Saturday Night Teaser

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Zes euro. Dat is het bedrag dat ik onder het motto carpe diem heb neergeteld voor een hoogwaardig glanzende kartonnen box met daarin het dvd-schijfje van Staying Alive (1983), het verfoeide vervolg op Saturday Night Fever (John Badham, 1977) dat de geschiedenis is ingegaan als één van de grootste flops van de jaren 1980. Het gebeitelde lichaam van John Travolta in lendendoek op de cover was echter onmogelijk te weerstaan. En jawel. Staying Alive is niet alleen een leukere film dan Saturday Night Fever, het is zelfs één van de miskende toppers van de golden eighties.

In 1977, mijn geboortejaar, schoot John Travolta naar de wereldroem als Tony Manero, de slinkse snaak uit Brooklyn die in Saturday Night Fever miljoenen meisjesharten sneller deed slaan. De film doet tegenwoordig wat gedateerd aan, de plot is weinig geloofwaardig en de ontknoping zit er volkomen naast. De dansnummers zijn vreemd genoeg nogal tam en het onmogelijk geföhnde haar van Travolta is er werkelijk teveel aan. De cool van toen oogt nu een beetje heel erg nichterig. Toch is Saturday Night Fever geen slechte film. Verre van: this movie rules! Maar het is vooral de soundtrack die na dertig jaar overeind blijft: het wiegende loopje van 'Stayin' Alive', de stroop van 'How Deep Is Your Love', de schwung van 'More Than A Woman' (vooral in de versie van Tavares) en bovenal het epische 'Manhattan Skyline' van David Shire, orkestraal discogenot van de bovenste plank.

De eighties waren het Decennium Van De Onwaarschijnlijke Sequels. De verdere avonturen van Tony Manero mochten dan ook niet uitblijven. Staying Alive verdubbelt de energie van het origineel. Tony danst nu onbeduidende rolletjes op Broadway en probeert nog steeds wanhopig hogerop te komen in het land van de wiegende heupen. Tot hij op een dag wordt 'ontdekt' door topdanseres Laura (Finola Hughes), met wie hij meteen in de koffer duikt. Dit tot verdriet van zijn liefje Jackie (Cynthia Rhodes). Laura blijkt een echte bitch te zijn, Tony werkt zich op tot de ster van de show en na een spectaculaire finale keert hij terug naar de armen van Jackie. Staying Alive is een modern sprookje, het is het verhaal van Assepoester, verteld vanuit het standpunt van de prins die eerst even het poesje van de boze stiefzus knijpt voor hij zich definitief in de armen van de Ware Liefde gooit. Het klinkt melodramatisch, maar dat is het niet. Er wordt vlot geacteerd en sommige momenten tussen Travolta en Rhodes zijn zelfs pakkend.

Staying Alive werd geregisseerd door Sylvester Stallone, die hiermee bewees dat hij op zijn minst een latente flikkernicht is. Tijdens de openingstitels zien we Travolta al dartel rondhuppelen op de tonen van 'Far From Over', de monsterhit waarmee Stallones broer Frank een ééndagsvlieg in de hitparade werd. Meteen daarna mag hij zijn glimmende torso ontbloten en zijn bezwete T-shirt uitwringen onder de douche. Weg is het cheesy borsthaar dat in Saturday Night Fever nog tussen de lapellen van zijn witte jasje bloeide: als een lenige Apollo met getrimde leeuwenmanen beukt Travolta zich een weg naar de top. Na deze lekkermakende start is het tempo all the way, want deze film heeft vaart en pit. Staying Alive biedt superieur amusement, geïnspireerd entertainment met zang en dans, een lach en een traan, en een spetterende, kinky finale met een podium vol dansers die in latex gehesen zijn en als bronstige duivels en krolse kattinnen om Travolta heen kronkelen. Het is Cats met kloten, inclusief de anabole steroïden. De montage is vinnig en raak, de flitsende beeldmachine volgt naadloos het ritme van de muziek en Travolta zweet genoeg testosteron uit zijn poriën om de dollarcarrousel van Scientology minstens een jaar lang flink gesmeerd te laten lopen. Je houdt het niet voor mogelijk dat niemand Stallone na deze film serieus wilde nemen als regisseur. De dag dat Staying Alive door de filmgeschiedenis wordt herontdekt, zal Stallone ongetwijfeld het statuut van pop-auteur verwerven en zullen doctoraten gewijd worden aan zijn Rocky-saga, op zoek naar het oeuvre in de kaskrakers.

