Samson en Freud

Door op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Geen leek die er zijn geld op durfde inzetten, maar ook opera heeft de eenentwintigste eeuw gehaald. Hoe staat dit medium er nu voor? We bundelen twee teksten die opera bekijken door een aparte bril. Erwin Jans toetst de nieuwe politieke lijn van de Vlaamse Opera, bij uitstek te zien in Samson et Dalila, aan de Midden-Oostenbeschouwingen van Daniel Sibony. Evelyne Coussens trok naar drie verschillende opvoeringen met theatermaker Benjamin Van Tourhout, net als zij een verdoken operaliefhebber, en laat hem een boom opzetten over regie in opera. Laat het klassieke muziektheater zich wel actualiseren?

Eind april 2009 zorgde de enscenering van Samson et Dalila (1877) van de Franse componist Camille Saint-Saëns in de Vlaamse Opera voor een kleine rel. Oorzaak was de hertaling van het bekende Bijbelse verhaal naar de context van het actuele Midden-Oosten conflict. Dat het verhaal zich afspeelt in Gaza, waar het Israëlische leger begin dit jaar een fel bekritiseerd offensief tegen Hamas lanceerde, zette de gevoeligheden extra op scherp. De hele commotie maakte nog maar eens duidelijk hoe ingewikkeld dit conflict is, hoe ingenomen rollen en posities al bij voorbaat vastliggen, en hoe diep die spanningen verbonden zijn met de thema's die onze geglobaliseerde wereld beheersen. Het conflict speelt zich af op de grens tussen nationale soevereiniteit en internationaal recht, en heeft zowel historische als geografische, koloniale als postkoloniale, religieuze als politieke, moderne als archaïsche dimensies. In zijn uitzichtloosheid is het een 'verzamelbekken' (Sloterdijk) geworden van humanitaire verontwaardiging, woede en extremisme (van het islamisme van Hamas tot het xenofobe nationalisme van Avigdor Lieberman). Het Palestijns-Israëlische conflict is niet meer of minder dan een gordiaanse knoop.

Maar heeft die onontwarbaarheid (en de ogenschijnlijke onoplosbaarheid ervan) niet evenveel of zelfs meer te maken met de trauma's, de taboes, het onuitgesprokene, het verdrongene, het onbewuste en de fantasma's waarmee dit conflict is beladen? Ik ontleen dit vocabularium aan het essay _Proche-Orient. Psychanalyse d'un conflit_ (2003) waarin Daniel Sibony, zoals het een psychoanalyticus past, een poging onderneemt om een deel van dat onbewuste en verdrongene ter sprake te brengen. Sibony, in Marokko geboren uit een Joodse familie, laat zijn psychoanalytische theorie (die Freud en Lacan verwerkt heeft, maar zich ook inlaat met de Thora en de Talmoedische geschriften) vaak kruisen met spelmetaforen. Die samenhang tussen spel, identiteit en analyse heeft hij uitgewerkt in een zeer leesbaar essay _Le jeu et la passe._ _Identité et théâtre_ (1997). Zijn centrale vraag in verband met het Midden-Oosten is of en hoe het conflict opnieuw 'speelbaar' gemaakt kan worden. Hoe kunnen de posities geherdefinieerd worden om de verschillende actoren meer speelruimte te geven en te vermijden dat ze een al bij voorbaat uitgeschreven script opnieuw herhalen? Zonder Sibony's gedachtegang en conclusies volledig te delen — zijn analyse van het conflict is op z'n minst controversieel en op bepaalde momenten onaangename lectuur voor alle hoofdrolspelers — wil ik een aantal van zijn inzichten als een kritisch raster over de affaire _Samson et Dalila_ leggen. Wat levert dat op? De patiënt mag zich uitstrekken op de sofa.

Filistijnse Joden

Uit de Bijbel kennen we Samson als een passionele rokkenjager en vechtersbaas, al gebruikt hij zijn goddelijke kracht vooral tegen de Filistijnen, de aartsvijanden van Israël. In het operalibretto is hij de leider van het Joodse volk dat in Gaza in opstand komt tegen de Filistijnse bezetter. Verleid en verraden door de Filistijnse schone Dalila, smeekt Samson God nog eenmaal om kracht. Met een laatste inspanning doet hij de afgodentempel waarin hij publiekelijk tentoongesteld wordt, donderend instorten. Tot zover het libretto. De Bijbel vermeldt nog het pikante detail dat Samson meer Filistijnen in z'n graf meenam dan hij tijdens zijn leven gedood had. Je zou Samson een van de eerste zelfmoordterroristen kunnen noemen.

