Steden tussen roes en roest

Door Sofie Verraest, op Sat Nov 10 2012 16:24:43 GMT+0000

Weinig thema's zijn de kunst en de literatuur van de voorbije anderhalve eeuw zo innig vertrouwd als een fascinatie voor de grote stad, zinnebeeld van een aantrekkelijke en beangstigende moderniteit. In de tentoonstelling La Ville magique verdiepen de stad Rijsel en de brede Eurometropool errond zich voluit in die fascinatie – als een bron van reflectie over de toekomst. Maar werkt de magie nog?

54_Verraest_© Nicolas Keppens380.jpg'Lille3000 – le voyage continue', zo luiden de naam en slagzin van het brede culturele initiatief waarmee de Eurometropool rond Rijsel (met ook Kortrijk en Doornik) een vervolg wil breien aan Lille2004, toen de stad culturele hoofdstad van Europa was en vernieuwde. Na edities over achtereenvolgens India in 2006 en het nieuwe Europa in 2009 ging op 6 oktober de jongste editie van de triënnale van start, onder de noemer Fantastic 2012. Het programma varieert van parades over performances tot literatuur en film, maar een thematentoontstelling in het LaM, voluit ‘Lille métropole musée d’art moderne d’art contemporain et d’art brut’, zet de toon: La Ville magique.

Magisch? De promoteksten rond het overkoepelende programma van Fantastic 2012 zijn duidelijk: het magische, dat is het buitengewone dat ons uit het niets overvalt en een moment lang boven de alledaagsheid uittilt. En daar bestaat een typisch moderne en stadse vorm van, zoals bij uitstek Walter Benjamin die heeft beschreven. Terwijl land- en tijdgenoot Max Weber nogal eenzijdig scherp stelde op de 'onttovering van de wereld’ in de moderniteit, benadrukte Benjamin met zijn ‘fantasmagorie’-begrip dat de moderne stedeling zijn leefomgeving ook opnieuw betovert. Bepaalde moderne architecturen, koopwaren en technologische krachttoeren doen dromen. Ze oefenen een magische aantrekkingskracht uit en krijgen een esthetische glans: de tover van de fantasmagorie.

Net als de reclame- en amusementsindustrie bleek ook de artistieke voorhoede het potentieel van de stadse verrukking te hebben ontdekt

Niet toevallig grijpt ‘La Ville magique’ tegen deze achtergrond voornamelijk terug naar het interbellum, een periode waarin de fantasmagorische stadsbetovering acuut werd. Een exponentiële groei en een hallucinante reeks technologische innovaties deden westerse grootsteden als New York, Parijs, Londen en Berlijn op hun grondvesten daveren. Bovendien begon de filmindustrie op dat moment op volle toeren te draaien. En ook dat was een in wezen stedelijk fenomeen: niet alleen vanwege de doorrookte cinemazalen waar een gebiologeerd publiek lange uren doorbracht, maar ook omdat de dynamische beeldtaal van het filmmedium feilloos op de bedwelmende vaart van de stad en haar zintuiglijke overload leek te zijn afgestemd. Samen met de collage en de fotomontage ontpopte dit medium zich dan ook tot één van de voorkeursdragers voor de roerige stadsbeelden van de historische avant-garde, hét focuspunt van La Ville magique. Net als de reclame- en amusementsindustrie bleek ook de artistieke voorhoede het potentieel van de stadse verrukking te hebben ontdekt.

