Spiel mit mir!

Door Karel Vanhaesebrouck, Wouter Hillaert, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Dinsdag 2 november 2004, hier heb je naar uitgekeken. Aan de poorten van het Antwerpse Sportpaleis reik je je toegangsticket over aan een loebas in een zwarte skivest. Hij monstert je met betaalde achterdocht, maar beschouwt je ten slotte toch als ongevaarlijk. Je mag het circus binnen en duikt de catacomben in. Na weer een trap omhoog sta je plots in het midden van de arena. Kuip van verheffing, heilige grond. Om je heen tollen duizenden koppen. De adrenaline door het lijf. Je wordt heroïsch: zo moeten zich destijds ook de gladiatoren gevoeld hebben. En even denk je dat jij in het epicentrum van alle leven terechtgekomen bent. Voor het podium, voor de scène hangt een doek. podium, spektakel! Het doek gaat open, de spanning stijgt, de drones worden nadrukkelijker. De eerste drumslag weerklinkt, spots lichten op: de voorstelling is begonnen. Volle bekers en lege handen vliegen de lucht in. Nog voor het eerste nummer goed en wel opslaat, lijkt het publiek al vergeten te zijn dat het publiek is. Rammstein: een ritueel. Maar what the hell wordt hier gevierd?

We durven er geld op zetten: de eerste keer dat Rammstein bij u binnensloeg, dreunt nog steeds na tussen uw oren. Het zou wel eens kunnen dat het gebeurde in een grote Kinepolis-zaal, dolby surround, bij David Lynch's Lost Highway. U schrok zich rot van dat strakke Duits, maar zat een refreintje later al zuinig mee te bangen. Zo gebeurde het ons toch, en met ons de rest van de rij. Niemand die wist wie deze groep was, maar de song op de soundtrack donderde zonder mankeren zelf het juiste antwoord: "Rammstein, Rammstein, Rammstein"! Tussen die eigenmachtige woordcommando's wentelden zich plastische beelden af van het tragische airshow-ongeluk dat in 1988 in het Duitse Ramstein zeventig mensen het leven kostte, en Rammstein vijf jaar later zijn groepsnaam had opgeleverd: "een mens brandt / vleesgeur in de lucht / een kind sterft / de zon schijnt". In die vier regeltjes uit het slotnummer van debuut-cd Herzeleid (1995) lag meteen zowat het hele tekstuniversum van deze zeskoppige Oost-Duitse band besloten. Rammstein maakt dance/industrio-metal over het zwakke vlees des mensen, over vuurhaarden in allerlei vormen en over bange en dode kindertjes. Geen wonder dat het jonge titelpersonage van de Zweedse mensenhandelfilm Lilja 4-ever in de slotscène zelfmoord pleegt op de tonen van alweer Rammstein, deze keer met 'Mein Herz Brennt' uit de voorlaatste cd Mutter (2001). Het geluid van Rammstein 'pakt' op beeld, en de Duitsers laten zich ook graag zo gebruiken. Lost Highway zorgde ervoor dat de vlag van de band plots internationaal ging wapperen, daarbij sterk aangewakkerd door de geruchten dat zanger Till Lindemann tijdens optredens van kop tot teen in vlammen opging. Alsof het maar in tweede instantie om de muziek ging…

