Subsidies in Nederland, een slagveld

Door Robbert van Heuven, op Fri Aug 12 2016 08:16:31 GMT+0000

Een maand na de subsidiebeslissingen in Vlaanderen werd ook de vierjaarlijkse ronde in Nederland een slagveld voor de podiumkunsten. Vaste waarden als Dood Paard, het Theaterfestival, Orkater, Laura van Dolron, het Haagse danshuis Korzo, LeineRoebana, Popfestival Noorderslag: allemaal zien ze hun toekomstplannen verdampen. Het onderliggende probleem blijkt hetzelfde als in Vlaanderen. Er is veel te weinig budget voor de beschikbare kwaliteit, en dat blokkeert alle groeikansen.

Het verdict van 2 augustus betrof niet het hele kunstenveld, maar enkel de podiumkunsten (inclusief popmuziek) en daarbinnen enkel de vele kleine en middelgrote groepen en -instellingen, waaronder ook festivals. Anders dan in Vlaanderen vallen zij in Nederland niet onder de directe zeggenschap van de politiek. Ze worden beoordeeld en gesubsidieerd door het meer onafhankelijke Fonds Podiumkunsten (FPK). Elke vier jaar herverdeelt het Fonds de middelen.

72_vanheuven_110816_sale.jpgDat het deze keer een slagveld zou worden, was verwacht. Het zijn de naweeën van de grote bezuinigingen op het Nederlandse kunstenveld in 2013. Het Fonds Podiumkunsten werd toen zwaar getroffen. Zijn budget werd met 30% gekort tot 25,4 miljoen euro per jaar. Dat is precies hetzelfde bedrag als wat Nederlandse Opera & Ballet – dat rechtstreeks door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt gefinancierd – in zijn eentje krijgt.

Vier jaar geleden, bij de eerste grote subsidieronde na de bezuinigingen, wist het Fonds met hangen en wurgen nog een min of meer divers podiumkunstenveld overeind te houden, waarin mime, teksttoneel, moderne dans, muziektheater en poppen- en objecttheater allemaal in meer of mindere mate vertegenwoordigd waren. Ook toen vielen er veel groepen buiten de boot. Het aantal gesubsidieerde podiumkunsteninstellingen viel terug van 118 naar 80. Van de 203 ingediende aanvragen werd toen slechts 39% gehonoreerd.

Doe goed, vergiet bloed

Bij de subsidieronde van deze zomer was het aandeel gelukkigen min of meer gelijk: 212 instellingen dienden een aanvraag in, slechts 84 kregen subsidie. Toch is het slagveld nu bloederiger dan de vorige keer. In 2013 had het Fonds namelijk nog een aantal ‘grote namen’ weten te sparen en zelfs wat nieuwe instellingen in het systeem weten toe te laten. Maar daarmee was ook alle speelruimte voor de toekomst opgebruikt. Een aantal van de afgewezen instellingen besloot ondanks het gebrek aan middelen toch door te gaan en knoopte vier jaar lang de eindjes aan elkaar. Ondertussen timmerde ook een aantal jonge groepen aan de weg via projectsubsidies en een bijbaantje achter de bar. Veel van die groepen stonden nu weer bij het Fonds op de stoep.

72_vanheuven_Reorganisatie-uitverkoop-rood.jpgWilde het Fonds toch nieuw bloed binnen laten, dan moest het speelruimte voor zichzelf creëren. Maar dat kon alleen door meerdere jongere groepen na vier jaar alweer uit de boot te duwen, en de financiële en artistieke investering van een langjarige subsidie weer teniet te doen. En door tegelijk het mes te zetten in de vaste waarden met een artistieke geschiedenis van een aantal decennia, zoals Dood Paard, Korzo en Orkater. Juist de sloop die nodig was om ruimte te maken voor nieuwe groepen, maakte de beslissingen bij het Fonds zo bloederig. Het FPK kon het – nog meer dan in 2013 – nooit goed doen. Als het de status quo had behouden, dan had het het verwijt te krijgen geen aandacht te hebben voor de doorstroming van jong talent. Nu wordt er gemopperd op de teloorgang van belangrijke artistieke stemmen.

