Reeks: cultuur in de centrumsteden – deel 2: de kunsten

Door Wouter Hillaert, op Thu Nov 22 2012 09:10:06 GMT+0000

Blijkbaar krijgt HetPaleis dubbel zoveel geld van de Stad Antwerpen als van minister Schauvliege. Werkt één vijfde van het Brugse stadspersoneel voor kunst en cultuur. Had Leuven 20 miljoen veil voor de bouw van museum M. De impact van de centrumsteden op het Vlaamse kunstenaanbod blijft vaak onderbelicht, maar valt niet te onderschatten. Hun invloed lijkt de komende jaren trouwens enkel sterker te worden. De hamvraag is: zijn de steden daar zelf wel klaar voor?

25 november 2012

De culturele revolutie van dit jaar was niet de heisa rond de subsidieverdeling van Schauvliege in juni. Het waren die paar gezamenlijke kunstenplannen die artistieke organisaties voor de gemeenteraadsverkiezingen loslieten op hun lokale politici. Je wist niet wat je las. Terwijl die organisaties op Vlaams niveau vaak niet verder komen dan defensieve Pavlov-reacties op ministeriële beslissingen die om geld draaien, deden ze in steden als Antwerpen, Kortrijk en Mechelen paginalange constructieve voorstellen voor het plaatselijke cultuurbeleid van de komende legislatuur. Genuanceerd, met visie, to the point. Én met bijzondere aandacht voor maatschappelijke uitdagingen die tot vijf jaar geleden veeleer taboes leken in het kunstenveld: diversiteit, cultuurparticipatie, de noden van het onderwijs…Terwijl deze organisaties tegenover de Vlaamse Gemeenschap vaak per sector verkrampen en desnoods over elkaars lijken zouden gaan voor het eigen subsidiebehoud, trokken ze in deze memoranda schijnbaar moeiteloos aan één zeel. Wat dreef de Kortrijkse, Antwerpse en Mechelse artistieke clubs?

Natuurlijk is enig strategisch denken hen niet vreemd. Zo glanst het Mechelse kunstenplan van hippe termen die goed moeten klinken in het liberale oor van burgemeester Bart Somers: van ‘R&D’ en ‘economische spillovereffecten’ tot ‘het merk Mechelen’. Toch klinkt de basisinzet van De Maan, ’t Arsenaal, nOna, Abattoir Fermé, Contour, Festival Van Vlaanderen Mechelen en Zefiro Torna absoluut oprecht. ‘Wij hopen dat deze tekst weerspiegelt hoe het (brede) samen-leven in deze stad ons na aan het hart ligt en nodigen u uit deze nota te lezen als een engagementsverklaring om samen met de beleidsmakers na te denken en mee te bouwen aan een nog b(r)oeiender cultuurleven in de Dijlestad.’ Ook de Antwerpse en de Kortrijkse spelers lijken zich niet langer weg te stoppen achter het schild van ‘artistieke autonomie’, maar bieden zowaar zichzelf als instrumenten aan. Ze zijn bereid! Bereid om zich mee ‘in te schrijven’ – of dat in elk geval telkens weer te overwegen – in de beleidsdoelen van hun stadsbestuur. Na vele jaren van schamperen over de sociale besognes van ex-minister Bert Anciaux, weet je niet wat je leest. Vanwaar deze plotse goodwill? Het antwoord is een dubbel verhaal.

WHEELEN EN DEALEN

Blijkbaar leent het lokale niveau zich voor kunstenorganisaties veel beter om zich te verhouden tot politiek en gemeenschap. De grote vraagstukken van deze eeuw blijken er overzichtelijker, concreter en dus meer acuut. ‘Er komt meer spillover uit de grote steden: meer armoede, meer interculturaliteit en meer diversiteit’, schrijft het Kortrijkse Kunstenoverleg in zijn plan. ‘De toekomst voor kunst en cultuur ziet er niet zo goed uit als formats van weleer gehanteerd blijven.’ Tegelijk heerst er lokaal een heel andere beleidscultuur. Het contract met de stedelijke overheid is er een van wheelen en dealen. Terwijl de Vlaamse Gemeenschap plannen van organisaties beoordeelt op autonome artistieke kwaliteit, en binnen een vrij anonieme relatie, is de hamvraag voor lokale overheden veeleer: ‘Welke bijdrage levert organisatie x aan onze stad, en wat geven we ervoor terug?’ Zaken bewegen als er ‘aangeklopt wordt’ en men samen rond (of onder) de tafel afspraken gaat maken. Cultuurhuizen en lokale besturen zijn elkaars tool. Dat is een totaal andere verhouding dan met de minister.

