen aan de wereld. Met zijn hart in zijn handen stijgt Antony boven alles uit. Want 'bird guhls go to heaven'. Dit is een kleine hymne die hoop geeft in duistere dagen. Zoals Judy Garlands onvergetelijke versie van 'You'll never walk alone' of Wainwrights 'Beautiful child' is het een psalm om de ziel te sterken: wie of wat je ook bent, hou het hoofd rechtop en verontschuldig je nooit voor wie je bent. Het is die eerlijkheid die het werk van Wainwright en Antony zo krachtig maakt. Het is muziek uit de buik, een muzikale magie die ons meeneemt naar omhoog. Speels en treurig en in geen categorieën te vatten. Als een sprookje dat steeds opnieuw begint. Want het is voor dit soort platen dat vooruitziende geesten ooit een 'repeat'-functie op uw stereo hebben gezet. Mocht u de handleiding kwijt zijn.

discografie

Antony and the Johnsons, Antony and the Johnsons (Secretly Canadian, 2000)

Antony and the Johnsons, I am a bird now (Rough Trade, 2005)

Rufus Wainwright, Want one (Geffen, 2003)

Rufus Wainwright, Want two, met bonus-dvd Rufus Wainwright live at the Fillmore (Geffen, 2005)

All I want. A portrait of Rufus Wainwright, dvd (Universal/Geffen, 2005)