Het Fonds koost bewust voor extra ruimte voor nieuwe instellingen, vertelde directeur Henriëtte Post mij eerder. ‘Voor de dynamiek en met het oog op de toekomst is het belangrijk dat er nieuw bloed in het systeem komt.’ Maar ze wees ook meteen op het probleem daarvan: ‘Dan heeft de portefeuille met meerjarig gesubsidieerden een bepaalde omvang nodig. Die kan niet veel kleiner dan nu, zeker niet als je óók wilt dat die portefeuille divers is.’

Krap jasje

Het probleem van het Fonds is hetzelfde als in Vlaanderen: het beperkte budget ten opzichte van een kwalitatief en kwantitatief groot aanbod aan groepen, makers en instellingen. In Nederland is die scheefgroei deels de erfenis van een beleidsbeslissing van vóór de bezuinigingen. In 2007 besloot de toenmalige socialistische cultuurminister Ronald Plasterk de cultuursector op te delen in de Basisinfrastructuur en de rest. De Basisinfrastructuur (BIS) biedt ruimte aan de 84 grote cultuurinstellingen die een vaste waarde hebben binnen het landschap en die zich dus niet elke vier jaar zorgen zouden moeten maken over hun voortbestaan. Daaronder vallen onder andere de Rijksmusea, Nationale Opera & Ballet, en acht grote stadsgezelschappen voor theater, mooi verdeeld over het land: Toneelgroep Amsterdam, Nationale Toneel, Theater Rotterdam, Het Zuidelijke Toneel, Toneelgroep Maastricht, Toneelgroep Oostpool, Theater Utrecht en Noord Nederlands Toneel. Als deel van de BIS worden zij rechtstreeks gefinancierd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Al het cultuuraanbod dat niet in de BIS valt, wordt gefinancierd door een aantal cultuurfondsen, waaronder het Fonds Podiumkunsten.

72_vanheuven_uitverkoop.jpgOok de BIS-instellingen moesten dit jaar hun plannen inleveren, maar de kans dat ze uit te boot vallen, is quasi nihil. Het overkwam dit jaar alleen Theater Utrecht, omdat het door een ongelukkige erfenis van een vorige directie niet aan de subsidievoorwaarden had voldaan. Waarschijnlijk zal de minister er toch voor kiezen om Theater Utrecht in de BIS te houden. En het Zuidelijk Toneel moest zijn huiswerk overdoen, omdat de Raad voor Cultuur – het adviesorgaan van de regering dat de BIS-plannen beoordeelt – het eerste plan ondermaats vond. Zo’n herkansing zouden instellingen buiten de BIS nooit krijgen. Voor hen zijn de eisen een stuk strenger.

De opsplitsing tussen BIS en Fondsen leek in 2007, toen er nog geen financiële crisis dreigde en niemand eraan dacht om te bezuinigen op de kunsten, een logische beslissing. Alleen kreeg ze in 2011 een onvoorzien en venijnig staartje, toen 200 miljoen van het cultuurbudget af ging. Plots werd pijnlijk duidelijk dat sinds de verhuis van ‘de rest’ naar de fondsen, het politieke zicht verdwenen was op een deel van het cultuurlandschap. De Nederlandse Tweede Kamer heeft wel zicht op wat er met het Rijksmuseum of Toneelgroep Amsterdam gebeurt, maar doorziet veel minder wat er door de fondsen wordt gefinancierd en wat in dat landschap de specifieke ontwikkelingen zijn. De framing van het kunstenveld door de vorige (rechtse neoliberale) staatssecretaris Halbe Zijlstra – ‘dat de kunsten aan het subsidie-infuus liggen, omdat ze dingen maken waarop niemand zit te wachten’ – heeft daar weinig aan bijgedragen, wel integendeel. Vandaar de forse bezuiniging op de cultuurfondsen, alsook de politieke onwetendheid over de gevolgen van het krappe jasje waarin die fondsen zich bevinden.