Cultuurhuizen en lokale besturen zijn elkaars tool. Dat is een totaal andere verhouding dan met de minister

De Mechelse, Kortrijkse en Antwerpse kunstenorganisaties deden met hun memoranda een voorafgaand bod op die ruilrelatie, omdat ze beseffen dat het stedelijk cultuurbeleid steeds belangrijker zal worden voor hun werking. Die tendens is al geschetst in deel 1 van deze reeks: sinds Anciaux vanaf 2001 extra middelen vrijmaakte voor het lokale cultuurbeleid, voelen de provinciesteden zich extra gestimuleerd in hun visiebenadering en hun ondersteuning van de kunsten. Ze willen zich nu meer dan ooit mee laten gelden als plekken waar artiesten zich verankerd weten. En dus bieden zich voor de kunsten opportuniteiten aan. Maar ook knopen...

WINNEN OP VERSTANDHOUDING

Een mooi voorbeeld is het ambitieuze Hasselt, dat in 2010 bij cultuursocioloog Pascal Gielen een stevig onderzoek bestelde naar de mogelijkheden voor ‘Hasselt als kunstenstad’. Er gebeurt al veel, zo besloot Gielen, maar er is ook nog veel werk. Hij stelde dat de ‘hoofdstad van de smaak’ het met zijn artistieke kapitaal beter doet op de markt dan in de civiele ruimte, en nood heeft aan meer samenwerking en overleg, meer inhoudelijk debat over kunst, een aantrekkelijker klimaat voor kunstenaars en meer aansluiting tussen artistiek initiatief en de lokale bevolking. Gielen adviseert het stadsbestuur onder meer om een kunstenmanager aan te werven, een coherent residentie- en atelierbeleid op te zetten en zich te profileren als een ‘kunstonderzoekstad’. Met louter ambitie, bakstenen en een uitgekiende cultuurcommunicatie kom je er als stad immers niet meer. Waaraan bouw je precies?

54_Hillaert_centrum_De Silo, nieuwe creatieve site voor Hasselt.jpgGielens analyse ligt in de lijn van die van cultuurintendant Wim Van Severen over Kortrijk, na een onderzoek in 2011. Zowel Kortrijk als Hasselt hebben onderhand een degelijke culturele infrastructuur uitgebouwd en beschikken over dynamische artistieke spelers in alle disciplines. Maar er mist een toekomstvisie op basis van heldere keuzes, er gebeurt te veel naast elkaar en de nationale zichtbaarheid is mager. Samengevat: het kunstenveld en het beleid versterken elkaar nog te weinig. Dat pleidooi voor verstandhouding lees je ook in de memoranda: artistieke spelers voelen zich lokaal nog ondergewaardeerd. Er zit zoveel meer potentieel in hun aanwezigheid, vinden ze. ‘De kunstenorganisaties willen een andere relatie met de stedelijke overheid’, stelt het Kortrijkse Kunstenoverleg. ‘Eén met wederzijdse erkenning voor elkaars missie en competenties, die een debat over kunst en cultuur mogelijk maakt. Zonder dat kunstenorganisaties moeten spreken vanuit een positie die als “lastig” ervaren wordt.’

Kunstenorganisaties hebben hun stad dus niet enkel iets te bieden, ze hebben er ook nog veel te winnen. Ook daar gaan hun memoranda over. Ze voelen dat de stedelijke overheden hen gunstiger gezind zijn dan ooit, maar weten donders goed dat je cultuurfunctionarissen en lokale politici ook nooit zomaar mag laten doen. Ze zullen zich in die dialoog moeten mengen, over meer dan de centen alleen. Want als het klopt dat de toekomst van vele kunstenorganisatie op het stedelijke niveau ligt, moet het lokale kunstenbeleid op een paar punten graag anders.

