Tien voorstellen voor de (podium)kunsten

Door op Mon Sep 08 2014 09:48:58 GMT+0000

Het kan ook anders. Ook in de kunsten. Voor dat idee lijken steeds meer cultuurmensen gewonnen. Maar hoe? Op donderdag 11 september organiseren Het Theaterfestival, VTi en rekto:verso daarover 'Een ander gesprek': een reflectiemoment voor de toekomst. In de namiddag worden tien wilde, maar wel concrete voorstellen ter discussie voorgelegd. Je leest ze hier. (Of schrijf je nog snel in en kom meepraten.) Omdat het ook anders kan.

62_Redactie_10ideeën - Vogelenzangpark 17bis Gent (2012) - Benjamin Verdonck (foto- Joris Casaer).png

Met de ‘State of the Youth’ van Freek Vielen en de ‘State of the Union’ van Ann Olaerts ging het lopende Theaterfestival stevig van start. Zij pleitten niet alleen voor de blijvende waarde van kunst in een samenleving die van burgers steeds meer consumenten maakt. Ze hadden ook een boodschap voor het kunstenveld zelf. ‘Laat ons ook onze eigen agenda maken’, riep Olaerts op. ‘Want er is werk aan de winkel. We hebben veel te verliezen maar ook nog veel te winnen. Waaruit kan onze agenda vandaag bestaan, met deze wereld als ons schouwtoneel? Hoe kunnen we trajecten van kunstenaars (van vandaag en morgen) op een duurzame manier ondersteunen en nieuwe relaties aangaan met veranderende publieken? Hoe kunnen we – te midden van een wereld in transitie – onze eigen transitie bewerkstelligen? Wordt het stilaan geen tijd om – in een hogere versnelling – werk te maken van de uitdagingen die de samenleving ons oplegt rond diversiteit, klimaatverandering, globalisering...?’

‘Een ander gesprek’ wil antwoorden bieden. In de voormiddag buigt het VTi zich over toekomstperspectieven voor de podiumkunsten, in de namiddag zetten Het Theaterfestival en rekto:verso iedereen aan tien tafels, voor tien voorstellen (waarvan twee Engelstalige) die buiten de bekende vakjes denken. Ze zijn geschreven door kunstenaars en cultuurmensen en tackelen lastige kwesties als interculturaliteit, spreiding, de sociaal-economische positie van kunstenaars, stedelijke cultuur, de maatschappelijk rol van theater, … Ter plekke geldt de regel dat kritiek alleen maar kan met een tegenvoorstel. En om de boel wat open te gooien, zijn er ook tien externe inspiratoren die mee discussiëren: Eric Corijn, Dyab Abou Jahjah, Caroline Gennez, Gie Goris, Pascal Debruyne, Ciska Hoet, Thomas Decreus, Dirk Holemans en Bart Rogé. Kom gerust ook af.

'Een ander gesprek': donderdag 11 september, deSingel (10u-13u en 14u-18u)

Schrijf je hier in (in duo), er zijn nog een paar plekjes!

Voorstel 1: een Ministerie van Maatschappelijke Complexiteit (Franky Devos)

Het kot zou te klein zijn. Stel dat we het Ministerie van Administratieve Vereenvoudiging eenvoudigweg afschaffen en vervangen door het Ministerie van Maatschappelijke Complexiteit. Daar zit hij dan (het kan uiteraard ook perfect een ‘zij’ zijn): De Minister van Maatschappelijke Complexiteit. Hij denkt internationaal en ziet de grote verbanden. Visionair is een understatement. Hij heeft de macht om onbenullige en kortzichtige projecten zonder argument van tafel te vegen. Veel uitleg geeft hij niet. ‘Daarom!’ Zelf stelt deze minister maar één vraag: ‘Waarom?’.

En dus ook wij, de cultuursector, moeten met onze dossiers voor de aanvraag van een structurele subsidie voorbij de Minister van Maatschappelijke Complexiteit.  We vertellen hem over de nieuwe voorstelling die we willen maken, over de werkplaats die we uitbouwen voor jonge kunstenaars, over het muziekfestival met internationale topnamen. Wat we gaan doen, beroert hem maar met mate,  waarom we gaan doen wat we gaan doen, des te meer.

En net die vraag hebben we,  verlamd door kleine gemakzuchtjes en gekortwiekt door subsidieformulieren vol strategische doelstellingen en impactindicatoren, nagelaten te beantwoorden. Echt uitgedaagd tot ‘une exploration du monde’ worden we niet. En dus komen we niet voorbij de Minister van Maatschappelijk Complexiteit.

Het kot is te klein. Omdat het kot ook veelal te klein is. Bijgevolg rekken we het op. We zoeken specialisten in antwoorden op waaromvragen: sociologen, filosofen, actieve burgers, kunstenaars, journalisten, economen, historici, antropologen,…

Studiedagen van het (zelfs eengemaakte) steunpunt worden vervangen door (on- en offline) reflectiemethodes met vriend en vijand: ecologisten, werkgevers, wetenschappers, vakbonden,…

Vanuit ónze organisatie, in ónze stad, maar wel in dé wereld, formuleren we onze hoogst eigen State of the Union. Allicht geen schoon verhaal: problematische inkomensongelijkheid, dolgedraaide markteconomie, ecologische ramkoers, godsdienstfundamentalisme, mislukt integratiebeleid, politiek immobilisme,… Zijn wij vanuit de kunsten in staat om hier op mensenmaat, in de bescheidenheid van onze buurt, stad en regio iets in beweging te zetten? Kleine revoluties! Is dit onze rol?

Met expertise en methodieken uit de eigen sector komen we al een heel eind, maar niet tot daar waar écht nieuwe antwoorden liggen. Studiedagen van het (zelfs eengemaakte) steunpunt worden vervangen door (on- en offline) reflectiemethodes met vriend en vijand: ecologisten, werkgevers, wetenschappers, vakbonden,… De manier waarop ‘la sociéte civile’ zich in Frankrijk organiseert is een inspiratiebron.

Slagen we daarin, of doen we op zijn minst (over)moedige pogingen, dan vertellen wij in ons dossier voor de Minister van Maatschappelijke Complexiteit andere verhalen dan die over nieuwe voorstellingen, over de werkplaats voor jonge kunstenaars, over muziekfestivals met internationale topnamen.

Om deze complexe oefening  behapbaar te houden, structuren we onze werking (en dus ook het cultuurbeleid) op niveau van 13 stadsregio’s, kleiner dan de provincies, groter dan de centrumsteden. Groot genoeg om efficiënte hefbomen te ontwikkelen, klein genoeg om de maatschappelijke mazen van het net sluitend te maken.