THE THRILL IS GONE

Helaas is van die verrukking weinig te merken in het LaM. Daarvoor heeft La Ville magique net iets te veel weg van een cataloog in 3D. Keurig voorafgegaan door een proloog en gevolgd door een epiloog neemt elk van de vier ‘hoofdstukken’ in de tentoonstelling een specifieke stadsmythe onder handen. Elk nieuw deel staat duidelijk gemarkeerd met titel en verklarende introductie en vangt met een typerende filmprojectie aan. Voor het Manhattanisme, de mythe van de verticale stad, is dat Charles Sheelers en Paul Strands Manhatta (1921). Daarop volgen de mythe van de gefragmenteerde, bevreemdende collagestad met Fritz Langs Metropolis (1927), de stad als surrealistisch projectieveld van het onbewuste met René Clairs Paris qui dort (1925) en ten slotte de obscure onderbuik van de stad – soms nachtelijk, maar altijd duister, mysterieus en labyrintisch – met Dark Passage, een film noir van Delmer Daves (1947). Daarnaast herbergt elk van de vier onderdelen een vitrinekast met relevante romanliteratuur – suggesties voor verdere lectuur, zo lijkt wel. Het geheel staat kortom in het teken van een emfatische duidelijkheid, net als de afwerking: minimalistisch, rechtlijnig, zwart-wit. Ook waar de vormgeving van voorzichtige creativiteit getuigt, blijkt ze uiteindelijk voor de kar van helderheid en transparantie te zijn gespannen. De verklarende infopanelen die als aanplakaffiches zijn opgevat, de titels in de vorm van lichtkranten, de losstaande panelen die als wolkenkrabbers een stratenpatroon voor de bezoeker aftekenen: het is allemaal nadrukkelijk stedelijk.

54_Verraest_La Ville magique 1.jpgZo nadrukkelijk dat het enigszins ontmoedigend werkt; het geheel lijkt al van A tot Z voor de bezoeker te zijn gedecodeerd. Richtsnoeren voor een heldere, informatieve catalogus leveren nu eenmaal niet de meest prikkelende tentoonstelling op, en dat is merkbaar. De eisen van structuur, duidelijkheid en transparantie blijken wat misplaatst voor een expo over de zinnenprikkelende, irrationele ervaring van de stad. Het is alsof men hier bij het einde is begonnen. De theoretische duiding en classificatie van de werken lijkt te zijn voorafgegaan aan het gevoelsmatige potentieel dat ze on the spot hebben. En is het niet net dat ogenblikkelijke effect dat de kern uitmaakt van de magische betovering – die voorbewuste sensatie van uitzonderlijkheid waardoor men uit het niets gegrepen wordt? Goed is dat de avant-gardewerken eens niet volgens stroming zijn geordend, maar men had meer ruimte aan hun fantasmagorische uitwerking kunnen geven, als dat dan toch hun grootste waarde is.

EEN FRONTALE AANVARING

Al rijst ook de vraag of die klassieke, hoogstedelijke fantasmagorieën ons vandaag nog wel zoveel te vertellen hebben. In het voorwoord tot de catalogus meent Martine Aubry – burgemeester van Rijsel en voorzitter van Lille Métropole – dat de expo ons ertoe aanzet ‘onze dagelijkse realiteit opnieuw te denken’ en daarom perfect binnen de toekomstbevraging van Lille3000 kadert. Maar wat bij de meeste stadsbeelden uit het interbellum in het brandpunt staat, heeft vanuit hedendaags oogpunt al enigszins aan relevantie ingeboet. Terwijl de huidige diffuse stad door haar vormeloosheid veeleer naar de achtergrond verdwijnt, dringt de stad van de historische avant-garde zich nog in al haar hevigheid aan het bewustzijn op. Vrijwel alle tentoongestelde werken concentreren zich op de een of andere manier op de haast epische confrontatie tussen het menselijk subject en het object van de stad, dat zich als een vreemd en ontembaar massief lichaam aandient.

Terwijl deze confrontatie in bijvoorbeeld Herbert Bayers fotomontage Einsamer Groβstädter nog onbeslist blijft, toont de meerderheid van de werken de afloop van een dergelijke tweekamp: de overwinning van het stadssubject dat het stadsobject overneemt en ‘besmet’, of vice versa. Het eerste geval is dat van de fantasmagorie. Benjamins concept gaat namelijk terug op de ‘fetisjisering’ van objecten, het proces waarbij aan dode objecten een ziel of subjectwaarde wordt toegekend, waardoor ze tot leven komen en een menselijk ‘gezicht’ krijgen. Daar had Karl Marx het in Het Kapitaal ook al over. In de stadsbeelden van de avant-garde komt zo’n bezielend effect op verschillende manieren tot stand. Aan de hand van mysterieuze licht-, nevel-, schaduw- en rookeffecten bijvoorbeeld (Edward Steichens foto View into 40th Street West from Steichen’s Studio), of door een volslagen antropomorfisering van de stad en haar architecturen (Victor Brauners schilderij L’Envoyeur).