WIE HET KLEINE NIET GEERT...

Al blijken stedelijke werkingsmiddelen niet het belangrijkste issue voor kunstenorganisaties, ze tonen wel hoe de verhoudingen liggen. In Brugge bijvoorbeeld krijg je het volgende plaatje voor de kunstenorganisaties die binnen het Vlaamse Kunstendecreet gesubsidieerd worden:

** Kunstendecreet 2013**

Toelage Stad Brugge 2012

Concertgebouw

2.750.000 €

450.000 €

Festival van Vlaanderen Brugge

230.000 €

41.000 € + 8.573 €

Muziekcentrum Cactus

325.000 €

25.000 € + 5.000 €

De Werf

870.000 €

15.000 €

Cinema Novo (2012)

95.000 €

9.700 €

Symfonie Orkest Vlaanderen

1.250.000 €

6.950 €

Europees Jeugdfilmfestival

155.000 €

2.200 €

Lessen in het donker

131.000 €

/

Deze verhoudingen zijn relatief typerend voor alle centrumsteden. Voor grote kunstinstellingen en/of organisaties die door het lokale bestuur zelf zijn opgericht – zoals het Concertgebouw – is de stad vaak een belangrijke partner. M krijgt jaarlijks 3 miljoen werkingsmiddelen van Leuven, Mu.ZEE 600.000 € van Oostende en NTGent en de Vlaamse Opera elk 1,7 miljoen van Gent – terwijl Gentse subtoppers als Vooruit, Filmfestival en Festival van Vlaanderen elk 260.000 € krijgen. Voor elke euro van Vlaanderen voor de Gentse stedelijke musea besteedt de stad zelf vier euro. Antwerpen heeft de zwaarste kunstenbegroting: 2,8 miljoen voor zowel het Toneelhuis als HetPaleis, 1,2 miljoen voor de Vlaamse Opera en 1,1 miljoen voor de Zomer van Antwerpen. De Antwerpse stedelijke musea zijn samen goed voor een werkingsbudget van 3,6 miljoen €, terwijl andere Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap door Antwerpen nogal verscheiden gesubsidieerd worden: deFilharmonie krijgt 612.800 €, het Koninklijk Ballet van Vlaanderen 280.500 €, deSingel 118.000 € en het MuHKA 68.000 €.

Van kleine en middelgrote organisaties zijn de stedelijke werkingsmiddelen meestal peanuts

Van kleine en middelgrote organisatiesdaarentegen zijn de stedelijke werkingsmiddelen meestal peanuts tegenover hun Vlaamse subsidie: in het beste geval 10 %. Het gebeurt vaker dat deze organisaties in het kader van een of ander stadsfestival projectgelden binnenhalen die hoger liggen dan hun structurele middelen: een illustratie van het wheelen en dealen en het grotere ad hoc-karakter van stedelijk cultuurbeleid. ‘Ik ben drie keer met de burgemeester moeten gaan eten om voor onze 25e verjaardag eenmalig 25.000 € te verkrijgen’, lacht Jan Denolf van De Werf. En wat Wim Van Severen besluit voor Kortrijk, zullen vele cultuurbeleidscoördinatoren beamen: ‘Er is vaak te weinig geld voor de courante werking’.

LIMIETEN BEREIKT

Veel extra marge voor de kunsten is er echter niet. Terwijl de steden tijdens de afgelopen legislatuur wel sterk investeerden in eigen stadsfestivals, in nieuwe culturele infrastructuur en in ‘cultuur voor iedereen’ (zie deel 1), bleven hun vaste middelen voor artistieke organisaties bijna overal status quo. Oostende vond wat extra voor Theater Aan Zee en de kunsteducatieve organisatie mu-zee-um, Mechelen verhoogde zijn bijdrage aan Contour en ’t Arsenaal, en Hasselt voorzag het ingeweken de Queeste met 60.000 € per jaar. Maar zulke structurele extra’s zijn uitzonderingen. Zeker in financieel precaire tijden gaan de investeringen niet naar bestaande werkingen, maar naar zichtbare projecten. Het kan ook anders, suggereren de Mechelse kunstenorganisaties in hun memorandum. Ze stellen dat het ruime cultuurbudget in Mechelen nog efficiënter ingezet kan worden. ‘Mits een verhoging van de stedelijke middelen voor de kunsten kunnen onze organisaties exponentieel aan daadkracht en impact winnen.’