De krapte bij zowel het Fonds als bij vele groepen holt de sector uit: kunstenaars worden onder het bestaansminimum gedwongen.

Daarom heeft het Fonds de slimme keuze gemaakt om een aantal groepen die een goede subsidieaanvraag schreven, maar toch lager in de ranglijst eindigden, niet uit het systeem te knikkeren. Hun geval lijkt op dat van bijna veertig Vlaamse kunstorganisaties: hun aanvragen werden wel positief beoordeeld en gehonoreerd, maar zij vallen buiten het beschikbare budget, en krijgen dus geen subsidies. In Nederland is dat een helder politiek signaal: er is meer kwalitatief hoogwaardig aanbod dan het huidige budget kan financieren. Dat signaal wordt versterkt door de reacties uit het veld. Voor het eerst na zo’n heftige subsidiebeslissing gingen instellingen en Fonds niet rollebollend met elkaar over straat. De kwaliteit van de keuzes van de beoordelingscommissies werd door het veld nauwelijks gecontesteerd, wel gaan alle discussies over het gebrek aan geld en de beperkte politieke aandacht voor het kleinere podiumkunstenaanbod.

Kloven in het theaterveld

Los nog van de individuele gevolgen voor de afgewezen organisaties legt de krapte bij het Fonds een aantal scherpe kloven bloot in het podiumkunstenlandschap. Ten eerste lijkt het in Nederland nagenoeg onmogelijk geworden om je als talentvolle jonge maker of groep via subsidie duurzaam artistiek te ontwikkelen. Een paar jaar kun je naast je horecabaantje nog wel de artistiek-financiële eindjes aan elkaar knopen met onzekere projectsubsidieaanvragen die even vaak niet als wel gehonoreerd worden. Je bent immers niet de enige in dat schuitje. Maar op die eindjes zit een grens, zo vertelden de leden van de jonge Theatertroep mij in een interview. ‘We werken allemaal onder bijstandsniveau’, zei Theatertroeper Patrick Duijtshoff, ‘terwijl het vinden van voldoende geld heel veel tijd kost.’ ‘En waar het dan uiteindelijk weer vanaf gaat, is ons salaris’, vulde collega Timo Huijzendveld aan.

72_vanheuven_12324-edm-uitverkoop-wk-52-1-2-nl.jpgZelfs al vindt het Fonds nieuw bloed belangrijk, de kans dat zulke groepen kunnen instromen, is minimaal. Van de 212 instellingen die een aanvraag indienden, hadden er 132 nog geen Fonds-subsidie in de periode 2013-2016. Van die 62% nieuwkomers werd echter maar 21% gehonoreerd, tegen 70% van de instellingen die wel al door het Fonds gesubsidieerd werden. Toch zal een groot deel van de afgewezen groepen het hoofd boven water proberen houden. Zulke onzekere situaties zijn geen ideale werkomstandigheden om op de toppen van je artistieke kunnen te presteren, met alle gevolgen van dien voor de artistieke kwaliteit. De krapte bij zowel het Fonds als bij vele groepen holt de sector uit: kunstenaars worden onder het bestaansminimum gedwongen. De Nederlandse Sociaal Economische Raad, die zich over arbeidsvraagstukken buigt, publiceerde daar met de Raad voor Cultuur onlangs nog een alarmerend rapport over. Want zelfs de subsidies die wel werden toegekend, zijn zodanig laag dat er van goed werkgeverschap door de instellingen weinig sprake zal kunnen zijn. Dat had het Fonds kunnen ondervangen door meer subsidie per instelling uit te geven, maar dat had ook betekend dat er nog meer groepen uit het systeem waren verdwenen.