Dat was ook het Israëlisch-Palestijnse regisseursduo Omri Nitzan en Amir Nizar Zuabi niet ontgaan. De commotie rond Samson et Dalila was het directe gevolg van hun regiekeuze voor een expliciete 'omkering' van de oorspronkelijke posities in het Bijbelse verhaal: de Filistijnen van toen worden de Israëli's van nu en de Joden van toen zijn de Palestijnen van nu. De boodschap is snel duidelijk: het Joodse volk dat eeuwenlang gediscrimineerd werd (tot op het punt totaal uitgeroeid te worden) is sinds 1948 en zeker sinds 1967 zelf een 'kolonisator' en 'onderdrukker' geworden. Bij het opgaan van het doek ziet de toeschouwer een scènebeeld met twee niveaus, die aan duidelijkheid niets te wensen over laten: de Joden/Palestijnen zitten onderaan in groep te bidden om hun ellende aan God kenbaar te maken, terwijl de Filistijnen/Israeli's zich bovenaan vermaken op een luxueus feestje. Deze expliciete regie past in de politiek van de nieuwe intendant van de Vlaamse opera, Aviel Cahn, om opera dichter bij de actualiteit te laten aansluiten.

Dat verlangen om opera te intoxiceren met de vaak harde (politieke) realiteit kan alleen maar aangemoedigd worden, al zijn daarvoor eenvoudigere conflicten te bedenken. Toch klopt die keuze, zeker in een stad als Antwerpen, waar een omvangrijke Joodse gemeenschap naast een grote moslimse migratiegemeenschap leeft. Tot een dialoog is het evenwel niet gekomen. Nog voor de opera in première ging, kwam er al reactie van het maandblad Joods Actueel. Dat vreesde dat in de voorstelling de Israëlische vlag verbrand zou worden (zoals in 2003 in Wolf van Alain Platel). Verder werd de Vlaamse Opera verweten in zijn randprogramma een anti-Israëlische documentaire te tonen (over het beleg van Jenin in 2002). Het blad stoorde zich ook aan een uitspraak van Amir Nizar Zuabi over het bestaansrecht van Israël, en verder aan Avil Cahns omschrijving van de 'veiligheidsmuur' als een 'apartheidsmuur'. Daarmee zou de intendant een te duidelijke positie innemen.

Europa's dubbele trauma

Nu is het nog maar de vraag of op dit conflict een 'neutrale' blik mogelijk is. Die blik zou in het perspectief van Sibony's psychoanalyse wellicht die met de meeste verdrongen trauma's zijn. Meer dan eens lijkt Sibony Europa te verwijten de positie van loutere toeschouwer te willen innemen, in tegenstelling tot de Verenigde Staten die tenminste handelend optreden en dus speelruimte creëren (zij het met hun eigen verblinding). Voor Sibony is het duidelijk dat Europa gebukt gaat onder het dubbele trauma van het kolonialisme (van onder meer de Arabische wereld) en van het antisemitisme (dat uiteindelijk tot Auschwitz leidde), waardoor de Europeanen zich twee keer van schuld moeten vrijkopen. Dat gewicht houdt Europa in de greep van zijn humanitaire ideologie, aldus de psychoanalyticus.