54_Hillaert_centrum2_Het Concertgebouw, Brugge.jpgAntwerpen heeft, terwijl het MAS oprees, op een paar andere grote huizen zelfs aanzienlijk bespaard. HetPaleis verloor de afgelopen legislatuur 400.000 €, en bij het Toneelhuis werd eenzelfde bedrag uit de werkingssubsidie gehaald voor kosten aan het Bourla-gebouw. Daartegen is Schauvlieges kaasschaaf een kleintje. Ook bij de Vlaamse Opera werd geschrapt, terwijl organisaties als het Theaterfestival, WP Zimmer, De Veerman en Ojectif Exhibitions niet langer gesubsidieerd worden. Omgekeerd gingen De Roma en het residentieproject Air er sterk op vooruit, naast lichte verhogingen voor deSingel en muziekcentrum TRIX. Onder meer Tutti Fratelli stroomde in. Maar de baseline blijft: niemand, groot noch klein, hoeft op veel meer stedelijke werkingsmiddelen te hopen. ‘Ik roep al twee jaar: the sky is niet langer the limit’, aldus cultuurbeleidscoördinator Martine Meire van Oostende. ‘Er zit geen rek meer op onze middelen. De ordewoorden voor de toekomst zijn samenwerking en synergie.’

DE ROEP OM TRANSPARANTIE

Meer omstreden is hoe die subsidies verdeeld worden. Marc Verstappen van Villanella kan er zich danig over opwinden. ‘Waarom krijgt Monty van de Stad 30.000 € en Villanella niets? Niemand kan je dat uitleggen!’ Het is een veelgehoorde kritiek: stedelijk subsidiebeleid blijft ondoorzichtig, want verstoken van heldere criteria, een onafhankelijke kwaliteitsbeoordeling en soms zelfs publieke kennisgeving. Zo weet fABULEUS niet wat Braakland/ZheBilding van de Stad Leuven krijgt, ook al delen beide theatergezelschappen dezelfde gang in OPEK. ‘Het is niet transparant’, geeft cultuurbeleidscoördinator Steven Dusoleil van Leuven toe. ‘Op onze nominatieve subsidies zit geen enkel reglement, er zijn geen criteria. Voor een deel weeg je de grootte van organisaties tegen elkaar af, maar ergens blijft het nattevingerwerk. Als wij binnen ons beleid bepaalde lijnen belangrijk vinden, geven we die of die organisatie wat meer.’ Dusoleil zal bij zijn nieuwe cultuurschepen wel polsen of die vindt dat dit transparanter en objectiever moet. Ook Steven Slos van Brugge is dat van plan. ‘Alle bedragen zijn openbaar, maar er zit weinig lijn in. Ze zijn historisch gegroeid volgens het moment van instappen.’