Maar wat bij de meeste stadsbeelden uit het interbellum in het brandpunt staat, heeft vanuit hedendaags oogpunt al enigszins aan relevantie ingeboet

Marx zag echter ook het omgekeerde proces aan het werk in de moderniteit: de ‘besmetting’ van het subject door het object, de verdinglijking of automatisering van de stedeling zoals we die in de schilderijen van Anton Räderscheidt (Begegnung) of Karl Volker (Industriebild) terugvinden. Maar of nu het subject of het object triomfeert, in elk geval maakt de frontale aanvaring tussen beide de kern van de hoogmoderne stadsbeleving uit. Als volstrekt nieuw en uiterst geconcentreerd fenomeen manifesteerde de moderne stad zich op een voor de stedeling onmiskenbare manier.

Vandaag zijn de kaarten echter opnieuw geschud. De stad vervaagt. Ze is inmiddels niet alleen vertegenwoordigd in voor- en randstedelijk gebied, maar ook in haar kleinschaligere varianten is ze van alle functies voorzien. Zo wordt ze onzichtbaar en daarmee onconfronteerbaar. Van een duidelijk omlijnd stadsobject is nauwelijks nog sprake. De grootstedelijke chemie is uitgedoofd en in zijn uitlopers tot een sluimerende banaliteit verdund. Niet toevallig zegt de introductie tot de catalogus de uiterste eindgrens van deze expo in de jaren vijftig te willen leggen. Dan voltrekt zich immers ‘de gelijktijdige overgang van een verticale stadsontwikkeling (hoogbouw, torenflats) naar een horizontale uitbreiding (nieuwbouwcomplexen, villawijken), en van een centripetale aantrekkingskracht van de stad naar een centrifugale vluchtbeweging naar haar periferie’. Rijsel zelf is daar trouwens geen slecht voorbeeld van: geen dichte metropool die zich als een monolithisch blok aandient, geen mythisch New York, Parijs of Berlijn, maar slechts een knooppunt in een netwerk van middelgrote steden. Van grootstedelijkheid heeft de Eurometropool in hoofdzaak de naam overgehouden. Net daarom moet Rijsel zich misschien wel op initiatieven als Fantastic 2012 beroepen om haar territorium nog te verenigen. De locatie van LaM als ‘grootstedelijk’ museum van Rijsel spreekt overigens al boekdelen. Net van de E17 af en aan de rand van het uitgestrekte parc du héron herbestemt het museum één van die typerende terrains vagues die de restruimte van de netwerkstad vormen.

IMAGINEERING

Maar daarmee wordt in geen geval het einde van de fantasmagorie ingeluid. Integendeel. De gebouwde omgeving doet vandaag niet alleen dromen, maar is daar ook steeds meer speciaal voor uitgerust. Met de versnippering van de grootstad ontstaat een uitgestrekt cultuurlandschap dat zich wars van de oude kernsteden tot nieuwe eenheden groepeert. Niet zelden gaat het daarbij om secuur ingerichte enclaves waarbinnen het een en al betovering is. De vrijetijdsindustrie had aan het einde van de negentiende eeuw al het lucratieve potentieel van zulke droomeilanden ingezien. Met het pretpark riep ze een op zichzelf staande ruimte in het leven die in zijn geheel kon worden ingericht als een aanlokkelijke droomwereld die zich radicaal van de alledaagse realiteit afscheurde. Daarmee deed imagineering zijn intrede in de architecturale vormgeving, een van meet af aan commercieel principe waarbij imagination en engineering de krachten bundelen om brede lagen van de bevolking in vervoering te brengen. Men trachtte nu in de belevingswereld van de gebouwde omgeving te realiseren wat voorheen alleen in de verbeelding werd gecultiveerd. Op Coney Island, New York, hadden tegen 1904 al drie attractieparken hun deuren geopend: Steeplechase Park, Luna Park en Dreamland. (Als we Rem Koolhaas mogen geloven, vond de mythe van het Manhattanisme overigens zijn voedingsbodem in dergelijke droomenclaves: in zijn manifest Delirious New York (1978) staat Coney Island als een embryonaal Manhattan beschreven.) Vanaf 1909 had ook Parijs zijn eigen Luna Park, dat avant-gardisten als Constantin Brancusi, Fernand Léger en André Breton, om er slechts een paar te noemen, druk bezochten en niet zonder optimisme prezen als een exemplarische versmelting van kunst en dagelijks leven. Kunst werd hier dichter bij de ‘gewone’ leefwereld gebracht en leek voor het eerst in de alledaagse perceptie van de omgeving zelf vervat te zitten. Nu was het alleen nog zaak dit te veralgemenen.