In het Sportpaleis wordt die hiërarchie alvast bevestigd. Rammstein is minstens evenveel theater. In een beeldende proloog komen een stuk of wat roadies in strakke leren jassen met zaklampen in het publiek schijnen, als in een autoritaire politiestaat. Het moet het huiverende exclusiviteitsgevoel aanzwengelen, tot het scènebrede voordoek op de dreigende intro van 'Reise Reise' - meteen ook de titelsong van Rammsteins laatste cd - finaal naar beneden stuikt. De muzikanten staan mooi symmetrisch gespreid op een verhoogd, tweede platform, onaantastbaar tegen een hemel van spots. Via hydraulische liftjes dalen ze al spelend af naar het plebs, zodat ze weer op aarde zijn tegen de tijd dat zanger Lindemann vanachter zijn persoonlijke circusgordijntje komt opduiken voor zijn openingslijnen. 's Mans ongelukkig afgestelde micro doet de hele constructie geluidsmatig meteen ineenkwakken, maar als entertainer geeft der Meister geen krimp. Is zijn zang even over, dan verdwijnt hij opnieuw achter doek, om een paar seconden later weer heldhaftig te verschijnen. Rein raus, erin eruit. Rammsteins concert is een doorlopende schokpenetratie in nieuwe muzikale en beeldende climaxen. Feuer hoort daar onlosmakelijk bij. Vlammenwerpers en vuurspuwmaskers, een spetterend wentelrad, opspuitende vuurwerkzuilen, lichtpijlen over de hoofden van het publiek, het mag allemaal. Zolang het maar synchroon is met de precieze drumslagen van Christoph Schneider, bovenaan op het toneel. Deutsche Gründlichkeit wordt hier uiterst concreet, right in your face.

Anders dan bij collega-showbeesten als pakweg Marilyn Manson of de gasmaskerjongetjes van Slipknot is de theatraliteit van Rammstein niet zomaar een gimmick op zich. Ze past in een directe visualisering van de muziek, waarbij die muziek zich transformeert tot 'theater' - van 'theatron': een plek om te kijken. Het meest expliciet toont zich dat in de enscenering van 'Mein Teil', de eerste single van Reise Reise. Het nummer is geïnspireerd op de ietwat aparte liefdesmanieren van de Duitser Armin Weimes, die onlangs een andere man van zijn testikels beroofde en ze samen met hem opat: "Vandaag trof ik een heer / die mij graag te eten nam / weke delen en ook harten / staan op het menu // Dan ben je wat je eet / en u weet wat dat is / mijn deel." De kannibalistische act wordt enthousiast op scène uitgebeeld. Lindemann rolt een kookpot binnen die in zijn grote ronde vorm doet denken aan Nero in Afrika, en speelt met het gebrilde individu in zijn stoofpotje een goedkoop spelletje 'kijken en wegduiken'. Als het nummer naar zijn climax dendert, gaat hij zijn prooi met een vlammenwerper te lijf, om hem uiteindelijk met brede gebaren achter na te zitten over het podium. Tom en Jerry zijn er niets bij, zo gestileerd wil deze achtervolgingschoreografie in het ritme van zanglijn en zware riffs blijven passen. Toch is dit meer dan simpele poppenkast. Precies dezelfde viering van de mannelijke Überkraft kreeg je eerder al te zien toen Lindemann in de show voor Mutter (2001) keyboardspeler en kneusje Christian Lorenz langs achteren pakte op 'Bück dich' en even later het publiek viriel besproeide met een tuinslangfallus. Hoho, sehen Sie mein Teil?

Niet alleen inhoudelijk, maar ook vormelijk is Rammstein er voortdurend op uit om zijn sound van een directe image te voorzien. Voor solo's wordt niet zelden uitgeweken naar een speciaal zijpodium, net zoals Lindemann bij felle refreinen zijn persoonlijke stage-on-the-stage beklimt. Focaliseren heet zoiets. Rammstein trekt dat tot in detail door. Gitarist Richard Kruspe-Bernstein krijgt bij een dominante riff tijdens 'Stein und Stein' vuurstralen uit zijn jengelende arm — het leek wel of zijn rechtermouw vol buskruit zat — en keyboardspeler Lorenz accentueert bij het bisnummer 'Sehnsucht' wel op heel ostentatieve wijze zijn eigen riedeltjes door nadrukkelijk en voortdurend zijn eigen instrument aan te wijzen. De overdadige lichtshow is van hetzelfde laken een pak. Niet alleen beweegt de spotbatterij synchroon met de ritmesectie van gitaren en drums, ook zet ze de sfeer van elk nummer in het licht volgens de meest eenvoudige kleurentheorie. Bloedrood met felle flitsen op 'Feuer Frei', donkerblauw voor de gothische ballad 'Ohne Dich' (waarbij we de lijvige motor babe naast ons bijna ten slow vroegen). Alles lijkt wel bewust eenduidig gehouden, de hele show door. Die eendimensionale letterlijkheid is natuurlijk lang niet specifiek voor alleen Rammstein. Ze hoort bij rock op zich. Zoals cultuurfilosoof Rudi Laermans in zijn essay 'Rock 'n' Roll rock' uitlegt, gaat het hier om een algemene doorwerking van het helderheidsprincipe van het klassieke theater naar lager ingeschatte cultuurgenres, waaronder het rockoptreden. Alleen is die eenduidigheid bij Rammstein zozeer van elke mogelijke spontaniteit ontdaan dat je je bijna moet gaan afvragen wat de noemer 'live' hier nog inhoudt. Zelfs de zweetdruppels van de performers lijken geënsceneerd volgens een vast script.