Die ideologie is duidelijk afleesbaar in het programmaboek van Samson et Dalila, dat opent met een voorwoord van Benita Ferrero-Waldner, EU-commissaris voor Buitenlandse Betrekkingen en Europees Nabuurschap. Het is een pleidooi voor vrede en stabiliteit en een aanklacht tegen discriminatie en intolerantie. Zonder Israël expliciet met de vinger te wijzen, wordt er gezegd dat 'de dagelijkse levensomstandigheden van het Palestijnse volk dringend (moeten) worden verbeterd'. Tenslotte wordt de lof gezongen van de 'succesvolle en respectvolle interculturele dialoog (tussen de twee regisseurs — EJ) die een voorbeeld kan zijn voor de rest van de wereld'. Tegen de achtergrond van de harde en gewelddadige dagelijkse realiteit van het Midden-Oosten is dit een naïef en utopisch politiek correct discours. Sibony heeft een punt wanneer hij stelt dat Europa elk geweld als louter negatief beschouwt en zijn eigen naoorlogse politieke situatie als model voor ieder conflict beschouwt. Over dat geweld dat de burgerlijke samenleving zoveel schrik aanjaagt, en over het niet-fysieke, maar daarom niet minder gewelddadige geweld van diezelfde burgerlijke samenleving, schreef Sibony zijn essay Violence (1998).

De voorstelling zelf is veel helderder in haar standpunt. De Israëli's (de Filistijnen) worden geportretteerd als leden van een arrogante, gevoelloze, gecorrumpeerde en gemilitariseerde samenleving. Dalila, die we in het tweede bedrijf te zien krijgen in haar slaapvertrek (met een enorm bed dat een reusachtige vleesetende plant blijkt), jaagt eerst een minnaar uit bed, laat zich dan van achteren nemen door de hogepriester, om daarna Samson te verleiden! Op het feest voor de overwinning op Samson worden op een catwalk wapens gepresenteerd door schaars geklede modellen, waarop de militairen in een losgeslagen orgiastische choreografie met die wapens gaan masturberen. Zeker niet het sterkste moment uit de voorstelling, maar wel duidelijk! De Palestijnen (de Joden) worden als slachtoffers afgebeeld: men slaat en vernedert ze, schopt hun vrouwen, vermoordt een kind. Het is dat kind dat aan het slot aan de blinde Samson de bommengordel zal aanreiken waarmee hij zichzelf en het feestgelag in de lucht blaast. Het terroristische geweld wordt getoond als het gevolg van machtsmisbruik, uitbuiting en vernedering.

Botsende fantasma's

Wat deze retorische figuur van de omkering oplevert, is een duidelijke verdeling van de rollen van 'slachtoffer' en 'beul'. Niet alleen de opera, maar ook het hele linkse discours over het Midden-Oosten conflict is op deze 'omkering' en 'tweedeling' gebaseerd. Vanuit het perspectief van Sibony's psychoanalyse is een loutere omkering niet meer of minder dan een nieuwe verdringing en kan ze dus geen alternatief script opleveren. De omkering van 'beul' en 'slachtoffer' maakt het drama niet méér speelbaar. Die speelruimte kan alleen maar gecreëerd worden door een pijnlijke bewustwording van wat Sibony 'de identitaire ziekte' of 'de identitaire impasse' noemt. Het conflict is voor hem wezenlijk de botsing, de schok, de crash tussen twee fantasma's. Daaronder verstaat hij de narcistische verhalen van beide volkeren over hun eigen origine en geschiedenis. Voor de Joden en de moslims zitten die verhalen in hun Heilige Boeken en in de overlevering daarvan doorheen de eeuwen. De onbewuste herinnering, de terugkeer van het verdrongene, de transfer, de 'bespoking', ... zijn de motoren van zijn visie op de geschiedenis.

Daarom volstaat een historische, socio-economische en koloniale lectuur (zoals in de opera) niet meer. Het Palestijns-Israëlische conflict is voor Sibony wezenlijk een Arabisch-Joods conflict. Meer nog: een conflict tussen de Koran en de Thora. In het programmaboekje stellen beide regisseurs dat religie voor hen een factor is in de radicalisering en fundamentalisering van het conflict. Dat is natuurlijk niet onjuist, maar Sibony presenteert een meer omvattende visie op de fundamentele (niet: fundamentalistische) rol van de religie. Als psychoanalyticus gaat het hem niet om het religieuze op zich (de metafysische verhouding), maar om het symbolische en het identitaire aspect. De clash in het Midden-Oosten heeft niets te maken met 'botsende beschavingen', maar met 'botsende fantasma's'.