Gelukkig hebben wij ook hier weer de Minister van Maatschappelijk Complexiteit die waakt over de valkuil van het provincialisme. Hij denkt internationaal en ziet de grote verbanden. Dat zei ik al. Voila, als besluit mijn vijf voorstellen voor een toekomstgericht kunstenbeleid, van klein naar groot:

1.     We schaffen het invulformulier voor subsidie-aanvragen af.

2.     We verplichten ons om te zeggen waarom we doen wat we doen.

3.     We organiseren een cultuurbeleid op niveau van 13 stadsregio’s.

4.     We dynamiseren het middenveld door verbindingen te maken tussen diverse maatschappelijke domeinen.

5.     We installeren een Ministerie van Maatschappelijke Complexiteit.

Voorstel 2: van spreiden naar verbinden (Veerle Van Schoelant)

De discussie over de spreidingsproblematiek gaat al even mee. Ook de klachten zijn intussen bekend: de verkoop start steeds sneller, de repetitieperiodes worden korter, de speelreeksen ook, de concurrentie harder, we lopen onszelf voorbij en happen naar adem. Is er nu wel of geen overproductie? In elk geval wordt de toestand er de jongste tijd niet beter op, wel integendeel. En een nieuwe ronde van besparingen komt eraan. Hoe de ijstijd overleven? Niemand is blij, iedereen wil het anders.. en toch doen we door. Wat kunnen we doen?

Ziehier: de verbindingsofficier

62_redactie_bruggen.jpgElke producent, elke toneelspelersgroep, elk cultuurcentrum zou een straffe verbinder in huis moeten hebben. Een verbindingsofficier is de super upgrade van de publiekswerker. Waar nu de publiekswerker (als er al eentje is) vooral aansluit bij de communicatie-afdeling en de zaal moet vullen, gaat het bij de verbindingsofficier om het genereren van belang en betekenis door het zoeken naar verbinding. Bij elk creatieproces moet er niet alleen nagedacht worden over het artistieke: wat willen we vertellen, hoe, waarom, wat is onze noodzaak; maar parallel daaraan ook: “hoe gaan we dit artistiek denken en werk verbinden met het sociale weefsel en wat is het sociaal belang?” De officier leidt en stuurt dit denken. Het is niet zo dat het artistieke een instrument wordt van het verbinden. Integendeel: het artistieke en het verbindende bestaan onontbeerlijk samen met elkaar en versterken elkaar.

Tegelijk, aan de kant van de spreiders, ondersteunt de verbindingsofficier ook de programmator bij het maken van een zinvol programma dat zowel artistiek straf is, als verbindend werkt. Hoe kan wat we aanbieden noodzakelijk zijn? De vinger aan de pols dus, niet alleen artistiek, maar ook maatschappelijk. Per cultuurcentrum – of zelfs voor meerdere centra in een regio – is er slechts één programmator, die als enige de opdracht heeft om zoveel als mogelijk te prospecteren. Het is vooral de verbindingsofficier die in elk centrum ter plekke blijft en het programma vertaalt naar de omgeving. Kortom: weg met de programmator in het centrum van het centrum, waar nu de verbindingsofficier komt.

De première los van de tournee

Laten we durven geen producties meer te spreiden die nog niet in première zijn gegaan. Dat wil zeggen: we stoppen met blind programmeren. Kwaliteitsbewaking moet prioritair zijn. Vertragen, dus. Geen tournee meer zonder de ontmoeting en het gesprek  tussen maker en spreider. Hoe moet dat? Stel je voor dat in première gaan betekent dat je een lange speelreeks doet op één plek. Tijdens het maakproces kan er door het ontvangende huis (een CC, de eigen plek, …) strategisch gewerkt worden aan verbinden, door de verbindingsofficier, met het omliggende weefsel: de verbindingsafdeling/ artistieke werking versterken elkaar, als tandem, en bepalen hoe het werk breder vertaald wordt naar andere plekken en de wereld…

Weg met de programmator in het centrum van het centrum, waar nu de verbindingsofficier komt.

De verbindingsofficier staat dus middenin het artistieke proces door bv. het bijwonen van de repetities, gesprekken met de makers, opportuniteiten zoeken tot verbinding en betekenis. Pas later, na de premièrereeks op één plek, wordt er bekeken of de productie werkelijk op tournee kan gaan en wat de beste plekken zijn adhv van de artistieke én verbindende kwaliteiten van de voorstelling of het project. Een fijn neveneffect van deze strategie is ook dat de uitkoopsom beter en juister bepaald kan worden, wat voor alle partijen een voordeel kan zijn. Het  verlies aan inkomsten kan opgevangen worden door de langere speelreeks bij de première en later de langere speelreeksen in de tournee. Je kan alleen spreken van een uitstel van inkomsten.

Leve nieuwe presentatieformules

Engageer je als maker én als spreider voor elkaar en breek  met het keurslijf waarin we nu zitten: elke avond een andere productie voor nagenoeg steeds hetzelfde publiek. Ga op zoek naar andere presentatieformules: lange speelreeksen, op locatie, in samenwerking met het middenveld, vraaggericht werken,... en vergroot zo het belang van je huis en van wat we doen. Hoe wordt dat echt werkelijkheid, vraagt u zich natuurlijk af. Durven we meer dan het systeem in vraag stellen, durven we het ook werkelijk te veranderen? Durven we onze budgetten of werking te heroriënteren en prioriteit te geven aan dit verbindingsmechanisme? Laten we het volgende afkondigen en realiseren:

  • Zowel spreiders als producenten moeten tegen de ingang van de nieuwe subsidieronde zo'n functie van verbindingsoffidier in hun dossier of plan hebben staan.

-       Gezelschappen zetten meer in op verbinden dan op promotie, waardoor de functie van promotiewerker quasi overbodig wordt.

-       Uit de beschikbare Vlaamse middelen voor Lokaal Cultuurbeleid wordt pakweg 20% overgeheveld naar het Kunstendecreet, waar ze onder de functies ‘ontwikkeling’ en ‘participatie’ een vast potje vormen voor 10 à 15 cultuurcentra die zich wensen te herprofileren tot ‘werkplaatsen voor verbinding en participatie’. Hun gemeentes dienen daarvoor een dossier in, en worden door een bevoegde commissie uit ‘de pool van beoordelaars’ beoordeeld op de kwaliteit van hun intentie om het klassiek model te bevragen en de verbindingsofficier te implementeren, op het zoeken naar nieuwe presentatieformules, voorbij het blind programmeren. Hier kan geëxperimenteerd en knowhow ontwikkeld worden waar later de hele sector mee verder kan. Kunstensubsidies gaan dan niet meer onevenredig naar het maken, maar ook naar het innovatiever spreiden van werk. Tussen het decreet Lokaal Cultuurbeleid en het Kunstendecreet wordt dus een brug geslagen.

Durven we vertragen en te verdiepen door in te zetten op verbinding en op die manier onze betekenis en ons maatschappelijk belang te vergroten? Durven kiezen voor de toekomst?