Rock your true self!

Dat is wat we met 'theatraliteit' bedoelen: een soort van gespeelde of geformaliseerde uitdrukking-van-handelingen die refereert aan een bepaalde werkelijkheid, maar zich voltrekt binnen een betekeniskader waarin het geziene geïnterpreteerd wordt als een symbolische afspraak, als iets dat een bepaald effect beoogt. In theater hoort dat, daar wil het publiek zelfs niets anders zien. In rock ligt dat anders. Van rockers verwachten fans een directe eerlijkheid. Een rockmuzikant maakt zijn eigens gevoelens immers tot inzet van zijn muziek, zo geloven we. Een aura van echtheid spant zich als een aureool om het hoofd van de rockmuzikant. En dat aureooltje, hoe ondeugend ook, wordt des te nadrukkelijker bij live-optredens. Want pas dan wordt die echtheid écht voelbaar. Tijdens elk optreden wordt van de drummer verwacht dat hij alle woede uit zijn lijf mept, en van de zanger dat hij zijn agressie uitschreeuwt tot onze oren ervan gaan bloeden. Emotionele waarachtigheid, daar draait het om. Laermans maakt in die context een mooie vergelijking met theaterpedagoog Stanislawski: een muzikant dient zich in te leven, dient op te gaan in zijn emotie, wordt er deel van. Vandaar ook het belang van het live-optreden: pas dan wordt die waarachtigheid voel- en zichtbaar, hier en nu. Heel wat groepen benadrukken dan ook dat hun optredens belangrijker zijn dan hun platen. Ze geven zichzelf op die manier niet alleen het imago van werkers die zich niet te goed voelen om de boer op te gaan, die niet te beroerd zijn om voor hun publiek de handen uit de mouwen te steken, maar leggen zo ook de nadruk op het feit dat hun muziek zich enkel ten volle laat 'voelen'in het hier en nu, door hun onmiddellijke aanwezigheid.

Niks is natuurlijk minder waar: een rockconcert blijft een enscenering, een herhaling die telkens opnieuw ten tonele gevoerd wordt. Een muzikant is vóór alles een performer die zijn 'spelen'doelbewust afstemt op een rigide systeem van codificatie. Een voet op een monitor, een welgemikte fluim in de lucht, een duck walk, het zijn allemaal mini-opvoeringen die zich moeiteloos inschakelen in een langere opvoeringstraditie. Er is met andere woorden sprake van een duidelijke theatrale code voor de speler, én voor de kijker. Die schakelt zich moeiteloos in dat theatrale gedragspatroon in: ook hij - want vooral mannen blijken gecodificeerde rock-kijkers te zijn - houdt ervan bij de eerste harde noot zijn volle pint de lucht in te zwieren. Rock is fundamenteel performatief. Paradoxaal genoeg komt het er bij een rockoptreden op aan het publiek deze artificiële, theatrale setting te doen vergeten: de theatralisering dient geneutraliseerd te worden, waarachtigheid moet en zal primeren. De rocker moet zijn enscenering geloofwaardig maken, het publiek moet — en vooral wil — geloven dat de presentatie van de gevoelens van de muzikanten echt en natuurlijk is. Het rockconcert poogt bij zijn kijkers een willing suspension of disbelief op te wekken. Dat maakt het allemaal heel dubbelzinnig. Een rock-concert is live én artificieel, echt én onecht, evenement én voorstelling. Het beweegt zich voortdurend op het snijpunt van authenticiteit en artificialiteit.