Het Joodse identiteitstekort

De Joodse wortels staan voor wat Sibony de 'faille identitaire' (het identitaire tekort) noemt: de oorspronkelijke breuk in iedere identiteit. De moeizame, gebrekkige, getormenteerde verhouding van de Joden tot YHVH is het verhaal van die breuk in de identiteit. YHVH roept zijn volk op tot iets wat het nooit zal kunnen zijn. Het volk probeert voortdurend onder die last uit te komen en YHVH te vergeten. Ook YHVH laat zijn volk in de steek, maar maakt zich steeds opnieuw kenbaar om het onmogelijke te vragen. Die onmogelijke verhouding bepaalt voor Sibony het wezen van de Joodse identiteit. Hoeveel respect Sibony ook heeft voor de twee andere monotheïstische religies die zich uit het jodendom ontwikkeld hebben, het christendom en de islam, toch ziet hij in beide latere religies een poging om die oorspronkelijke identitaire 'breuk' in de verhouding tussen YHVH en zijn uitverkoren volk te herstellen: in het geval van het christendom door de incarnatie van Christus en de komst van de genade, en in het geval van de islam door een god — Allah — die de totale onderwerping eist en een volle identiteit als moslim representeert. Dit is het fantasma van een authentieke en ongebroken identiteit.

Het christendom heeft zijn afhankelijkheid van het jodendom nooit ontkend, de islam daarentegen wel. De koranische revelatie heeft geprobeerd haar joodse wortels volledig uit te wissen. Het ene religieuze boek (de Koran) is als het ware over het andere (de Thora) geschoven. De koran en de moslims hebben zich de joodse teksten en symbolen toegeëigend, terwijl ze de joodse afkomst ervan hebben verdrongen. Vandaar dat er in de Koran negatief gesproken wordt over Joden (en christenen). De moslims, aldus Sibony, willen de 'echte' Joden zijn, de authentieke ontvangers van het woord van God. (Paradoxaal genoeg eisen ze in sommige discours die plek — die 'omkering' — nu ook als slachtoffers op: als de Israëli's de 'nazi's' zijn, dan zijn de Palestijnen de 'Joden').

De verdringing lukte volgens Sibony dertien eeuwen lang, maar sinds 1948 is de verdrongen joodse erfenis teruggekeerd met de oprichting van de staat Israël op Arabisch grondgebied. Het Jodendom eist zijn rechtmatige plaats op in de Arabische wereld. Bijna twintig eeuwen lang werd het 'beloofde land' bespookt door de Joden die bleven herhalen dat ze ernaar zouden terugkeren. Die terugkeer legt meteen de verdrongen breuk in de islamitisch-Arabische identiteit bloot. Het is een van de meest gedurfde en controversiële stellingen van Sibony, maar net daarom is ze bij uitstek het overdenken waard. Voor hem is de verdrongen afhankelijkheid van het Jodendom het grote taboe, het grote onuitgesprokene in de discussie over de Islam. Alleen al daarom is de oprichting van Israël gerechtvaardigd. Maar Israël is ook voor de Joden geen geschenk. Israël is voor Sibony niet de vervulling van de belofte (het fantasma van een ongebroken, authentieke Joodse identiteit), maar de herhaling van de initiële breuk. Uiteindelijk is de architectuur van de Tempelberg een metafoor voor de relatie tussen Palestijnen en Israeli's: de Joodse Tempel zal nooit opnieuw gebouwd kunnen worden omwille van de Al-Aqsa Moskee, en de Al-Aqsa Moskee op haar beurt zal altijd de verwoest Joodse Tempel als fundament hebben. Beide groepen zullen met hun identitair tekort in het reine moeten komen.

De kracht van de analyse van Sibony is tegelijk ook haar zwakte. Door zijn concentratie op de taboes, op het ongezegde en onbewuste, op de herinnering en de overlevering verliest hij de dagelijkse realiteit, die vooral voor de Palestijnen catastrofaal evolueert, uit het oog. Dat verhaal vertelt Samson et Dalila wel, en zonder omwegen. Maar daartegenover staat dan weer dat de intensiteit, de emotionaliteit en de onontwarbaarheid van het conflict niet te begrijpen vallen zonder de 'psycho-archeologische' dimensie die Sibony blootlegt. Zijn opmerkingen zullen de discussies niet kalmeren, maar dat is natuurlijk ook niet de bedoeling van een psychoanalyse. Integendeel zelfs.