Het is een veelgehoorde kritiek: stedelijk subsidiebeleid blijft ondoorzichtig

Politieke verwevenheden zijn er ook. Zie je minister Schauvliege al zetelen in het bestuur van kunstenorganisaties die ze zelf moet subsidiëren? In Mechelen gebeurt het wel. Cultuurschepen Frank Nobels is er voorzitter van zowel De Maan als Festival van Vlaanderen Mechelen (die met 80.000 en 75.000 € de best gesubsidieerde kunstenorganisaties zijn) én bestuurslid bij ’t Arsenaal (61.000 €) en Contour (19.000 €). De drie andere Mechelse artistieke spelers – nOna, Abattoir Fermé en Zefiro Torna – krijgen 5.000 of 10.000 €. ‘De jongste twaalf jaar werden deze drie vzw’s zonder politieke banden steeds met een kluitje in het riet gestuurd, terwijl voor de anderen vaak in no time van alles geregeld kon worden’, fulmineert Dirk Verstockt, ex-artistiek leider van nOna. ‘Er is veel hoerageroep voor wat er in Mechelen allemaal veranderd is, en niet onterecht, maar dit soort donker cliëntelisme is steeds gebleven.’ Zelf spreken de Mechelse spelers in hun gezamenlijke memorandum van een ‘onrechtvaardige scheeftrekking’. Ze hebben een concreet voorstel klaar om ‘nog in 2013 te komen tot een meer gebalanceerd en integraal beleid dat rekening houdt met zowel historische verworvenheden én beleidseigen investeringsaccenten als met noodzakelijke positieve correcties.’ Hun Antwerpse collega’s vragen om ‘een Commissie Kunsten die onafhankelijke, neutrale adviezen verleent’.

CONVENANTEN WORDEN DE CONVENTIE

54_Hillaert_centrum3_Stadvisioenen, Mechelen.jpgVoor stedelijke beoordelingscommissies als in Nederland lijkt er evenwel geen draagvlak. Er zijn ook andere opties. Kleinere centrumsteden als Roeselare en Sint-Niklaas, minder bezwaard door de last van al te veel heilige kunsthuizen, streven naar heldere subsidiereglementen. ‘Die hebben we al voor culturele verenigingen, maar een instrumentarium voor de kunsten vraagt om heel andere criteria’, aldus Jan Bral, ex-directeur van CC Sint-Niklaas. Steden als Genk, Gent en Turnhout hanteren convenanten of beheersovereenkomsten, die worden opgesteld in overleg met elke kunstenorganisatie apart. Mechelen introduceerde ze al voor kleinere spelers als Zefiro Torna. ‘Het is een goed model om politici die minder met cultuur vertrouwd zijn, te overtuigen van het nut van subsidies: ze krijgen er iets voor terug’, aldus Michel Price van Mechelen. ‘Er staan inspanningsverplichtingen in zoals ‘aandacht voor kansengroepen’, maar die worden niet gekwantificeerd, en jaarlijks evalueer je samen hoe het is gegaan.’

Dat is precies wat Leen Laconte, die het Kortrijkse plan hielp schrijven, tegen convenanten heeft. ‘Ze gaan meer over dingen controleren dan over dingen mogelijk maken. Ze illustreren dat het fundamentele vertrouwen in het effect van de kunsten aan het wegebben is. De sector wil één-op-één-convenanten omdat er transparantie mist, maar zelf geloof ik meer in calls voor samenwerking: “we willen dit of dat aanpakken, met deze middelen, wie doet mee?” Er bestaat geen enkel probleem meer dat je als stedelijke overheid nog alleen kan oplossen, het is met synergie dat het zal moeten gebeuren. Maak de sector zelf verantwoordelijk!’

NIEUW SAMENSPEL

Zo komen we bij de kern van de zaak. Een evenwichtig lokaal kunstenbeleid zal staan of vallen met een goede verstandhouding over wie wat beter doet voor welk gewenst resultaat. Die afstemming is een eenentwintigste-eeuwse battleground, waar steden boeiende testcases voor zijn. Het gevecht gaat tussen een oude politieke cultuur die van bovenuit ‘zorg draagt’ voor ‘onze stad’ – de traditie van de burgervader – en een even oud geloof in de kunsten als de ongebonden en kritische vrijplaats tegenover de samenleving – de traditie van de avant-garde. Beide tradities zijn uitgewoond. Ze moeten allebei af van hun autonomie-gedachte, van hun idee dat ze (in de leiding of in de oppositie) het gelijk aan hun kant hebben. Willen lokale besturen en kunstenorganisaties hun stad vooruithelpen, zullen ze elkaar ergens in het midden moeten tegenkomen: daar waar er in bredere fronten gewheeld en gedeald wordt over inhoud, en niet enkel over financiële middelen en aparte verworvenheden. Wie doet wat? En waartoe?