**Proposal 3: the doers decide (**Christophe Meierhans)

It seems that cultural policies have never been devised by those most directly concerned by these policies, namely by those who cultivate culture through their practices, their thoughts, and through their imagination. The neoliberal and meritocratic drive of present day politics in Flanders tends towards an even further removal of this political responsibility from the cultural makers.

Requiring, for instance, that cultural makers should address the private sector in order to raise the resources for their activities, politicians hand over a large part of cultural policy making to the market. Instead of being in the hands of democratically dependant politicians, actual political power is given to corporations which can decide on their own whom they wish to sponsor or not. In the process, citizens are involved only in as far as their personal choice is concerned whether they wish to consume a cultural production or not.

All the money received from the ministy of culture by the various actors of the cultural scene (individual artists, venues, institutions, organisations,…) is put back into a common pot.

The only thing that is left for the makers, the thinkers, the practitioners and the activators of culture to decide for in such an ecosystem is the strategy they can use in the competition against their peers. They no longer take initiative, they no longer propose things, they only provide service according to an existing demand, and they do so under the strict condition that this service fits into a larger picture that is set by the "philantropic" company that "generously" allowes these activities to exist. Under these conditions, cultural makers no longer cultivate human culture, they are exploiting it.

In order for the cultural field to fulfill its societal destination, namely to be a humus for democratic, political and social experimentation and renewal, cultural policy must be in the hands of the makers, the thinkers, the practitioners and the activators of the field itself. For culture should be made of unsollicited proposals. It will otherwise no longer be able to regenerate the reservoir of thoughts, practices and imaginaries that are indispensable to our societies if we want to be able to keep on reflecting, deconstructing and reconstructing the mainstream which always fossilizes precisely because of the very success it encounters.

Act I -  A one-off militant action

Next round of subsidies by the flemish community: all the money received from the ministy of culture by the various actors of the cultural scene (individual artists, venues, institutions, organisations,…) is put back into a common pot.

An alternative redistribution of this sum of public money is decided upon, by all those who claim ressources from the public cultural budget, independantly of whether they have applied for subsidies or not, independantly of whether they have been granted a subsidy or not.

Many different ways of deciding upon this redistribution can be imagined. This, as well as the redistribution process itself is made the object of a wide public debate problematizing the issue of the "value of culture & arts".

Act II - A sustainable model

62_redactie_Greek_theatre.jpgWhat if instead of being only a one-off militant action that calls for debate, the makers, the thinkers, the practitioners and the activators of culture would durably take on themselves to define the value, the policies, the role and the future of their own field ? Every year, the cultural field would claim money as a whole from the public budget in order to then redistribute it according to its own principles.

More than aiming at the replacement of the existing artistic advising commissions, this model is about making the cultural field a true laboratory for political, social and economic alternatives, not only on the figurative plane such as in art pieces (there of course too), but also in practice, the field exemplifying the possibility of alternatives through its own modalities of functioning.

Voorstel 4: een model voor progressief ondernemerschap (Tom Rummens)

De kunstensector stelt zichzelf graag voor als progressief en tolerant. Toch valt het op dat de sector op veel niveaus juist heel terughoudend en conservatief handelt. Diversiteit, ecologie, mobiliteit, duurzame arbeidsvoorwaarden: het zijn de grote uitdagingen voor de toekomst, maar de kunstensector is bijzonder terughoudend om zich erop te profileren. De druk om meer 'ondernemend' te worden is groot, maar cultureel ondernemerschap wordt vaak heel conservatief ingevuld, in termen van opbrengstmaximalisatie of het verminderen van subsidieafhankelijkheid. Dat is bizar: het is alsof de sector met tegenzin toegeeft aan een vorm van ondernemerschap die ze eigenlijk liefst zou hekelen, ten koste van de thema's die eigenlijk écht prioritair zijn. Dat kan anders. De kunstensector kan zichzelf uit zijn defensieve verweer tegen een soms negatieve perceptie tillen, en zijn rol reframen rond een positief verhaal. We kunnen ons samen profileren als de actor in deze maatschappij die actief vooruitdenkt én handelt.

1. De sector ontwikkelt een model voor 'progressief ondernemerschap', waarbij progressieve waarden in plaats van cijfers centraal komen te staan.

We pleiten voor progressief ondernemerschap in de kunstensector, waarbij de progressieve waarden zoals diversiteit en duurzaamheid centraal komen te staan in het culturele ondernemen. We doen dit vanuit de overtuiging dat progressief ondernemen op korte termijn weliswaar veel investeringen vraagt, maar op lange termijn juist heel veel voordelen kan opleveren, en dit op verschillende niveaus: voor individuen, voor de organisaties, voor de sector, voor de sectoren die de kunstensector als een voorbeeld zouden kunnen gaan zien en uiteindelijk zelfs voor de samenleving als geheel. Progressief ondernemen betekent dat je de progressieve waarden radicaal en onvoorwaardelijk in de praktijk brengt en op die manier aantoont dat ze uiteindelijk werken (oesters leer je eten door oesters te eten). Door progressieve waarden te implementeren zullen ze hun waarde ook bewijzen. Wettelijke en beleidsmatige ondersteuning moet volgen uit de praktijk. De progressieve ondernemende kunstensector wacht niet op de overheid, maar wijst de overheid de weg.

  • De kunstensector maakt een charter voor progressief ondernemerschap en houdt zich daar ook aan. In het charter wordt vastgelegd welke progressieve waarden de sector centraal stelt en welke minimale doelen zij wil behalen binnen een bepaalde termijn.

  • Elke organisatie neemt in al haar dossiers richting elke overheid een hoofdstuk over progressief ondernemerschap op: welke inspanningen worden geleverd en wat zijn de resultaten?

Elke organisatie die binnen het kunstendecreet gesubsidieerd wordt, legt zichzelf een quotum op ter bevordering van de diversiteit.

  • Elke organisatie verbindt zich ertoe om het progressief ondernemerschap voor een lange periode te omarmen; elke organisatie is doordrongen van het besef dat progressief ondernemen pas echt resultaten zal afwerpen op die langere termijn, en dat er op de korte termijn vooral geïnvesteerd zal worden, op menselijk en op financieel gebied, ook - en misschien zelfs: juist - in tijden van crisis en schaarste.

2. Een concreet voorbeeld van progressief ondernemerschap: intercuturaliteit als richtspiegel

Elke organisatie die binnen het kunstendecreet gesubsidieerd wordt, legt zichzelf een quotum op ter bevordering van de diversiteit. Werknemers worden niet enkel aangenomen op basis van hun kwaliteiten, maar ook in het kader van een zeer actief en radicaal beleid, dat streeft naar een weerspiegeling van de maatschappelijke etnisch-culturele diversiteit binnen de kunstensector.

