Portretten van een uitgeleefde tijd

Door Karel Vanhaesebrouck, op Mon Aug 26 2013 10:15:25 GMT+0000

Vakantielectuur is een bijzonder gebeuren. Soms gaan twee romans onverwacht met elkaar flirten, hoe verschillend ze ook zijn. Gaius, het nieuwe boek van Johan De Boose, speelt zich af in het begin van onze tijdrekening, een eeuw na de geboorte van Christus. Jeroen Theunissen vertelt in De omwegen het wedervaren van de familie Goetgeluck en tilt dat zelfs voorbij 2014. Toch hebben beide boeken heel wat gemeen: elk op hun manier vangen ze de geest van onze uitgewoonde tijd.

Dat tijdsgewricht oogt niet erg fraai. Hopeloos dolen individuen op zoek naar zingeving in hun leven, maar elke stap lijkt hen er verder van weg te brengen. En dus zoeken ze hun heil – of geil – in decadent maar triestig genot, in fake zingeving of simpelweg in geld. Zowel de Boose als Theunissen beschrijven die zoekende mens, met humor maar ook met mededogen en respect voor de tragikomische farce die het leven steeds opnieuw blijkt te zijn. Gaius en De omwegen zijn elk op hun manier tijdsdocumenten, maar tegelijk zijn deze boeken ook het resultaat van twee speelse schrijversverbeeldingen. En in die verbeelding is fictie nooit een vrijblijvend spel.

KLEVERIGE KLODDEN SPERMA

Twee scènes uit Satyricon (1968), de grandioze film van Fellini naar het gelijknamige werk van Petronius, spoken sinds het lezen van Gaius door mijn hoofd. De eerste scène komt uit het begin van de film. We zien een klein theaterpodium, vermoedelijk in een privéwoning, waarop een saterachtige figuur luid boerend en ruftend het ‘mirakel van de keizer’ aankondigt. Een gordijn gaat open, er klinkt onwezenlijke muziek en een slaaf wordt, trillend als een espenblad, het podium opgesleurd. Zijn hand wordt op een boomstronk gelegd en ligt nog geen seconde later op de vloer. De Romeinen in de zaal applaudisseren onbewogen. Een vrouw komt kirrend de zaal binnen, stroopt haar jurk op en legt zich gewillig op de grond van de theaterzaal. De sfeer is wuft, decadent maar niet prikkelend: deze Romeinen hebben stevigere stimuli nodig. Ondertussen wordt op het podium een gouden hand onhandig aan het bloedende stompje van de slaaf gebonden, en zie daar: een theatraal wonder is geschied. Opnieuw applaudisseren de toeschouwers apathisch en verveeld. Niks kan hen nog beroeren.

57_Vanhaesebrouck_Satyricon, Federico Fellini, 1969.jpgDe tweede scène die ik me herinner, baadt in dezelfde decadente sfeer. We zien een travel langs een reeks Romeinse tronies, treurig kauwend op wat een taai stuk vlees lijkt. Het vlees is dat van het lijk van de dichter Eumolpo: in zijn testament schenkt hij zijn rijkdommen aan diegenen die zijn lijk oppeuzelen, als laatste frats, goed wetende dat zijn stadsgenoten het verlangen naar rijkdom, naar nog meer zwelgen, nooit ondergeschikt zullen maken aan hun weerzin.

Diezelfde sfeer, waarin lust nooit tot bevrediging leidt, waarin moraal per definitie vervelend is, waart ook door Gaius, het nieuwe boek van Johan De Boose. Of beter: ze druipt van elke pagina, als kleverige klodden sperma. In Gaius neemt De Boose ons mee naar de eerste eeuw na Christus. Het personage uit de romantitel is toneelmechanicus – theater en theatraliteit spelen een belangrijke rol in deze roman – en arriveert in Aginahamma of Ename, bij zijn vriend Crapularius. Die is tot in het diepste van zijn wezen het prototype van de decadente Romein: hedonist, vadsig, met te dikke vingertjes en een schurftige liefdeslans die steeds in halfstijve toestand verkeert. Doorheen de roman rolt Crapularius letterlijk van het ene geëpileerde en al te jeugdige scrotum naar de volgende uiterst nauwe kringspier, en dat alles rijkelijk gelardeerd met natte scheten en wansmakelijk gesmek.

Crapularius’ leven is een aaneenschakeling van scabreuze fratsen en theatrale grollen, met als hoogtepunt een burleske show die zelfs de Heilige Markies de Sade nooit beschreven had gekregen: Crapularius laat het stinkende lijk van zijn corpulente echtgenote Lucia uit haar graftombe halen en laat haar ritueel transporteren naar haar erotische Wunderkammer, ergens in een van de vele achterkamers in zijn immense villa. Daar mag ze, als was ze een marionet, twee van haar geliefde dildo’s kiezen: de eerste wordt op een stoel gevezen en vervolgens wordt Lucia op haar stoel ‘vastgeprikt’. De tweede dildo, een gebalde vuist, is voor Crapularius. Op de volgende bladzijde zal Gaius, die dit bizarre ritueel vanuit het duister gadeslaat, de twijfelachtige eer te beurt vallen om zich op diezelfde vuist te laten neerzakken. Crapularius weet dat hij zijn spelletje gewonnen heeft, althans voorlopig.