54_Verraest_La-ville-magique 2.jpgDat is dus onderhand gebeurd. Niet bepaald op de manier die de voornoemde enthousiastelingen in gedachten hadden, maar kunst is inderdaad in zekere zin tot de alledaagse leefwereld gaan behoren – zij het als kunstmatigheid veeleer dan kunstzinnigheid, al zal daarover bij de avant-gardisten zelf ook wel wat verwarring hebben bestaan. In de huidige veralgemeende en diffuse stedelijkheid zijn betoverende enclaves weg van een banale, rommelige of problematische realiteit meer regel dan uitzondering aan het worden. Met de disneyficatie van centrumsteden en de uitbreiding van toeristeninfrastructuur tot omvattende resorts en vakantiedorpen palmt de vrijetijdssector een groeiend aantal landschappen en publieke ruimtes in. En ook de woonomgeving wordt in bepaalde buitenwijken, residentiële parken en gated communities als een onafhankelijke, soms contra-urbane droomwereld opgevat. Walt Disney lag saillant genoeg niet alleen aan de basis van zijn welbekende amusementsparken, maar tekende ook plannen uit voor de ideale woongemeenschap Epcot en ontwikkelde Florida’s beroemdste voorbeeld van New Urbanism, de gemeente Celebration, die door haar kleinschaligheid en neotraditionele architectuur eigenlijk meer weg heeft van een Amerikaans dorp uit de jaren 1930.

Uit Peter Sloterdijks Schuim blijkt dat totaalarchitecturen die een algehele ‘belevenisenvironment’ creëren tegenwoordig zowel couranter als omvattender worden. Met artificiële zeepbellen houden we de buitenwereld zoveel mogelijk op afstand. Binnen de huidige stedelijkheid die Lille3000 zo graag wil bevragen, zijn fantasmatische leefwerelden met andere woorden meer dan ooit van tel, maar de klassieke 'confrontatie' met de stad zijn we met deze holistisch vormgegeven eilandjes al ver voorbij. Als iets ze kenmerkt, is het wel hun decontextualisering, hun ontkoppeld bestaan los van de rest van de stedelijke omgeving. Wonen doen we het liefst omsloten door pittoresk groen, de landschapsarchitectuur viert hoogtij en ook het credo van ‘toerist in eigen stad’ beroept zich op de betoverende werking van de omgeving. Dat de scherpe kantjes van die betovering afgehaald zijn, is echter duidelijk. Een vlot consumeerbare ruimte kan van de magische schok alleen een rimpelloze, beate fascinatie overhouden. In 1981 schreef Jean Baudrillard het al: ‘Mélancoliques et fascinés, telle est notre situation générale dans une ère de transparence involontaire.’

De expositie La Ville magique loopt tot 13 januari 2013 in Lille, meer info

Sofie Verraest studeerde literatuur en filosofie en werkt binnen het Ghent Urban Studies Team [GUST] aan een interdisciplinair doctoraat over hedendaagse droombeelden van de stad.