62_redactie_diversteit.jpg* Minimaal 50% van de nieuwe aanwervingen zijn mensen met een zogenaamd etnisch-cultureel diverse achtergrond. Bij het vast omkaderend personeel (dat een kleiner verloop kent dan het artistieke personeel) wordt de eerste jaren gestreefd naar een nog snellere instroom van diversiteit.

  • Deze verdeling loopt over alle niveaus van de organisatie: artistiek personeel, omkaderend personeel, vrijwilligers, bestuursmandaten etc.

  • Diversiteit is, zoals elke progressieve waarde, een cruciale randvoorwaarde. De kerntaak van de kunstensector blijft uiteraard het produceren en presenteren van kunst; de uitdaging van deze tijd bestaat erin dit te doen op een manier die onvoorwaardelijk aansluit bij een realistisch wereldbeeld dat op de toekomst is gericht.

Voorstel 5: subsidie op basis van plek van aankomst (Bruno Verbergt)

Alain Platel is Gents en Vlaams, Sidi Larbi Antwerps en Vlaams, Meg Stuart Vlaams en Brussels en Berlijns, Johan Simons … (dat is niet meer te volgen). Maar dat doet er niet zo toe. DeSingel is Vlaams, deMunt is federaal, Théâtre de la Ville is stedelijk, …  Het Toneelhuis en HetPaleis zijn meer dan de helft stedelijk, STAN is zo goed als helemaal Vlaams, Troubleyn ook, maar daar kwam de stad Antwerpen tussen in de huisvesting, ... KVS is Vlaams en Brussel-Vlaams en Brussels, theater Onderhetvel is dan weer helemaal stedelijk, dat is te zeggen: de allereerste subsidie is er één van de stad. Dat dat allemaal zo is, heeft meer te maken met geschiedenis dan met bewuste beleidskeuze.

Maar stel dat we de plaatsattributie van nul zouden mogen bouwen? Stel dat podiumkunstenaars helemaal vrij zouden kunnen kiezen of de gemeenschap die hun creatiewerk ondersteunt lokaal, provinciaal, regionaal, nationaal dan wel Europees is?

Stel dat de Vlaamse bevoegdheden voor kunst overgedragen worden naar het lokale niveau en de middelen radicaal toegevoegd worden aan de gemeente- en stedenfondsen.

We pleiten ervoor om als kunstenaar bewuster om te gaan met het lokale bestuur en vooral dan met het stedelijke. If mayors ruled the world… is een uitdagende gedachte van Benjamin Barber die, geheel in lijn met wat Eric Corijn in ons land vertelt, stelt dat steden veel beter dan naties in staat zijn een samenleving vorm te geven, ook globaal. Kunstenaars geven, op hun manier, ook vorm aan een samenleving: aan haar angsten en dromen, haar aspiraties en mijmeringen, haar drama’s en haar voorspoed, die van de gemeenschap en die van de leden van de gemeenschap. Dat zijn zonder twijfel heel vaak universele waarheden en schoonheden, die altijd ergens concreet vorm krijgen en getest worden. Wanneer dat universele ergens ‘aankomt’, is dat veel meer de stedelijke gemeenschap dan de nationale.

Natuurlijk is Vlaanderen behalve een natie ook een grote stad, waar de tijdsafstanden tussen de steden en gemeenten vergelijkbaar is met die tussen wijken van metropolen.

In dat spagaat zit ons kunstbestel geprangd. Vlaanderen neemt de leiding in de subsidiëring van de kunsten, met een Vlaams kunstendecreet. De steden… ze vullen aan met hun historisch krediet, hun chauvinisme, hun eigen internationale ambitie of met de ondersteuning van zij die nog moeten groeien om aanspraak te maken op Vlaams geld.

62_redactie_wegwijzers.jpg

Stel dat de lokale overheden de volle verantwoordelijkheid zouden nemen voor wat hun onvervreemdbaar is, de locatie, de infrastructuur waarin kunstenaars werken. Dat op een hoger Vlaams niveau alle andere verantwoordelijkheden worden gedragen: die van de werking, de software. Of stel dat de Vlaamse bevoegdheden voor kunst overgedragen worden naar het lokale niveau en de middelen radicaal toegevoegd worden aan de gemeente- en stedenfondsen en Vlaanderen zich terugtrekt uit de kunsten, eventueel met uitzondering van enkele grote instellingen?

Hoe dan ook, if mayors ruled the world, the artist should be the mayor’s fool. Hoe dan?

Voortel 6: Universal Design for Artistic Learning (Jan Staes)

Vanaf 1 september 2015 treedt in het Vlaamse onderwijs het M-decreet in voege: een decreet met maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Anders dan de titel doet vermoeden, breekt dit decreet een lans om leerlingen met specifieke (leer)behoeftes zo veel mogelijk kans te geven om te integreren in het ‘gewone’ onderwijs. Ook cultuur heeft nood aan zijn M-decreet-visie. Een visie waarbij cultuureducatie en participatie niet langer als gescheiden, doelgroepgerichte projecten worden aanzien, maar geïntegreerd in de artistieke praktijk worden opgenomen. Hoe? Via Universal Design for Artistic Learning of kortweg UDAL.

Een divers publiek (lerenden) is geen streefdoel, maar de norm voor elke maker, bemiddelaar, programmator.

Universal Design for Learning (UDL) stoelt op Universal Design. Gebouwen worden zo ontworpen dat een zo divers mogelijke groep hier tegelijk gebruik van kan maken. UDL creëert m.a.w. een bij aanvang uitnodigende omgeving die bruikbaar, betekenis- én zinvol is voor iedereen, ongezien de beperking, achtergrond, kennis, leeftijd enzovoort. UDAL bouwt hierop voort en gaat uit van 10 basisprincipes, in te voeren vanaf 1/1/2015:

  1. Een divers publiek (lerenden) is geen streefdoel, maar de norm voor elke maker, bemiddelaar, programmator;

  2. One-size-fits-all programma’s zijn uit den boze: ze roepen enkel barrières op en zorgen voor een wij-zij gevoel. Diversiteit in producties, programma’s, projecten… als norm;

  3. Programma’s weten het diverse publiek aan te spreken vanuit hun oorsprong. Retrofits – artistieke vereenvoudiging of complexer maken van bv producties of tentoonstellingen – om een specifiek publiek ter wille te zijn, zijn uit den boze;

  4. UDAL resulteert niet in lagere, maar stimuleert hogere verwachtingen van zowel een publiek als de maker/programmator. ‘Moeilijk’ wordt weer synoniem voor ‘uitdagend’, niet voor ‘elitair’;

  5. Gesitueerd leren/maken/tonen is onontbeerlijk: leren/maken/ tonen in de context, waarbij lerenden en het artistieke product en proces evenwaardig zijn. Elke artistieke en educatieve ervaring is ook situatiespecifiek (zie punt 2);

  6. UDAL gebeurt in een reële leer- en leefcontext: musea en theaters worden niet vervangen door elektronische equivalenten, hoe straf en goed gedesigned de ideeën ook zijn. Menselijk contact is een fundamentele voorwaarde om te spreken over artistiek leren, ervaren en beleven;

  7. UDAL dient geen nut maar is des te meer zinvol;

  8. Leren staat steevast voor ervaren en beleven, op welke plek dan ook, en niet voor ‘informeren’;

  9. Artistiek leren is een sociaal gebeuren: artistieke ervaring opdoen vormt de basis, en erover dialogeren met elkaar, liefst in levende lijve, is een streven;

  10. UDAL is ieders verantwoordelijkheid, wat betreft inhoud, zorg en budget. Dus niet alleen cultuur engageert zich voor UDAL, maar ook onderwijs, welzijn, jeugd, …

De invoering van UDAL gebeurt stapsgewijs, en volgt minimaal de invoering van het M-decreet in onderwijs, ook wat betreft begeleidende maatregelen. Alleen verruimt ze die maatregelen.