PATHETISCHE PRUTSERS

In Gaius rolt Crapularius letterlijk van het ene geëpileerde en al te jeugdige scrotum naar de volgende uiterst nauwe kringspier

De Boose ontvouwt zijn roman op twee parallelle niveaus. Op een eerste niveau is de roman het reisverhaal van Gaius, zoals hij dat vertelt aan zijn vriend Crapularius. Gaius groeit op in Sepphoris, bij Nazareth, hetzelfde dorp waar ook de verwaande timmermanszoon Jesjoea woont. In tijden van ramp en tegenspoed hebben mensen nood aan een houvast en dus heeft die rare profeet vele volgelingen. Gaius zelf twijfelt tussen fascinatie of irritatie. Zelfs in zijn liefde voor een christelijke prostituee loert diezelfde nieuwlichter om de hoek: ze delen hetzelfde hoertje. Alles verandert wanneer Gaius een brief krijgt van Keizer Nero, onovertroffen kampioen der liederlijkheid en decadentie. Met die brief begint de reis van Gaius, langs Efese, Pergamon, Athene, tot hij uiteindelijk in Rome aankomt, alwaar hij aan Nero’s hof, theatraal lustoord, theatermachines zal ontwerpen, tot hij ook daar in ongenade zal vallen en moet vluchten naar het koude noorden, recht in de armen van zijn ‘vriend’ Crapularius.

57_Vanhaesebrouck_Gaius.jpgZijn tocht van Sepphoris naar Rome leest als een surrealistische droom, soms verheven, soms scabreus, een trip waarin wellust nooit zonder ijlende koorts komt, waarin Gaius zoekt maar nooit vindt. Ook op het tweede niveau van het boek ontplooit zich een zoektocht, maar dan in het huis van Crapularius. Gaius probeert vat te krijgen op het grondplan van het huis, dat, net zoals in The House of Leaves van Mark Danielewski, een levend organisme lijkt te zijn, dat steeds verder uitdeint. Het huis is een theatraal labyrint waarvan Gaius het mysterie slechts stap voor stap zal ontwarren. Elke kamer verbergt een ander mysterie, een nieuwe verzameling, een beetje zoals in het huis van Des Esseintes, het hoofdpersonage in A Rebours, de decadente cultroman van Huysmans.

Gaius is een smeuïg boek, vol grappen en grollen, vettig en grotesk. Maar het is vooral ook een inktzwart boek waar op elke pagina het einde der tijden luid galmt. De personages leven in het nu, want er is geen toekomst meer, en dus vullen ze hun dagen met genot dat nooit geluk verschaft. Prutsers zijn het, pathetische prutsers, ook al denken ze, zoals Nero of Crapularius, kunstenaars te zijn. Alleen: hun kunst is ijdel en kitscherig, operette in plaats van opera. En dat misverstand maakt hen tot eenzame en fundamenteel ongelukkige wezens.

TUSSEN AVONTUUR EN VLUCHTEN

Ook de broers Goetgeluck, hoofdpersonages in De omwegen, de magistrale familiesaga van Jeroen Theunissen, zijn onderweg, vruchteloos en soms wanhopig. Joris, Johan en Jonas zijn de zonen van Guy Goetgeluck, een Vlaamse socialist die op het einde van zijn leven naar de nationalisten zal overstappen, intelligent maar niet briljant, progressief en dus overspelig, zelfbewust maar daarom ook niet gehinderd door enige zelfkennis. Erst kommt das Fressen, dann die Moral, lijkt wel op zijn omvangrijke buik geschreven: ideologie is voor hem niet meer dan een pragmatische afweging. Zijn kinderen voedt hij autoritair maar ook klungelig op, zijn vrouw noemt hij steevast Anitaatje. Ze houden van hun kinderen, elk op hun manier, maar zijn niet in staat die liefde ook te communiceren, ook elk op hun manier.