Een tweede kloof in het landschap loopt tussen de Fondsgesubsidieerde gezelschappen en de BIS. Groepen in de Basisinfrastructuur hoeven niet bang te zijn uit het systeem gegooid te worden. Groepen bij het Fonds wel, hoe lang en belangrijk je staat van dienst ook is, getuige het lot van Orkater of Dood Paard. Dat benadeelt de duurzame artistieke ontwikkeling en de diversiteit van het Nederlandse podiumkunstenveld als geheel. Een bepaalde unieke stem kan plotseling uit het landschap verdwijnen. Zo krijgt er met het verdwijnen van Dood Paard en het afwijzen van de aanvraag van de Theatertroep geen enkele erfgenaam van het legendarische Discordia nog langjarige subsidie. ’t Barre Land verloor eerder zijn subsidie bij Fonds en de stad Utrecht, net als Discordia dat dit jaar ook het laatste beetje geld van de stad Amsterdam zag verdwijnen.

Het is de structuur van het veld die de artistieke ontwikkelingen stuurt, in plaats van dat die structuur zich voegt naar de artistieke ontwikkelingen.

Omdat min of meer vastgelegd is welke groepen tot de Basisinfrastructuur behoren, is het nagenoeg onmogelijk om je van Fondsgezelschap te ontwikkelen tot BIS-gezelschap. Dat betekent dat het artistieke leven van een middelgroot gezelschap nooit een extreem lang leven beschoren zal zijn, hoe groot de artistieke waarde ook is. Bovendien hebben die middelgrote gezelschappen een veel kleiner budget dan hun BIS-collega’s. Daarmee komt de nadruk van het Nederlandse theaterlandschap wel heel erg op de grote zaal te liggen: alle BIS-gezelschappen moeten van de overheid verplicht het grote plateau bespelen. Niet per se omdat makers of publiek dat graag zouden willen – BIS-gezelschappen proberen steeds vaker ook op festivals en in de kleine zaal te spelen – maar omdat het systeem nu eenmaal zo is ingericht dat er op de lange termijn alleen duurzame artistieke ontwikkeling mogelijk is in de grote zaal, en veel minder in het vlakkevloertheater. Het is de structuur van het veld die de artistieke ontwikkelingen stuurt, in plaats van dat die structuur zich voegt naar de artistieke ontwikkelingen.

72_vanheuven_sale-sale-sale.png

Zonde van het Zuiden?

Wat de huidige verdeling van subsidies nog duidelijk maakt, is de scheve verhouding tussen stad en regio. Het meeste subsidiegeld van het Fonds Podiumkunsten stroomt naar de grote steden, waarvan de helft richting Amsterdam. Van de Brabantse aanvragen werd vrijwel niemand gehonoreerd, zo klaagden zowel Brabantse makers als de provincie en zelfs de regionale omroep die er anders als de kippen bij is om subsidietrekkers aan de schandpaal te nagelen. Toch is die scheve verdeling logisch. Ten eerste zitten de meeste theaterinstellingen nu eenmaal in Randstad. Ten tweede trekt geld talent en kwaliteit aan. En omdat in de grote steden van de Randstad nu eenmaal meer geld beschikbaar is voor kunst, kan je daar ook als niet structureel gesubsidieerde kunstenaar nog min of meer de eindjes aan elkaar knopen. Bovendien kunnen acteurs en regisseurs er terecht bij groepen die structureel worden gesubsidieerd.

72_vanheuven_uitverkoop-poster-009.pngHet gevolg daarvan is dat samen met het geld ook de artistieke kwaliteit scheeftrekt richting het noordwesten. Dat de zuidelijke aanvragen werden afgewezen, zou dus te maken kunnen hebben met een mindere artistieke kwaliteit. De politieke vraag voor een volgende subsidieronde wordt dan: is het belangrijker dat het Fonds artistieke kwaliteit voorop stelt, dan wel geografische spreiding?