Staying Alive maakt talloze associaties los. Eighties staat er met gevlochten neon-letters overheen geschreven, van Travolta's kniehoge beenwarmers in de finale (volgens mij een knipoog naar de gravity boots die een frontaal naakte Richard Gere beroemd maakten in het al even gestroomlijnde American Gigolo (Paul Schrader, 1980) tot de flitsende choreografie die het midden houdt tussen disco en aerobics, een vinnig soort ballet-als-fitness dat ooit als tweede carrière zal kunnen dienen voor André Agassi. Finola Hughes is dan weer een heerlijk bekakte huppelteef. Haar bescheiden vete met Rhodes is achteraf bekeken slechts een generale repetitie voor de kattige oorlog die met obscene wellust en elastisch gespreide damesbenen zou worden uitgevochten in Paul Verhoevens Verrukkelijk Vulgaire Showgirls (1995), nog zo'n schandelijk ondergewaardeerde parel aan het firmament van de superieure wansmaak.

Staying Alive is emblematisch voor de jaren 1980, geobsedeerd door perfecte lichamen, agressieve dansbewegingen en glanzend chroom. Het populaire beeld van de man werd opgewaardeerd met een nieuw soort cool: gepatenteerd door Don Johnson in Miami Vice (Ray Ban zonnebril en zijde van Armani); geësthetiseerd en geparodieerd door Jean-Claude Van Damme, de narcistische poster boy van het Bloodsport-genre die zijn schoonheid maar al te graag weerspiegeld ziet in de glanzende ogen van zijn homo-aanbidders (homo's zijn estheten; mijn homofans houden van mij; daaruit volgt: ik ben esthetisch, quod erat demonstrandum); en briljant op de spits gedreven in Kathryn Bigelows formidabele Point Break (1991), een testosteron-injectie die met een rotvaart over het scherm knalt en waarin Keanu Reeves en Patrick Swayze de liefde bedrijven via de Ersatz van adembenemende stunts. Swayze mocht eerder al als halfnaakte karatetijger door Road House (Rowdy Herrington, 1989) huppelen. De actie in dit soort films is slechts een excuus om op mannelijke protagonisten te geilen. Het is een wereld waar viriele kracht en elegantie nog gewaardeerd worden. Net als Tony Manero en zijn eigen creatie Rocky was Stallone een jongen uit de achterbuurten van New York die zichzelf (onder meer via de pornofilm Party at Kitty and Stud's Place (Morton Lewis, 1970) een weg naar de top knokte. Dit maakte hem altijd al een boeiender figuur dan zijn androïde concurrent Arnold Schwarzenegger die nog geen expressie op zijn tronie zou kunnen plooien om een kuisheidsgordel te kraken. Bovendien had Stallone massa's street credibility, iets wat Schwarzenegger pijnlijk miste. Niets wat de Oostenrijkse betonblok deed, kon tippen aan de éénmansguerilla van Rambo of de rauwe fysicaliteit waarmee de excessen van (flops als) Cobra (George P. Cosmatos, 1986) en Over The Top (Menahem Golan, 1987) rechtstreeks van de studio naar de videotheek rolden.

Met Staying Alive voerde Stallone de gestroomlijnde verticaliteit van de pop-esthetica op tot romantische hoogten. Indien zijn carrière niet was geaborteerd, was de volgende stap waarschijnlijk een duik in barokke decadentie geweest. De flitsende finale, met zijn geilpompende visioen van een stomend inferno, slaat de brug naar de futuristische porno van Michael Ninn waarin latex centraal staat. Staying Alive is in al zijn vermakelijk overtilde grandeur de missing link tussen de porno van de jaren 1970, ontspannen struinend op de funky gitaren van een wah-wah-soundtrack, en de nieuwe school van de jaren 1990. Daartussen ligt het Verloren Decennium: de jaren 1980 van de videobrol, een minderjarige Traci Lords en seks met enorme purperen oorbellen. Maar na plateauzolen, glam, goth, punk, disco, electro en Blondie is het nu dus tijd om Staying Alive te omarmen als het superieure spermabataljon dat het is. De energie van deze film is echt, en dat voel je. Iedere scène zindert met drive, alles glanst van top tot teen. En Travolta zag er nooit beter uit. Staying Alive is pure electriciteit, vierentwintig keer per seconde, anderhalf uur lang.