Schiller als amuse-gueule

Door Marc De Kesel, op Sat Nov 07 2015 00:37:53 GMT+0000

Ik wil jullie Friedrich Schiller opdienen, jawel, de oer-klassieke Duitse dichter die ook taaie theorie uit zijn pen wist te wringen. Oude koek wil ik op jullie borden scheppen, koek die - als je het mij vraagt - ook vooraan op het menu van elk kunstonderwijs moet staan. Über die ästetische Erziehung des Menschen, in eine Reihe von Briefen: ‘Brieven over de esthetische opvoeding van de mens’. We schrijven 1795.

Wat bezielt me toch? ‘Esthetische opvoeding van de mens’, hebben we daar al niet onze bekomst van gehad? Is het mij dan ontgaan dat termen als ‘opvoeding’ in de stank van hun eigen oubolligheid zijn gestikt, zeker waar het kunst, kunsten, Arts, Schools of Art betreft?

68_dekesel_Marc De Kesel.jpgIk hou voet bij stuk: wie afstudeert in een School of Art, wie zich inlaat met – en uitlaat over – kunst, en niet weet waarover Schillers Esthetische brieven gaan, kan voor mij part de boom in. Want dan weet hij of zij ook niet dat die brieven, hoe oud – en Duits, en zwaar, en gewichtig – die ook zijn, over ons gaan, over ons, moderne mensen die er prat op gaan vrije mensen te zijn, maar niet altijd goed weten wat met die vrijheid aan te vangen en daarom, bijvoorbeeld, de vrijheid nemen om eeuwenoude kunstsites als die van Palmyra in Syria vakkundig met de grond gelijk te maken. Zoals we, onlangs nog, de vrijheid namen om Irak en Afghanistan te ontwrichten of, iets vroeger, de wereld voor de tweede keer in brand te steken nadat we dat twintig jaar eerder een eerste keer hadden gedaan.

Vrij van opvoeding?

Vrijheid, het is geen simpele zaak. Daar gaan Schillers Brieven over. Die reageren op de toenmalige averechtse manifestatie van de vrijheid, met name op de Terreur waarin de euforie van de Franse Revolutie in een mum van tijd was gekeerd. In naam van de vrijheid – een vrijheid die garant stond voor ‘le salut publique’ (zoals de regering het tot in haar naam wilde duidelijke maken) – kwam een heus schrikbewind aan de macht en kon het guillotineaanbod al snel de vraag niet meer bijhouden. Niet dat de leider van dit bewind een corrupte crimineel was. Men noemde Robespierre ‘l’incorruptible’ en dat was hoegenaamd niet ironisch. De man liep, zeer wel gemeend, over van ‘vertu’, deugd.

Kant had net de vrijheid gescreend en al haar problemen en risico’s in kaart gebracht. Nu leken we klaar te zijn om die vrijheid concreet te maken. Ook politiek. De Franse Revolutie en haar Terreur bewezen maar al te snel dat we daar helemaal niet klaar voor waren. Zeker niet politiek.

68_dekesel_Goethe en Schiller in Weimar.jpgWe waren niet tot vrijheid opgevoed, zo luidt Schillers reactie. Maar hoe doe je dat: tot vrijheid opvoeden? Ook Schiller wist al dat ‘opvoeden’ naar oubolligheid stonk. Opvoeden impliceert het luisteren naar een Meester; en vrijheid verdraagt geen Meester. Vrijheid is vrij zijn, vrij van elke Meester, vrij van elke opvoeding.

Maar vrij van elke Meester – vrij van de God die feodaliteit in stand hield, vrij van Zijn Koninklijke Representant die we van kant hadden gemaakt – bleken we plots iedereen die vrij wilde zijn, van kant te willen maken. De vrijheid werd een zaak van de guillotine. Hoe ons te behoeden tegen dit kwalijk absolute dat ook in de vrijheid bleek te schuilen? Alsof we ons de vrijheid moeten gunnen even ook tegenover de vrijheid een vrijheid te verwerven, ook tegenover haar een afstand te bewaren.

Vrije tussenruimte

Dit is wat kunst doet, aldus Schiller. Vrijheid hoort eerst en vooral esthetisch mooi bevonden te worden. We staren naar iets, maar in plaats van het te grijpen, blijven we ernaar kijken, stellen onze greep en ons begrip ervan uit, en blijven we in dat kijken verwijlen. We verwijlen (zoals Schiller het met Kant uitdrukt) in ons ‘oordeel’ zonder tot een conclusie te komen. Daar spelen we het spel dat het leven is. Speldrift noemt Schiller dat. Daar spelen we het leven, daar spelen we de vrijheid, maar omdat we spelen is het niet echt het leven, is het niet echt de vrijheid. Maar als we dat niet doen, als we ons daarin niet oefenen, trainen, opvoeden, komen we nooit aan vrijheid toe.

68_dekesel_cover boek.jpgIn het opschorten van wat we, vrij als we zijn, al te snel voor vrijheid houden – dit wil zeggen in het opschorten van die onhebbelijke absolute pretentie die in het hart van elke vrijheidsclaim schuilt – ligt de eigenlijke vrijheid. In die tussenruimte, daar huist de kunst. Opvoeden tot vrijheid betekent zich ophouden in die tussenruimte. En daar moet kunst ons de gelegenheid toe geven.

Maar wat zit ik hier toch te ouwehoeren. Drink niet te veel vanavond, ga niet te laat naar huis, want daar moet je, voor je gaat slapen, een van de laatste edities van De Witte Raaf (het beste kunsttijdschrift van de Lage Landen) ter hand nemen en daarin het essay van Bart Verschaffel lezen: Vrank en vrij. Als je te moe bent, lees meteen het laatste deel, ‘Over artistieke vrijheid’. In 1993 – voor wie oud genoeg is: ‘Antwerpen 93’ – liet Verschaffel al half Vlaanderen nadenken over of kunst de wereld kan redden. Het antwoord was toen niet echt ja. Ook nu zou het antwoord niet meteen anders klinken, tenzij dan dat het misschien zou zeggen dat de wereld vooral van redding moet worden gered, van het idee – om bij het thema te blijven – dat we van de vrijheid een algehele redding en verlossing moeten verwachten. Ons daarvan vrijwaren, dit is wat kunst kan. Al zal ook dit, maar dat had je al door, geen redding zijn.

Ik hou op, ik ben zelf toe aan een amuse-gueule, én aan een aperitief gevolgd door een heerlijke lunch. Ik wens mezelf en jullie van harte smakelijk.

Marc De Kesel sprak deze tekst uit als een tafelrede via Skype op de debatavond ‘Kunst zkt school’ van rekto:verso, LUCA en CAMPO, op 29 september 2015.