Shakespeare en het absolute

Door Frank Albers, op Wed Jul 27 2011 17:32:23 GMT+0000

Het werk van William Shakespeare (1564-1616) bevat tegelijkertijd een radicale en voorzichtige vorm van kritiek op de absolutistische ideeën van zijn tijd. Dat is het uitgangspunt van een aantal lezingen die de eminente Amerikaanse Shakespearekenner Stephen Greenblatt de afgelopen jaren aan diverse universiteiten heeft gehouden, en die nu zijn gebundeld in een bijzonder fraai uitgegeven boekje, getiteld Shakespeare’s Freedom.

Greenblatt stelt dat Shakespeare allergic was voor het absolutisme dat zijn leefwereld domineerde, met name op het religieuze en het politieke vlak. Kon je als sterveling met Griekse en Romeinse goden nog een beetje onderhandelen, de god van het door Calvijn geïnspireerde Protestantisme eiste totale onderdanigheid en gehoorzaamheid. Zijn beslissingen waren ondoorgrondelijk en onweerlegbaar, zijn autoriteit was onbetwistbaar. Hetzelfde gold voor de manier waarop de Elizabethaanse koningen aanspraak deden op de macht. Al was hun macht in de praktijk ingeperkt door het parlement, in hun retoriek en hun gezagsuitoefening gedroegen ze zich als leiders vaak above the law. Op welke manier stelde Shakespeare deze absolutistische aanspraken in vraag?

Shakespeare’s Freedom is grotendeels gebaseerd op de Adorno Lectures die Greenblatt vorig jaar hield aan de Johann Wolfgang Goethe-Universität in Frankfurt. Daarom heeft hij zijn analyse van Shakespeares allergie voor het absolute gecentreerd rond vier begrippen die volgens Greenblatt een grote rol spelen in Theodore Adorno’s filosofie: schoonheid, haat, macht, en autonomie. Die vierdeling leidt soms tot interessante inzichten en observaties, maar soms ook niet.

Zo is het niet helemaal duidelijk waar Greenblatt met zijn hoofdstuk over Shakespeares behandeling van het renaissancistische schoonheidsideaal naartoe wil. Dat ideaal was meer een kwestie van vormen en harmonische verhoudingen dan van concrete eigenschappen, zoals ‘blond’ of ‘slank’ of ‘groot’. Voor Shakespeares tijdgenoten was schoonheid iets onpersoonlijks: featurelessness was het ideaal. Maar Shakespeares schoonheden verwerven vaak kracht en karakter precies doordat ze van dit ideaal afwijken, aldus Greenblatt. Als voorbeelden vermeldt hij de rimpels van Hermione in The Winter’s Tale en de moedervlek op de linkerborst van Innogen in Cymbeline.Interessante observaties, maar om op basis hiervan te besluiten dat Shakespeares stukken een fundamentele kritiek op het absolutistische schoonheidsideaal van de Renaissance bevatten, dat lijkt me toch een beetje vergezocht.

Ook het hoofdstuk over The Limits of Hatred overtuigt niet. Greenblatt geeft er weliswaar een grondige, sterke interpretatie van Shakespeares beroemdste door haat verteerde personages, namelijk Shylock in The Merchant of Venice en, in mindere mate, Edmundin King Lear en Iago in Othello – maar ook hier wordt niet duidelijk in welke zin het wedervaren van Shakespeares ‘haatpersonages’ een kritiek op absolutistische denkvormen zou inhouden.

De beste hoofdstukken in Shakespeare’s Freedom gaan over macht, autoriteit en autonomie; thema’s die Greenblatt vanaf zijn baanbrekende studie Renaissance Self-Fashioning (1980) telkens opnieuw en met ongeëvenaarde brille heeft onderzocht. Hier focust Greenblatt op King Lear als een vernietigende kritiek op absolutistische aanspraken – ‘whether absolute power or absolute love’. Toch kun je uit deze kritiek niet besluiten dat Shakespeare afkerig stond tegenover elke vorm van machtsuitoefening, zoals Greenblatt hier stelt. Integendeel: Shakespeare achtte machtsuitoefening onontbeerlijk. Leiders die om wat voor reden ook afstand willen doen van de macht – Richard II, Antony, Lear – creëren doorgaans een vacuüm, met desastreuze gevolgen. ‘Power exists to be exercised in the world. It will not go away if you close your eyes and dream of escaping into your study or your lover’s arms or your daughter’s house.’ Machthebbers in Shakespeares stukken – en daarbuiten – worden steevast geconfronteerd met dezelfde billion dollar question: hoe kun je – op een ethisch verantwoorde manier – macht verwerven, uitoefenen en behouden?

In het laatste hoofdstuk reflecteert Greenblatt over het verlangen naar autonomie in Coriolanus en over Shakespeares eigen verlangen naar autonomie. Ook hier lees je tal van interessante observaties en ideeën, maar wie grootse nieuwe inzichten in Shakespeares verhouding tot het absolutisme van zijn tijd had verwacht, blijft na het lezen van Shakespeare’s Freedom toch een beetje hongerig achter.

Stephen Greenblatt, Shakespeare’s Freedom,Chicago: The University of Chicago Press, 2010, 152 blz. ISBN 9780226306667

Frank Albers is schrijver, vertaler en docent. Zijn meest recente boek heet Beatland (2007).