Eddy Wally's in een ritueel pakje

Rammstein daarentegen, en daarin verschilt dit optreden in grote mate van het gangbare live-concert, wílartificieel zijn, en doet totaal geen moeite om het geënsceneerde en dus 'gerepeteerde' karakter van zijn performance te verbergen. De band laat zijn theatraliteit ontploffen tot een kleurrijk feest dat nauw verwant lijkt aan de musical. Dat wordt in het Sportpaleis extra klaar wanneer op het slotnummer 'Amerika' - daags voor de Amerikaanse presidentverkiezingen - miljoenen blauwe en rode snippertjes de zaal worden ingespoten, tot helemaal achterin. 't Is feest, 't is feest, 't is nog nooit zoveel entertainment geweest. Op dat vlak is Rammstein niets anders dan de heavy versie van Eddy Wally. Het fascinerende eraan - meer dan hun muziek of hun visuele voorkomen - is de vraag of ze het ménen, in hoeverre hun optreden camp is. In interviews krijg je daarover ook alleen maar dubbelzinnige uitspraken te lezen. Gevraagd naar het aandeel ironie en spel in Rammsteins shows, antwoordt gitarist Richard Kruspe-Bernstein bijvoorbeeld in het Zweedse internetblad Metalcentral: "Men zegt van ons Duitsers dat we geen gevoel voor humor hebben, maar om als volk te fungeren moeten we met onszelf kunnen lachen. Als je een concert van Rammstein ziet, kan je er in elk geval van op aan: lachen zal je. Dat wil niet zeggen dat we onszelf niet serieus nemen. De muziek die we maken, moet echt zijn. Daarom speelt het ook geen rol in welke taal we zingen. Als je echt bent, breng je je gevoelens sowieso over bij het publiek. Daarnaast is het succes van Rammstein natuurlijk voor een groot stuk gelegen aan het feit dat we zo visueel zijn, een echt spektakel op scène. We communiceren er zowel over ernstige als grappige dingen. Maar het belangrijkste is dat veel mensen ons na een concert komen zeggen dat ze zich terug kind voelden, dat ze plezier beleefd hebben aan die sensatie van zelf een deel van de ervaring te zijn."

Daar zegt Kruspe-Bernstein een waar woord: een rockoptreden is een spelletje waar je als toehoorder - meer dan in theater - actief in opgaat. Dat maakt het tot iets voor-theatraals, tot een ritueel. De live-set is voor elkeen op én voor de scène een authentieke herbeleving in lijf en leden van de voorgeschreven structuur van cd-tracks. Het bouwt op het principe van de herhaling, zeker bij Rammstein met zijn repetitieve mitrailleurmuziek, maar vormt daar tegelijk een unieke variatie op. Collectieve kledingscodes (de helft van het publiek fier met groepsnaam op de borst) en dito lichamelijke reactiewijzen (arm schuin omhoog en duim, wijs- en pinkvinger recht vooruit, whoa!) zetten dat ritualistische karakter kracht bij. Rammsteins vuurfascinatie gaat zelfs direct terug op rites in pre-industriële culturen. De onderliggende functie van die rites heeft haar geldigheid trouwens nauwelijks verloren. Zij vormen, zoals bijvoorbeeld carnaval, het legitieme kader voor een wilde vrijlating van de innerlijke mens uit het maatschappelijke keurslijf. Op die manier verstérkten ze juist de heersende politiek-sociale structuur: het rituele kader vormde een gecontroleerde uitlaatklep voor allerlei onderhuidse spanningen. Zo ook het rockoptreden. Het is met zijn gecodeerde imago van individuele rebellie meer dan welk ander muziekgebeuren de vrijplaats voor een authentieke anarchie tegen het systeem. Hoewel, authentiek? Gitaren kapot meppen, dat werd bijna een afspraak. De dubbelzinnigheid van die rituele 'echtheid' toonde zich nog het duidelijkste bij de (post)punk van Throbbing Gristle, Psychic TV, The Birthday Party of Cabaret Voltaire: hoe groter het wilde verzet tegen 'de rest', hoe meer geprogrammeerde theatraliteit in kapsel, kledij, muziekshow. Afgemeten aan de verschijningsvorm van het publiek in het Sportpaleis, valt het met het anarchistisch gehalte van Rammstein trouwens reuze mee. De meeste toeschouwers blijken gewone brave jongens die eens een heavy trip komen zetten. Het heeft iets van onze scoutsfuiven van weleer, toen iedereen op juist dezelfde manier hetzelfde springritme, stond mee te springen op "There's only one way of life, and that's your own" van The Levellers.