  • Vanaf 2015 worden 70 extra competentiebegeleiders ingezet om samen begeleiders, artiesten, jeugdwerkers, welzijnswerkers… te begeleiden. Deze contracten zijn van onbepaalde duur;
  • Er start ook een inclusienetwerk, bestaande uit alle relevante steunpunten, ondersteuningsdiensten, hulpgroepen… waar iedereen kan aankloppen met specifieke vragen over UDAL;
  • De bij- en nascholing/vorming op initiatief van de overheid zal tijdens de schooljaren/seizoenen 2015-2016 en 2016-2017 in het teken staan van UDAL en wordt opengesteld voor elke geïnteresseerde, ongeacht leeftijd of diploma.

Proposal 7: The Pop-Up Art Unity – PUAU (Robrecht Vanderbeeken)

The social power of pop-up: it is the aim of this organisational initiative to encourage fairness and solidarity with respect to the labour conditions of artists and cultural creators, by bringing all workers who work in flexible and constantly changing contexts under one umbrella.

The problem

Although not exclusive for the art world, there is an onwards evolution in precariousness of working conditions (cf. the social struggle of the Intermittents in France). Concerning contractual issues, artists involved in a group show of a big institution, an art festival, a biennale, etc. often have a very weak negation position (or are simply not into a follow-up of complex administrational issues).

As a result, many of them work underpaid or even for free, paying for their own expenses. Financial and practical compensation can vary a lot between different artists active in the same event. Legal power to contest unfair situations is largely lacking since cultural policies are mostly decretory, not lawful (i.e. a decree has no condemnatory power in court).

How to develop an instrument of social mediation for the sake of (cultural) workers that has a flexible structure, so it can be active at many changing workspaces and effectively guarantee protection?

The weakness is due to the fact artists work in a grey, fluid and dynamic area: unions activity is underdeveloped, no stable contracts but flex-work, day-by-day, different types of contracts, different employers at the same time, complex collective structures where artists arrange finances in a equal spirit, lacking a (clear) mutual employer-employee relation among artists themselves, absence of negotiating power due to the sporadic and temporal character of engagements - to name just a few features of the unique labour situation that can occur. Of course, conditions differ between art disciplines. Or with respect to theatre: between structural organisations and project-based initiatives.

The solution

The question is: how to develop an instrument of social mediation for the sake of (cultural) workers that has a flexible structure, so it can be active at many changing workspaces and effectively guarantee protection? How could such an instrument look like, that is, being an developmental instrument that goes out scouting, doing trade union field work so to speak, waiting for, or building up to the secure and traditional protection of the unions, yet to come.

Some ideas:

1. The pop-up as a guarantee-label. A festival that wants to communicate the progressive and social commitment of all the projects and the organisations involved, could engage actively to have a Pop-Up Art Unity at work (Note: PUAU is a Maori name for a juicy fruit with a very strong shell). The PAUA social collective could also gather data about different work floors, help new institutions, inform government of the (difference in) labour conditions, which could develop into a new feature of criteria that is relevant for public funding.

2. Money. Financial compensation for unions is employee-related for political reasons (e.g. independency of employers). But PUAU, being a constructive and collective start-up initiative, could be funded by the organising institutions and/or government. In this way, a structure can develop that is big and powerful enough, fit for a traditional union coverage (i.e. having enough members in the collective is a crucial requirement to be effective as a union).

62_redactie_PUAU.png3. Fellow travellers. Experts that travel along with the artist in order to arrange contractual affairs. They can join in with negotiations between artists and institutions. They inform and negotiate with government, unions, politicians, layers, private sponsors and action groups.

4. Protocol. Independent from political parties. Non-profit. Solidarity first. Use of constructive action committees (e.g. petitions, boycott, strikes, symbolic actions, open letters, occupations, sit-inns…) only related to the politico-economical issues at hand. The PUAUis organised democratically by and for its members. Decisions are taken collectively by vote. Ballots are our instrument of organisation. A basic principle: in collaboration with unions, never settle for a lesser option that would break the deliberative power of unions.

5. Mode of deliberative organisation. Due to different working hours, it isn’t always possible for members to get together for mass meetings. Therefore we use a system of delegates to relay messages and collate members’ opinions to feed into decision-making. The PUAU is there to enable members to act for themselves, not to act on their behalf and whatever we decide to do will be based on a full and open discussion between members about the legalities and possible consequences of any action taken.

In short, The Pop-Up Art Unity is the destination for serious labour related things to pop up, what is lacking now, more than often. We connect people with everything they need to pop up successfully. We design, deliver and manage pop-ups on behalf of precarious artists. And we rely on you and your input to embrace the social power of PUAU, since a better world is possible. We want to be the permanent solution to temporary activations.

Voorstel 8: burgerdienst en basisinkomen – voor iedereen (Kristien De Proost)

Mijn voorstel is een tweeluik dat zich niet beperkt tot de kunstensector alleen: de invoering van een verplichte burgerdienst en een basisinkomen voor iedereen. Waarom? Onze hele samenleving staat voor maatschappelijke uitdagingen die niet alleen in de kunstensector voelbaar zijn. Er zijn antwoorden nodig op het neoliberalisme, de solidariteit staat op springen. Het feit dat de kunsten steeds meer gedwongen worden hun nut of noodzaak in de maatschappij te bewijzen, is daar een duidelijk voorbeeld van. We gaan er ook niet komen door sector per sector kleine veranderingen aan te brengen in het systeem. Er is een grotere beweging nodig.

1. Een verplichte gemeenschapsdienst

Een verplichte gemeenschapsdienst zou voor een nieuw sociaal draagvlak kunnen zorgen, en meer menselijk begrip. Deze ‘burgerdienst’ fungeert niet als pacifistisch broertje van de voormalige legerdienst. Wel als een soort intrede in het maatschappelijke leven. Concreet geldt deze verplichte gemeenschapsdienst:

-       Voor een periode van twaalf maanden, die opgenomen kunnen worden tussen het achttiende en het dertigste levensjaar, en waar een minimale vrijwilligersvergoeding tegenover staat.