En dan zijn er nog de festivals. Toen de portemonnee nog niet hoefde te worden getrokken, ontpopten zij zich de afgelopen jaren tot ware politieke troeteldiertjes. Bij elk cultuurdebat werd het succes van festivals weer aangehaald. Niet geheel onterecht, want er zijn weinig plekken waar artistiek experiment, talentontwikkeling en een groot publieksbereik zo mooi hand in hand gaan als op die tijdelijke kunstfestijnen. Behalve het Holland Festival (onderdeel van de BIS) werden tot voor kort alle festivals gesubsidieerd door het Fonds. Dankzij een intensieve lobby werd het Oerol-festival recent door de politiek verheven tot de BIS. Artistiek was dat echter een volkomen willekeurige keuze, die bovendien geen oplossing biedt voor het werkelijke probleem. Want alle mooie politieke woorden ten spijt toont zich bij de festivals nog een veel pijnlijker krapte in het budget dan bij de rest van het Fonds. Van de 52 festivals die geld aanvroegen, was er slechts ruimte voor 12 stuks, die dan ook nog eens een schamele 2,1 miljoen euro onder elkaar moeten verdelen. Twee van de belangrijkste slachtoffers waren het Theaterfestival en popfestival Noorderslag.

Steun van de Staat?

Zoals gezegd heeft het Fonds Podiumkunsten de bal strategisch bij de politiek gelegd. Het heeft scherpe keuzes gemaakt, oudgedienden niet gespaard, maar ook veel positieve beoordelingen onder de financiële zaaglijn geplaatst. Daarmee laat het Fonds zien dat de financiële rek uit het systeem is. Of dat signaal ook zal worden opgepikt? Het lijkt erop dat door het potentiële sneven van Orkater een aantal politici wakker zijn geworden. Maar veel meer politieke aandacht ging er naar de subsidie aan De Staat, een popgroep die subsidie zal krijgen volgens de regels van het spel, maar daarmee wel de publieke opinie over zich heen kreeg: want hoezo kan een band zijn eigen broek niet ophouden? De neoliberale VVD greep de discussie over De Staat meteen aan om via vragen aan de minister de discussie over het budget naar zich toe te trekken: mocht het Fonds Podiumkunsten zijn budget niet spenderen aan het subsidiëren van popmuzikanten, dan was er zeker wel genoeg geld. Dat is natuurlijk feitelijke nonsens: het Fonds is er wel degelijk ook voor popmuziek, en De Staat ontvangt niet meer dan 250.000 euro per jaar. Door dat bedrag niet uit te geven, is de schaarste bij het Fonds natuurlijk niet opgelost.

Het lijkt eerder op niet willen dan op niet kunnen.

Die schaarste is overigens niet uniek voor het Fonds Podiumkunsten. Ook de andere cultuurfondsen – zoals het Filmfonds en het Mondriaanfonds voor beeldende kunst – hebben minder te besteden, met vergelijkbare gevolgen. Zo putte het Mondriaanfonds de eigen reserves uit om musea toch financieel te kunnen bijstaan bij het aanvullen van hun collecties en om presentatie-instellingen voor beeldende kunst overeind te houden. Nu die reserves op zijn, zit het Mondriaanfonds met hetzelfde probleem als het FPK: te veel aanvragers om structureel te kunnen financieren. De afgelopen vier jaar verdwenen er al twaalf instellingen voor beeldende kunst. Bij het Filmfonds ging het aantal gefinancierde films terug van gemiddeld 32 naar gemiddeld 25 per jaar.

Wat is er mogelijk om die krapte op te lossen? Een motie om structureel 10 miljoen euro extra aan cultuur uit te geven, is in de Tweede Kamer weggestemd. Nochtans heeft de overheid voor 2017 – en dat is dan weer wel een verschil met de Vlaamse Gemeenschap – twee miljard over op de begroting. Bovendien komen er in maart 2017 verkiezingen aan en moet de cultuurbegroting voor 2017 nog bekend worden. Kortom, de wonderen zijn de wereld nog niet uit. Het lijkt eerder op niet willen dan op niet kunnen.

Wil je over deze subsidieslag doorpraten, met ideeën over hoe het anders kan? Schrijf je in voor het Tweede Cultuurparlement van de Lage Landen, op 4 september in Amsterdam.

Robbert van Heuven is dramaturg en theaterjournalist voor onder meer Trouw en het vakblad TM.