Rammstein teert immers niet alleen op de theatraliteit van rock, maar is met zijn computerbehandelde stootnummers van vooral vorige cd's soms ook echt niet ver weg van techno. Beats en elektronica bouwen een heel andere omgang met het publiek, zo schrijft Gert Keunen in 'Het theatrale van popmuziek': "House en techno zorgden voor een revolutie en braken volledig met het rockverleden: geen duidelijk herkenbare sterren, geen fysiek bespeelde instrumenten, geen traditionele muzikale parameters als melodie of harmonie, geen songstructuur. (…) Techno wil een eigen universum creëren, waarbij er idealiter een perfecte symbiose ontstaat tussen muziek en publiek, en de artiest op de tweede plaats komt. Om de kloof tussen muziek en publiek te niet te doen, kiest men (bij concerten) voor de meest radicale aanpak: het live-aspect uitschakelen." Zover komt het niet bij Rammstein, maar de hele muzikale en visuele enscenering van zijn optredens ligt wel bij voorbaat vast. Dáárom volgt na elk nummer een goedkope black: de natuurlijke spontaniteit van tussenteksten of performers die gewoon even mensen worden, is hier totaal uit den boze. Rammstein identificeert zich volledig met het universum van zijn pompende theatrale muziek, net zoals er in een dj-set geen gaten mogen vallen tussen de mixes. Het doel is ook hier een collectieve illusie van rituele trance te ontwikkelen. Dat soort van fijn gedeelde theatraliteit is tegengesteld aan de soms gewild choquerende rebelse code van de rock, die het veel individueler speelt.

Typerend voor de grotere nadruk op individualiteit binnen het rockritueel, is dat het appél aan een religieuze ontstijging daar verloopt via de frontman. Volgens Laermans neemt die tijdens live-concerten de rituele rol van sjamaan op zich, door zich zodanig te laten gaan "dat een transcendente kracht zijn stem en lichaam voortstuwt en dirigeert in de richting van een pure, authentieke extase". Typerend voor Rammstein is dan weer dat Lindemann nauwelijks aan die beschrijving voldoet. Zingt hij, dan legt hij die extase er zo dik op dat ze allesbehalve als authentiek wil overkomen. Zingt hij niet, dan staat hij - vooral op de grootste muzikale climaxen - gewoon stokstijf met de armen op zijn rug de deinende massa gade te slaan. Lindemann deelt geen extase, hij is cool. Of hij neemt de onthechting van zijn fans in ontvangst met wijd open armen, als een narcistische volksmenner die ziet dat het goed is. Rammsteins frontman wordt helemaal niet gedirigeerd, hij dirigeert alles zelf: de vuursalvo's, de extases, de massa. Niks volledige overgave tot een total loss, maar extreme controle. "Ich will dass ihr mir vertraut / Ich will dass ihr mir glaubt / Ich will eure Blicke spüren / Ich will / jeden Herzschlag kontrollieren // Ich will eure Fantasie / Ich will eure Energie / Ich will eure Hände sehen / Ich will / in Beifall untergehen." Lindemann is een rockzanger die erboven staat, een godgelijke dj, een master of puppets, een machtpatser, een Führer. Oeps.