-       Voor iedereen – en dus niet alleen voor mensen met een uitkering.

-       Voor vrijwilligerswerk in onder andere universiteiten, zorginstellingen, ontwikkelingshulp, organisaties in de kunsten, … waar de dienst voor een nieuwe dynamiek kan zorgen.

**Waarom verplicht? En niet vrijwillig? **Er valt te vrezen dat dit voorstel zijn doel voorbij schiet als het niet voor iedereen geldt. Een maatschappij kan wel degelijk iets verplichten aan haar burgers, zolang je niet verlangt dat iedereen het op eenzelfde manier moet doen. Zien we schoolplicht als een verplichting of als een kans? Zien we belastingen als een verplichting of als een kans om een gemeenschap uit te bouwen met scholen, openbaar vervoer, sociale zekerheid, …? Zien we de wegcode als een verplichting of als meer kans op veiligheid? Het verplicht maken van een burgerdienst zorgt ervoor dat iedere burger op zijn minst één keer in zijn leven in contact komt en samenwerkt met mensen, een organisatie, een beweging die zich niet richt op louter winst en succes. Ik zie dat als een kans op meer solidariteit.

2. Een basisinkomen

We gaan voor een systeem dat inkomen loskoppelt van arbeid. Waarom?

-       Mogen we de waarde van een mens afwegen aan zijn nut op een arbeidsmarkt die gericht is op steeds meer winst? Wat is werk en wat niet? Is studeren werk? Is een kind opvoeden werk? Is vrijwillige palliatieve zorg werk? Is kunst maken werk? Is er betaald werk voor iedereen? Waarom gaat het aantal burn-outs en depressies gestaag de hoogte in?

-       Experimenten met een basisinkomen tonen verbluffende resultaten. Mensen bleken het leven en de leefgemeenschap beter aan te pakken. Er werd wel wat minder gewerkt, maar dat is ook de bedoeling. Er was minder criminaliteit, minder doktersbezoeken, minder huiselijk geweld, minder psychische problemen. Schoolprestaties verbeterden, er vielen minder kinderen uit het onderwijssysteem. De algemene gezondheid ging erop vooruit.

Verschillende studies en artikels geven aan dat een basisinkomen van 1000 € / maand mogelijk moet zijn, dat we voor het eerst rijk genoeg zijn, maar dat de rijkdom slecht verdeeld is. Je skipt het steeds duurder en ingewikkelder wordend toelagen-systeem én de controle-organismen van dat systeem. En er zou natuurlijk een hogere belasting op vermogen, vervuiling, kapitaalstromen en consumptie moeten komen.En misschien moeten multinationals dan wél belastingen betalen die evenredig zijn aan de grootte van hun winsten.

Het verplicht maken van een burgerdienst zorgt ervoor dat iedere burger op zijn minst één keer in zijn leven in contact komt en samenwerkt met mensen, een organisatie, een beweging die zich niet richt op louter winst en succes.

De werkloosheidsval valt weg: een uitkering is nooit meer verleidelijker dan een job. Je inkomsten uit die job komen immers bovenop je basisinkomen. Je kan er alleen maar op vooruit gaan als je werkt. En als je om wat voor reden ook, tijdelijk niet kan werken, kan je terugvallen op datzelfde basisinkomen. Een belangrijk argument in deze hele kwestie is dat niemand gelukkiger wordt van werkloosheid. Werken geeft voldoening. Maar het is dan niet meer de markt die bepaalt welk werk iemand moet doen, en wat er de waarde van is.

Een groot deel van het werk is nu al onbetaald: vrijwilligerswerk, huishouden, zorg, opvoeden: de OESO schat de waarde op de helft van het bbp. Zonder meer inkomenszekerheid kunnen burgers niet nog meer tijd maken voor elkaar. Juist een basisinkomen zou dat oude ideaal, solidariteit, nieuw leven inblazen.

3. Hoe pakken we het aan vanuit de kunsten?

Deze voorstellen vereisen een andere manier van denken over werk, en zijn niet op één-twee-drie te realiseren. Wel kunnen we deze voorstellen constant in de kijker proberen te houden en het debat met de tegenstanders aangaan.

Vanuit de kunsten kunnen we het debat over de relatie arbeid-inkomen mee voeden en op de voordelen wijzen. Als je de exclusiviteit en de extreem ingewikkelde regelgeving wegdenkt, is kunstenaarsstatuut een voorbeeld-in-het-klein van een basisinkomen. We engageren iemand voor onderzoek naar het ziekteverzuim in de kunstensector. Volgens mij is dat extreem laag. Dat kunnen we gebruiken als argument pro basisinkomen: de overgrote meerderheid in onze sector kiest er zelf zeer overtuigd voor in de kunsten te werken, waardoor er weinig ziekteverzuim is. Als we dat in meerdere sectoren kunnen bewerkstelligen via het systeem van het basisinkomen, is dat alleen maar winst.

We maken voorstellingen/teksten/kunstwerken/… over de absurditeit van wat in een hedendaagse maatschappij nuttig werk wordt genoemd en wat niet.

Voorstel 9: de nieuwe realiteit omarmen (Michiel Vandevelde, Dries Douibi, Freek Mariën)

In het politieke discours dringt de realiteit van superdiversiteit steeds meer door, maar beleidsmatige veranderingen lijken nog niet voor morgen. Integendeel: Brusselse Vlaamse instituties moeten een duidelijk Vlaams logo hebben. De Vlaamse minderheid in Brussel heeft ongekende voordelen ten opzichte van andere minderheden. Op theaterscholen overwegen het Nederlands en de westerse canon als belangrijkste referenties. Enzovoort.

Hoe superdiversiteit echt omarmen? Hoe blijft dit niet louter een politiek correct discours, maar krijgt het ook concrete gevolgen voor bijvoorbeeld de cultuursector? Dat impliceert in elk geval: machtsverschuivingen, sommige machtshebbers die verdwijnen, nieuwe instituties die op deze nieuwe realiteit inspelen, minderheden die we op gelijke hoogte stellen, … Als we het echt menen, zal er meer nodig zijn dan louter de tijd zijn werk laten doen.

Superdiversiteit wordt hier breed benaderd. De term richt zich niet alleen op nationaliteit, maar ook op taal, spirituele overtuiging, statuut (burger/sans-papier/werkloze), manieren van organiseren, manieren van communiceren, manieren van presenteren, manieren van produceren,… Superdiversiteit begint bij het besef dat onze eigen identiteit meervoudig is en niet herleid kan worden tot één kenmerk. Er bestaat dus ook een diversiteit buiten ons. Zo wordt het begrip superdiversiteit een constante beweging tussen het intieme en het publieke.