57_Vanhaesebrouck_De omwegen.jpgDe broers Goetgeluck zijn eeuwig onderweg, maar vooral eeuwig op de vlucht, in de eerste plaats voor zichzelf. Johan, kampioen van de oppervlakkige zelfbeheersing en het Spartaanse werkritme, wordt een ster in het nieuwe circus der andersglobalistische intellectuelen. Jonas, een schijnbaar zorgeloze praatvaar en plantrekker die zich overal doorheen bluft, wordt beursspeculant in de States. En Joris, chronisch depressief, een weinig contactgestoord, die gaat zijn spirituele heil zoeken in Toeva, in een schapenhoederfamilie (waar hij met veel passie de dochter des huizes tot zich zal nemen). Voor hij vertrekt – of beter: vlucht – papt Joris aan met zijn halfzus die geboren werd uit een slippertje van Guy Goetgeluck met Vera, de eega van zijn jeugdvriend Bert (de familie Goetgeluck lijkt wel een Romeinse dynastie). Uit hun incestueuze verbintenis, die het koppel maar op het einde van het boek écht weet te verbreken, wordt een kind geboren. Tina is, samen met de lichtjes naïeve maar ook gloedvolle Anita, zonder meer een van de mooiste personages uit het boek van Theunissen: ze werkt op de universiteit als biologe, is gespecialiseerd in het leven van parasieten en is actief in SKRIPP, een knipoog naar SKEPP, de aan de UG gelieerde studiekring voor Kritische Evaluatie van Pseudowetenschap en het paranormale. Op het einde van het boek besluit ze, zichzelf over dijen en borsten strelend, dat haar collega Nathan haar wissel op de toekomst is. En dus lezen we bij Theunissen: ‘Ineens nam ze een besluit. Die avond en nacht, wist ze, zou ze met Nathan lang en heerlijk vrijen.’

De omwegen is niet alleen een bijwijlen hilarische sleutelroman, maar ook een genadeloos scherpe analyse van de postmoderne mens, amechtig ronddobberend

De broers Goetgeluck houden net als hun vader niks vol. Hun leven lang zijn ze op de loop voor zichzelf, schipperend tussen voluntarisme en egoïsme, tussen autonomie en afhankelijkheid, tussen avontuur en vluchten. Reizen is voor elk van hen een staat van zijn. Het leven als omzwerving, als één grote omweg, net zoals Gaius in de roman van De Boose, om uiteindelijk opnieuw op dezelfde plek aan te komen, in het ouderlijke huis, om daar pas rust te vinden, de drie broers verenigd in hun eigen onvermogen. De omwegen is niet alleen een bijwijlen hilarische sleutelroman, maar ook een genadeloos scherpe analyse van de postmoderne mens, amechtig ronddobberend in een ideologisch en ethisch vacuüm, die zijn leegte opvult met engagement of normloosheid. De omwegen is een prachtig boek, dat erg Vlaams is en toch weer niet, net zoals de boeken van Tom Lanoye, genadeloos maar ook steeds liefdevol.

UITGEWOOND TIJDSGEWRICHT

Hebben de boeken van Theunissen en De Boose iets met elkaar te maken? Gaius is een historische roman, De omwegen een hedendaagse familiesaga. Toch denk ik van wel. Meer nog: beide boeken ademen elk op hun manier de geest van uw en mijn tijd uit, ze zijn beide heel eigentijds. Beide protagonisten worstelen met hun eigen decadente defaitisme, twijfelen tussen lethargie of gore zinnelijkheid, leven een leven waarin genot onmogelijk is en een orgasme steeds gevolgd wordt door een diepmenselijke tristesse. Zowel Gaius als de broers Goetgeluck zijn kinderen van een tijd waarin men zich letterlijk te pletter consumeert, een tijd waarin het zoeken naar identiteit tot een mondaine stijlfiguur verworden is, waarin existentiële vragen een kwestie van lifestyle zijn. Wat nu, precies nu, nu elk duidelijk toekomstbeeld ontbreekt? In beide boeken slaan de personages precies voor die vraag op de vlucht, ondernemen ze hun eigen odyssee.

‘Quand les dégoûtés s’en vont, il reste les dégoûtants’, zei Paul Vanden Boeynants ooit. Hij wist waarover hij sprak. En dat weten de personages van Theunissen en De Boose ook. Zij zoeken, maar vrezen nooit te vinden. Veiligheid, rust en vooral inzicht, de broers lijken die te vinden, Gaius niet. Of misschien ook wel? Beide romans schetsen de zoektocht van het wezen genaamd ‘mens’ naar de reden van zijn existentie, van het individu naar zijn lotsbestemming en dus naar berusting. En zolang die berusting uitblijft, is het leven een droeve, barokke maskerade, een theatraal maar krampachtig feest, blijft de mens op de vlucht voor de onkenbaarheid van de werkelijkheid en de waarheid. En daar kunnen zelfs de luide winden van Crapularius niks aan verhelpen. Precies daarom zijn Gaius en De omwegen niet alleen twee uit hun voegen barstende caleidoscopische romans die lezen als een detectiveroman, het zijn eerst en vooral twee erg eigentijdse boeken, twee scherpe portretten van ons uitgewoond tijdsgewricht. En van die boeken kunnen er nooit voldoende zijn.

Gaius, Johan de Boose, De Bezige Bij Antwerpen, 2013, ISBN 9789085424376

De omwegen, Jeroen Theunissen, De Bezige Bij Antwerpen, 2013, ISBN 9789085423706

Karel Vanhaesebrouck doceert theater- en cultuurstudies aan de Université Libre de Bruxelles en RITS_ | School of Arts._