Thingspiel terug in vorm

Rammstein beschuldigen van nazistische sympathieën is snel gebeurd. Die suggestie is ook niet nieuw. De hoes van debuut-cd Herzeleid, met de zes bandleden in ontbloot bovenlijf tegen een grote ontluikende roos, kreeg het verwijt 'arisch' te zijn. De videoclip van 'Stripped', op beelden van Leni Riefenstahl's docufilm Olympia, heeft daar natuurlijk weinig aan verholpen. Rammstein heeft al die beschuldigingen op Mutter proberen te counteren met 'Links 2 3 4', waarin Lindemann subtiel communiceert dat als hij neerkijkt naar zijn borst, hij zijn hart links ziet kloppen in plaats van rechts. Niemand die hem op dat punt met feiten kan tegenspreken, maar ironisch genoeg is 'Links 2 3 4' net een marslied van het zuiverste soort. En als je vanuit de zaal naar het visueel-muzikale hart van Rammstein kijkt, zit het wel degelijk rechts. Het inhoudelijke feit dat zowat de helft van hun titels patriarchale imperatieven zijn ('Heirate mich', 'Kuss mich', 'Bück dich', 'Spiel mit mir'…), is dan nog niet eens zo doorslaggevend. Het heeft ook niets te maken met de Duitse taal op zich, zoals de bandleden hun criticasters steeds verwijten. De fascistische link zit (hem) in de vorm, in de theatraliteit van Rammstein zelf. Met zijn gemillimeterde synchronisatie van sound- en lichteffecten, zijn eendimensionale beeldretoriek en zijn autoritaire focus op de frontman, ontwikkelt het theater van dit zestal zich tot een onverholen viering van de eigenmachtige en viriele Übermensch, die het volk onder zich machinaal tot extase en massapsychose leidt. Het is een spel, welzeker. Maar zo hebben we nog spelletjes gekend.

Het Thingspiel bijvoorbeeld was tijdens een wel erg donkere episode uit de theaterhistorie een heel specifiek genre van Duitse massaspelen, opgevoerd ter glorificatie van het nazisme en zijn leider. Formalisme en heroïsering gingen er hand in hand: door middel van een heel strakke vorm en een nadrukkelijke enscenering bezong men uitgebreid de heldendaden van een völkische protagonist. Het doel van die Thingspiele (genoemd naar oud-Germaanse vergaderingen in steenkringen) was de vorming van een Volksgemeinschaft. Daartoe werden in de periode 1934-1937 niet minder dan twintig speciale Thingplätze aangelegd, verspreid over het Duitse landschap. Het waren Grieks aandoende amfitheaters in open lucht, waarvoor meteen ook een aangepast systeem van schijnwerpers en geluidsversterking ontworpen werd. Op scène verschenen archetypische figuren, vooruitgeschoven uit grote koren die zich op marsmuziek bewogen in militaristische formaties. Wie toenmalige scènefoto's bekijkt, ziet daarbij af en toe de Lederhosen van Lindemann opduiken: men situeerde immers de oorsprong van alle Germaanse leven in een soortement Thorgal-tijdperk waarin stamhoofden en aanverwante helden zich gezwind lieten insnoeren in een kluwen van leren riemen en metalen gespen. Het publiek, dat in capaciteit mocht oplopen tot 20.000 stuks, liet zich door dit rituele massaspektakel enthousiast vervoeren en zong uit volle borst zijn trotse volksliederen mee. Het wachtte gespannen op de heroïsche komst van de Führer-figuur aan het slot, in het aanschijn van een hoop fakkels.