Geheel in de geest van ons eigen voorstel, hebben we er een meervoud van:

1) Afschaffing van een verplicht curriculum voor (kunst)scholen

62_redactie_kunstatelier.jpgVoortaan worden de grensoverschrijdende eindtermen van alle opleidingen in Vlaanderen zo uitgewerkt dat ze alle opleidingen stimuleren om zoveel mogelijk af te zien van een verplicht curriculum. De algemene uitgangspunten van de vakoverschrijdende thema's kunnen wel behouden blijven, maar met (nog) meer nadruk op burgerschap, werken en leren in samenwerkingsverband en het kritisch-creatief verrijken van de samenleving.

De ontwikkelingsdoelen worden zo geformuleerd dat competenties die men later nodig heeft – inclusief de competentie om zelf en in samenwerking kennis te vergaren – belangrijker worden geacht dan de kennis en het weten zelf. Elke docent heeft de vrijheid om in overleg met zijn/haar studenten het studieprogramma jaarlijks vast te leggen. Dat wordt dan voorgelegd aan het schoolbestuur die dit moet bekrachtigen.

De visitatiecommissie is – in de mate van het mogelijke – een afspiegeling van de bevolking. Mocht de commissie een jaarprogramma afkeuren, dan kan dat alleen door een alternatief programma voor te stellen dat ook bekrachtigd moet worden door studenten en schoolbestuur. Wordt dit alternatieve voorstel goedgekeurd, zal één van de commissieleden dit programma aan die studenten doceren. De oorspronkelijke docent krijgt de rest van het jaar betaald vrij voor zelfeducatie, waarna hij/zij plaats kan nemen in een visitatiecommissie.

2) Beleidsprioriteit voor kleinschalige, innoverende initiatieven

Kunnen we, vertrouwend op de artistieke rijkdom van de afgelopen twintig jaar, het proces van sterven en geboren worden geen plek geven in onze eigen geschiedenis? En het huidige systeem dat zijn wortel in de jaren ‘80 heeft ten gronde aanpakken? Meer denken vanuit de artistieke projecten zelf en minder vanuit de structuren. (Ann Olaerts, State of the Union, 2014)

Alle bestaande subsidielijnen voor de kunsten gaan op in één subsidiepot, getiteld: ‘Artistieke Initiatieven’. Initiatieven worden niet meer ingediend volgens ‘discipline’ of ‘functie’, en kunnen het hele jaar door ingediend worden, met een aanvraag voor middelen voor een periode van 0 tot 5 jaar. Daarna kan er weer een nieuwe aanvraag volgen, al dan niet om een bestaande werking voort te zetten.

Initiatieven worden beoordeeld op de mate dat ze 1) bijdragen aan een divers en levend landschap, 2) bestaande structuren uitdagen, 3) een tegenstroom vormen in de maatschappij. Dit impliceert dat er een fusie plaatsvindt van het aantal theatergezelschappen, of dat erin gesnoeid wordt. Veelal innoveren zij niet meer, maar kopiëren ze louter hun eigen praktijk opnieuw en opnieuw. Ook werken er vele gezelschappen volgens dezelfde methodes en werken ze ook vaak samen of voor elkaar.

De beoordeling van (bestaande) initiatieven gebeurt door twee onafhankelijke kritische commissies van telkens 8 personen: een commissie bestaande uit leden uit het buitenland, en een commissie bestaande uit leden uit het binnenland. De ‘verantwoordelijke voor cultuur’ (of minister) stelt een diverse groep samen van een journalist, een programmeur, een kunstdocent, een kunststudent en drie niet-professionelen met een passie voor kunst. Er wordt telkens een open call gelanceerd om mensen aan te trekken. Selectie gebeurt op basis van motivatiebrief en gesprek met een beleidsmedewerker. De commissies veranderen elk jaar. Een lid kan meerdere keren in de commissie zetelen, maar met telkens een jaar tussen. De commissies komen om de twee weken samen. De besluitvorming duurt max. twee maand.

We stellen een overheid voor die falen, ogenschijnlijke wanorde, het stellen van vragen, het creëren van problemen en conflicten als een bron van verandering ziet – en niet als een te bestrijden gevaar.

Initiatieven die verder willen gaan of nieuw zijn, worden geëvalueerd op de mate dat ze een agonistische ruimte bieden: een ruimte voor conflict en tegenstellingen, zonder escalatie ervan. Zo nemen de verschillende organisaties/kunstenaars/initiatieven een belangrijk rol in op het publieke forum, zonder dat dit forum het artistieke ondermijnt. Artistiek werk is conflicterend van aard, het kan falen of slagen in een bepaald doel. Het proces is echter in beide gevallen belangrijker dan het resultaat.

Kortom: we stellen een overheid voor die falen, ogenschijnlijke wanorde, het stellen van vragen, het creëren van problemen en conflicten als een bron van verandering ziet – en niet als een te bestrijden gevaar.

3) stedelijke denktanks rond inbedding in de lokale context

Op initiatief van de spelers die actief zijn binnen een bepaalde stad (kunstenaars, theaters, gezelschappen, kunstscholen en hun studenten) worden denktanks opgericht. De oprichting ervan wordt gestimuleerd met een subsidielijn getiteld: ‘Ondersteuning Denktanks’. De denktanks hebben vier opdrachten:

1)    Op stedelijke niveau een divers en interessant veld creëren: de profielen van de verschillende instellingen worden aangescherpt, zodat huizen een aanvulling zijn op elkaar en niet louter een kopie. Hiaten worden beter in kaart gebracht en eventueel met nieuwe initiatieven worden aangevuld. Er wordt over gewaakt dat dit proces constant in beweging is en dat de verschillende spelers niet vastroesten in hun positie. Dit kan onder meer door roterend leiderschap (tussen 0 en 5 jaar) binnen de organisaties zelf.

2)    Elkaar inhoudelijke feedback geven: de deelnemende leden van een denktank evalueren elkaar en geven inhoudelijk feedback volgens een bepaalde methode (bv. Dasarts feedback, impersonation game, etc…), en dit minstens 5 keer per jaar.

3)    Onderzoek voeren en/of onderzoeksopdrachten geven, rond specifieke vragen. Hoe de communicatie van verschillende initiatieven minder homogene maken in vorm en inhoud? Bestaan er nog andere manieren van presenteren van een artistiek werk? Hoe kan de productiestructuur zich aanpassen aan de kunstenaar en niet omgekeerd? Het onderzoeksteam houdt een kaart bij van de stedelijke context: welke initiatieven vinden er plaats, welke wijk representeert welke soort groepen, waar zijn de knelpunten op stedelijke vlak, op welke plaatsen gaat het voor de wind… Deze kaart wordt ook teruggekoppeld naar het nationale en het internationale niveau. Hoe doen ze het in andere steden, wat kunnen we ervan leren, …?