Een evenwichtig lokaal kunstenbeleid zal staan of vallen met een goede verstandhouding

‘Er zijn vier voorwaarden voor een dynamisch cultuurbeleid’, vindt Miek De Kepper van LOCUS, steunpunt voor lokaal cultuurbeleid: ‘Een levendig cultureel veld, sterke professionals bij zowel de organisaties als het beleid, een politicus die zwaar weegt, én een goed samenspel tussen hen allen. Een aantal centrumsteden oogsten nu wat ze jarenlang gezaaid hebben. Waar er gedragenheid en dialoog is, én een gedeelde visie op kunst en cultuur vanuit het hele stedelijke beleid, zijn de resultaten het sterkst.’ Precies voor dat samenspel doen artistieke spelers in hun memoranda nu meerdere voorstellen, voorbij hun artistieke autonomie. In ruil vragen ze meer vertrouwen. ‘Dit betekent dat de stad zelf minder initiatief neemt, meer aan besturen toekomst, en dat de sector zijn verantwoordelijkheid neemt voor andere dan puur artistieke belangen’, stelt het Kortrijkse Kunstenoverleg. ‘Er is nood aan constructieve vormen van privaat-stedelijke samenwerking, vanuit een gezamenlijke noden-analyse en duidelijke afspraken over gewenste resultaten.’

WAT WE ZELF DOEN…

Er lijkt nog een lange weg te gaan. Lokale besturen spelen nog te veel zelf festivalorganisator of curator, vinden ook kunstenorganisaties in andere steden. ‘In Antwerpen zie ik een tendens om zoveel mogelijk culturele evenementen in te kapselen in de structuren van de stad’, aldus Marc Verstappen. ‘De filosofie is: “wat we zelf doen, doen we beter” – niet alleen in de regie, maar ook in de uitvoering. In aanloop naar de verkiezingen hoorde ik een paar politici wel zeggen: er moet terug meer geld naar onafhankelijke structuren gaan. We zullen zien wat ervan komt.’ Dirk Verstockt is nog scherper. ‘Beste steden en gemeenten, doe het vooral niet zelf! Er zit zoveel passie en expertise in jullie stad. Waarom moeten jullie dan toch altijd zelf stedelijke festivals, stedelijke exporuimten en stedelijke dit en dat in het leven roepen, als je die niet kan runnen en er niet de expertise voor hebt?’

Beste steden en gemeenten, doe het vooral niet zelf!

Cultuurbeleidscoördinatoren reageren verdeeld op die kritiek. Jean-Pierre Swerts van Hasselt erkent dat er bij politici een hang is naar een meer evenementieel cultuurbeleid, vaak van bovenaf aangestuurd. ‘Dat is de tijdsgeest: alles moet onmiddellijk renderen. Alleen kosten evenementen veel geld, en de volgende dag zijn ze gedaan. Ik mis soms wat langetermijnvisie.’ Een sprekend bewijs daarvan is wat afscheidnemend burgemeester Christel Geerts van Sint-Niklaas in De Morgen liet optekenen voor de verkiezingen: ‘We hebben geprobeerd van ons imago van grijze provinciestad af te raken, en ik denk dat we daarin geslaagd zijn. We profileren ons nu als een evenementenstad. Dat wordt sterk gewaardeerd, maar het vertaalt zich, helaas, niet naar trotse gevoelens over de stad.’

EVENEMENTEN IN OVERTAL?

Andere cultuurbeleidscoördinatoren stellen dat ze met bijvoorbeeld hun eigen zomerfestivals, zoals het muziekgebeuren TRAX in Roeselare, helemaal niet in concurrentie gaan met lokale kunstenorganisaties. ‘Sommige initiatieven blijven nu eenmaal beter gebeuren door de stad’, aldus Martine Meire van Oostende. ‘Zo daag ik elke vzw uit om iedereen op één lijn te krijgen en zelf de Nacht van de Musea en Galerijen te organiseren. Dat kunnen wij veel sneller doen. Als stad moet je complementair werken en de witte vlekken wegwerken. Neem ons festival Poppen aan Zee: wij voelden daar een gat. En we doen ook een poëziewedstrijd, dat kost ons 16.000 €. Vrijstaat O zou dat ook kunnen doen, maar ziet dat niet als zijn missie. Dus sturen wij dat aan.’ In Turnhout daarentegen worden evenementen voortaan liever uitbesteed.