Zet je Lindemann en Rammstein in één adem bij in deze nationaal-socialistische trofeeënkast, dan ga je natuurlijk wel erg ver. De band houdt tegen zo'n directe vergelijking immers één groot wapen achter de hand: zijn humor. Of hoe zou je dit optreden met zijn zotte koksmutsen en hoge Disney-gehalte anders kunnen interpreteren? Hoogstens als een serieus uitgekiend commercieel glijmiddel. Maar waarvoor dan? Wat dat betreft word je eigenlijk voortdurend op het verkeerde been gezet, en net die fascinerende dubbelzinnigheid is de reden waarom je blijft kijken en luisteren naar deze vaak bedenkelijke rock-theatraliteit rond zijn eenvormige muziek. Je hebt er gewoon geen flauw idee van of dit al dan niet serieus bedoeld is. Misschien kondigen de heren binnen enkele jaren wel aan dat hun groep niet meer was dan een uit de hand gelopen grap, en dan sta je daar met je Thingspiel. Het Duitse massaspel van de jaren dertig bleek zelf trouwens ook niet zo eenduidig en onverdacht rechts te zijn. Het deed immers beroep op theatervormen die eigenlijk tegengesteld waren aan het autoritaire nazisme. De ensceneringen refereerden soms letterlijk aan het Arbeiterdrama en aan het expressionistische theater, dat tijdens het interbellum ook hier nadrukkelijk school maakte in het Vlaamse Volkstoneel. Precies daarom stierven deze massaspelen een snelle dood: de esthetica die op scène de nazistische ideologie moest bejubelen, bleek al snel een bedreiging te zijn.

En toch. Toch vertonen de Thingspiele en de show van Rammstein — los van hun ideologische intentie — belangrijke vormelijke overeenkomsten. Hun grootschaligheid, bijvoorbeeld. Zo deden in Das Spiel von Job, dem Deutschen (1933) zowat vijfhonderd acteurs hun ding voor ruim vierduizend toeschouwers, terwijl de metal-heads in het Sportpaleis met zo'n zestienduizend waren. Niet die aantallen op zich zijn uniek, maar het paradoxale feit dat ze niet méér, maar juist minder diversiteit opleveren. Daar lijken beide massaspektakels in elk geval toch op uit. Met hun grootse machinale enscenering van overdonderende effecten, van dure pyrotechnics tot gewoon menselijke massaformaties, sturen ze aan op een collectieve eenwording in net die ervaring van grootschaligheid. De amfitheaterstructuur van Thingspielplatz of Sportpaleis, met hun grote arena in het midden, blijkt daarvoor ook de ideale architecturale ruimte. Hier kunnen performers en publiek zich des te eensgezinder verliezen in de rituele wisselwerking tussen ritme, beeld en muziek. Het heeft er de schijn van een bevrijdingsfeest te zijn voor de authentieke mens, maar minder dan in zowat alle andere massaspektakels (Eurovision, Stones-concerten, politieke manifestaties, Olympische ceremonies…) komt hier het aspect 'menselijke persoonlijkheid' aan bod. In beide gevallen zie je op de scène iconen in plaats van personen. Het Thingspiel probeerde zich op die manier af te zetten tegen de naturalistische poëtica waarin de mens getoond werd in al zijn goorheid. Bij Rammstein past die archetypische presentatie in een cartoonesk universum dat komaf maakt met de typische rock-authenticiteit van echte en intense gevoelens. In de plaats komt een precies georkestreerde illusie van inslaande climaxen. En waar dat spelletje allemaal toe kan leiden, toonde zich in Antwerpen nog het beste tijdens het nummer 'Rein Raus', toen het hele Sportpaleis wel erg enthousiast werd in zijn eensluidende scanderen van het gebiedende refrein, vuist vooruit op elke vuurpijl. Rammstein mag dan misschien één grote grap zijn, in de arena zelf is op zulke momenten maar weinig ironie te bespeuren. Dan toont dit optreden voorbij al zijn poppentheater zijn ware gelaat. Eén volk, één stem, één sturing.

Discografie

Herzeleid (1995)

Sehnsucht (1997)

Live aus Berlin (1999)

Mutter (2001)

Reise, reise (2004)

Literatuur

Gert Keunen, 'Het theatrale in de popmuziek' in Etcetera, nr. 66, december 1998.

Rudi Laermans, 'Rock'n'roll rock...' (ergens in de tekst staat 'Rock 'n' Roll, het zijn details, maar misschien toch beter op elkaar afstemmen — met of zonder spatie) in De Witte Raaf, nr. 81, september 1999.

John London (ed.), Theatre under the nazis, Manchester University Press, 2000.