4)    **Een online database bijhouden **van alle voorbije initiatieven en actuele initiatieven ter informatie en inspiratie (cfr. www.locart.be)

De denktanks hebben en genereren geen regels, geen verplichtingen. Ze staan eerder voor een theoretische benadering van de eigen context en vormen een inhoudelijk uitwisselingsplatform tussen de verschillende spelers. Net zoals bij improvisatie geldt dat de afspraken ook steeds kunnen worden verbroken. Deze daad zal discussie generen en moet men kunnen verdedigen.

4) Een democratie op basis van burgers ipv politieke partijen

We gaan voor een nieuwe realiteit: alle politieke partijen zijn afgeschaft en de burgers worden verantwoordelijk voor wat ze onderling overeenkomen wat het publieke goed is.

De profielen van de verschillende instellingen worden aangescherpt, zodat huizen een aanvulling zijn op elkaar en niet louter een kopie.

Als voorbeeld kunnen we IJsland nemen. Toen dit land in 2010 kopje onder dreigde te gaan, besliste de bevolking om het land te bevrijden van de uitgebreide macht van internationale financiers door komaf te maken met de eigen verouderde politieke structuren. Men selecteerde een aantal burgers die niet tot een politieke partij behoorden, maar wel door een groot aantal mensen werden aanbevolen. De vergaderingen werden online gestreamd en de burgers konden hun commentaren en suggesties doorgeven. Iedereen kon getuige zijn van hoe de politieke besluitvorming tot stand kwam.

In IJsland werd dit uitzonderlijke initiatief wel enkel georganiseerd om een nieuwe grondwet te schrijven en goed te keuren. Tijdens de crisis werd er ook een nieuwe partijlandschap gecreëerd, die momenteel binnen de contouren van die nieuwe grondwet de lakens uitdeelt. Het zou echter interessant zijn om een zo’n politieke omwenteling systematisch en duurzaam te proberen maken. Burgerparticipatie als enige vorm van bestuurlijke macht. De kunstensector kan mee het initiatief nemen om deze nieuwe democratie te verbeelden en ingang te proberen doen vinden, dankzij zijn grote bereik bij de bevolking.

Voorstel 10: een blijvend gesprek (Els Debodt en Wouter Hillaert)

De kunstensector verenigt in deze maatschappij de creatieve krachten met verbeelding. Of dat pretenderen we toch graag. Alleen mist er buiten het puur artistieke werk een platform, een structureel gesprek om die verbeelding te delen. Hoe vertalen en verbinden we de groeiende behoefte in de sector om ‘een paar dingen anders te doen’? Kortom, wat is een mogelijk vervolg op ‘Een ander gesprek’ op het Theaterfestival?

1)    We richten FC Transfo op: een anonieme, maar open club voor iedereen die vooruit wil in een andere richting. FC Transfo is een beweeglijk lichaam, maar legt zichzelf vier operationele regels op: 1) zonder evenwicht tussen kunstenaars en omkaderende mensen vallen er geen besluiten te nemen; 2) op de drempel van elke meeting leggen de deelnemers hun specifieke artistieke of institutionele identiteit af: ze praten als culturele burgers tout court, los van waar of waarmee ze aan de slag zijn; 3) er wordt enkel constructief geopereerd: nee aan de vrijblijvende klacht en de loutere probleemanalyse, ja aan voorstellen met verbeelding en alternatieven met een zekere kans op slagen; 4) deelnemers aan FC Transfo engageren zich om de uitkomsten mee te helpen realiseren binnen hun eigen dagelijkse praktijk.

De baseline van FC Transfo is: ‘En wat gaan we daaraan doen?’

2)    Inhoudelijk richt FC Transfo zich op het concreet herdenken van vastlopende evidenties, breed aangevoelde knopen en sociaal-economische onevenwichten binnen de kunstensector, als spiegelfunctie voor lastige kwesties in de bredere samenleving. Transitie en veerkracht zijn kernwoorden in de inhoudelijke missie. Het alom heersende TINA-principe wordt gecounterd door dat van TAMARA: ‘There Are Many Awesome Realistic Alternatives’. Een belangrijke richtvraag is onder meer: hoe komen we als kunstensector tot gezamenlijke transitiepraktijken en politieke acties/uitspraken? FC Transfo wil de verbeelding aanscherpen, progressieve krachten bundelen en de sector prikkelen in zijn denken over een alternatief. Dat maakt van FC Transfo in de eerste plaats een reflectieve aangelegenheid, maar wel meer dan een vrijblijvende praatbarak. Hoe gebrainstormde ideeën concrete praktijk moeten worden, vormt een rode draad voor elk gesprek. Transformatie gebeurt op het terrein, niet enkel in de hoofden. De baseline van FC Transfo is dan ook: ‘En wat gaan we daaraan doen?

3)    De kernwerking van FC Transfo bestaat uit halfjaarlijkse bosklassen. Dan trekt FC Transfo zich vier dagen terug in de bossen, voor een vrij informeel gesprek rond een aantal thema’s en vragen die zowel de kunstensector als de samenleving bijzonder bezighouden – uitlopend op een concrete voorstellen / initiatieven / strategische plannen. Op deze bosklassen vraagt FC Transfo minstens 10% denkers en actievelingen van buiten de cultuursector mee.

62_redactie_boom.jpg4)    De structuur van FC Transfo is fluïde. Elke deelnemer wordt uitgenodigd zelf initiatief te nemen voor een volgende actie of bijeenkomst. Graag groeien er stedelijke onderafdelingen, of een aparte jongerenwerking. Wel is het een expliciete missie om nauwe contacten te onderhouden met verwante initiatieven als De Toekomstfabriek, Middenveld in Beweging, Transitienetwerk Vlaanderen, … Ook mikt FC Transfo op een verankering als een aparte werkgroep binnen oKo, naast de disciplinaire werkgroepen die deze belangenbehartiger van kunstorganisaties overkoepelt. FC Transfo is vrij aan de basis, maar strategisch in zijn allianties.

5)     De publieke output van FC Transfo kanaliseert zich via een aantal methodieken: 1) een Schaduwkabinet, dat voorafgaand aan een aantal sleutelmomenten voor de cultuurminister (zijn beleidsplan, zijn visietekst voor de kunstsubsidies, grote publieke optredens, …) een alternatief plan of een tegenspeech publiceert; 2) een online Ideeënbank die steeds aangroeit, waarbij ‘likes’ vanuit de community de volgorde en de prioriteiten van de ideeën bepalen, en waarbij iedereen campagne kan voeren om een of andere idee hoger op de lijst te krijgen; 3) het Label ‘FC Transfo’, vrij te gebruiken voor elk debat / actie / praktijk … die met de kunsten vooruit wil in een andere richting.

6)    De financiering van FC Transfo gebeurt op basis van ruil(diensten). Subsidies of andere geldelijke middelen worden pas overwogen op het moment dat de minister of andere krachten komen smeken om FC Transfo te mogen steunen.