54_Hillaert_centrum4_Zomerfestival TRAX, Roeselare.jpgWie wat doet, is natuurlijk minder belangrijk dan hoe kwaliteitsvol dat gebeurt. Zo stellen de Mechelse kunstenorganisaties dat de driejaarlijkse stadsfestivals, zoals Stadsvisioenen, ‘hun doel voorbijschieten’. Ze vragen ‘meer aandacht voor het talent en de expertise die in-house aanwezig zijn’, omdat meer betrokkenheid van hun kant ‘de kwaliteit, kostenefficiëntie, (inter)nationale uitstraling, langetermijneffecten, de betrokkenheid van de inwoners én het publieksbereik zal doen toenemen.’ Andere steden hebben zelf al gekozen om meer over te laten aan het aanwezige artistieke potentieel op hun grondgebied. In Brugge is het zomerse cultuurfestival Klinkers gedelegeerd aan Cactus. Leuven schrapte Kulturama – een feestelijk maar disparaat opendeurweekend van alle artistieke actoren – voor een nieuw cultuurfestival rond één thema, te beginnen met ‘Utopia’ in 2016. ‘Terwijl men daar elders een curator voor zou aanstellen, nodigen wij alle culturele spelers uit om zich in te schrijven met een eigen programma’, legt Steven Dusoleil uit. ‘Zo mobiliseren we mensen om inhoudelijk samen te werken, terwijl wij enkel nog de regie en de communicatie zullen verzorgen.’

DE PRIKKELENDE STAD

Vooral Leuven en Turnhout geloven in een terugtredende rol voor de lokale overheid, tot een meer prikkelende en ondersteunende inbreng. Dat adviseert ook cultuurintendant Wim Van Severen voor Kortrijk. Zijn baseline is dat er nu veel te veel gebeurt, met al te versplinterde budgetten, en dat er keuzes gemaakt moeten worden. ‘De stad hoéft niet de ambitie te hebben om overal op het culturele veld op te treden.’ Een makkelijke oefening is dat niet, of toch niet voor alle steden. Brugge is zowat getrouwd met zijn historische erfgoed: zelfs de aankoop van bureaumateriaal in het Groeningemuseum passeert er bij wijze van spreken nog op de gemeenteraad. In Roeselare zijn er geen professionele artistieke organisaties: burgemeester en ex-cultuurminister Luc Martens zet dan maar zelf in op meer kunstwerken in de openbare ruimte, ‘van kunstenaars die sterk met Roeselare verbonden zijn’. Meerdere steden kampen ook met de verouderde staat van kleine stedelijke musea, zoals het Vlas- en het Broelmuseum in Kortrijk: wat moet daarmee gebeuren? ‘Terugtrekken’ is niet per definitie een keuze.

Wat met jong talent dat professioneel wil doorstoten? Dat blijkt hét vraagstuk van Brugge tot Turnhout

Er zijn ook niet enkel infrastructurele noden en kunstenorganisaties die om aandacht vragen, er zijn ook de individuele kunstenaars. Zij zijn de laatste jaren wat in de kou blijven staan, hoor je in meerdere steden. Wat Antwerpen en Genk presteerden, panden inrichten tot atelierruimte, blijkt nu ook elders een nood. En wat met jong talent dat professioneel wil doorstoten? Dat blijkt hét vraagstuk van Brugge tot Turnhout. Er is geen ondersteuningsbeleid voor nieuwe ambitieuze artiesten voor wie stedelijke projectmiddelen niet langer volstaan, terwijl het Kunstendecreet nog te hoog gegrepen is. Volgens Jan Bral van CC Sint-Niklaas gaat het om een heel nieuw probleem. ‘In stadjes als Sint-Niklaas, Aalst of Kortrijk is het hele cultuurveld de voorbije vijftig jaar volledig gestuwd, betaald, georganiseerd en geënthousiasmeerd door de overheid. Zo is er een vruchtbaar cultureel klimaat gezaaid, waar op zeker moment dingen zélf beginnen te groeien. Daar zijn we niet op voorbereid. Neem onze Muziekacademie: je leidt er 800 leerlingen op tot musiceren, maar op het moment dat ze samen bandjes gaan oprichten en om repetitieruimte vragen, moet je zeggen: sorry, nu kan je niet meer bij ons terecht. Vroeger trokken velen dan naar de grote steden, maar intussen is de creatieve bodem hier veel groter. Wat doe je dan? Stoppen met investeren in cultuureducatie?’

OP ZOEK NAAR WIN-WIN

Op de battleground van het lokale kunstenbeleid dienen zich dus een reeks uitdagingen aan. Gespreide slagorde is geen optie meer, zeker gezien de donkere budgettaire wolken die zich aan de horizon van meerdere steden aankondigen. Alvast op papier bieden kunstenorganisaties hun (zelfs maatschappelijke) diensten aan, en dat is niet minder dan een grondverschuiving. Willen steden dat aanbod verzilveren, dan zullen ze ook gehoor moeten geven aan de vragen van hun artistieke spelers: meer transparantie, meer overleg, meer trots en vertrouwen vanuit de lokale besturen voor wat zij al doen. Veel geld hoeft dat niet te kosten, al kunnen sommige begrotingsposten zeker anders bestemd worden: minder eigen programmering, meer steun aan de dagelijkse en de projectwerking van de organisaties zelf. Aalst, nochtans niet de primus van de klas, biedt een mooi voorbeeld: het zet met zijn grootste professionele speler Netwerk een artistiek project op in een ‘moeilijke’ wijk. Win-win, heet dat, hoe verscheiden de missies van lokale besturen en organisaties ook lijken te zijn. De wederzijdse noden afstemmen voor de toekomst: eigenlijk komt alles simpelweg daarop neer.

De komende legislatuur zal er een van artistieke dialoog, samenwerking en verstandhouding moeten zijn

Of de Vlaamse centrumsteden daar klaar voor zijn? Het antwoord is verschillend voor bijna elke stad. De besturen van Aalst en Sint-Niklaas toonden zich – ondanks investeringen – minder visionair dan andere, en de vraag is of hun nieuwe N-VA-burgemeester dat wil keren. Roeselare timmert aan de weg, maar die geeft naast zijn bloeiende cultuurcentrum De Spil een eerder provincialistische indruk, ook omdat het financiële draagvlak er natuurlijk veel kleiner is dan in Gent of Antwerpen. Gent is hierboven weinig vernoemd, omdat het al jaren over een dynamisch kunstenbeleid beschikt. In Antwerpen blijken er tussen beleid en sector wel nog conflicten te bestaan. Het Antwerpse Kunstenoverleg (AKO) ‘herkent zich niet in de cultuurcommunicatie van de Stad’, wil meer speelmogelijkheden in de lokale cultuurcentra in Antwerpen, en vraagt steun voor zijn voornemen om extra in te zetten op diversiteit. Brugge laat zich gelden als stad voor hedendaags klassiek, maar heeft op zijn relatief royale kunstbegroting weinig vrije beleidsruimte voor stadsonafhankelijke initiatieven. Voor de meer perifere steden Genk, Hasselt, Kortrijk en Oostende, die de jongste jaren sterk geïnvesteerd hebben in hun artistieke inhaalbeweging, zal het zaak zijn hun hand niet te overspelen. De drang naar nationale culturele uitstraling is één zaak, de eigen stedelijke schaal een heel andere. Ook voor Turnhout, Leuven en Mechelen geldt: investeer in verdieping. De komende legislatuur zal er een van artistieke dialoog, samenwerking en verstandhouding moeten zijn.

Dit artikel kwam tot stand met steun van Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek, en past in een reeks die het cultuurbeleid van de centrumsteden onder de loep neemt. Lees ook deel 1: ‘investeringen’deel 3: ‘het kerntakendebat’deel 4: 'N-VA aan zet' en deel 5: 'besparingen'.

logo_fondspascaldecroos.png

Wouter Hillaert is podiumredacteur van rekto:verso.