Populair is wat van ons is

Door Rob Belemans, op Sat Feb 13 2016 09:00:56 GMT+0000

Met Bevergem zond de VRT voor het eerst een eigen serie uit die resoluut voor het dialect als voertaal koos. En dan nog zonder ondertiteling … Dat de openbare omroep daarmee stiekem zondigde tegen zijn eigen Taalcharter, zegt iets over de schuivende verhouding tussen taal en populaire cultuur. Is streektaal de oorzaak of het wezenskenmerk van de populariteit van zoveel Vlaamse beeldfictie? Eén ding is zeker: het succes van Bevergem bewijst dat Vlaanderen eigenlijk niet bestaat, tenzij als een verzameling taalstammen.

Het mag worden gezegd: productiehuis De Wereldvrede heeft met Bevergem een uitmuntende titel toegevoegd aan de reeks van kwaliteitsvolle series van eigen bodem. Het wedervaren van een kleine community in het fictieve dorp Bevergem viel dan ook bijzonder in de smaak. Hoewel een beetje weggestopt op Canvas, haalden de acht afleveringen vanaf september 2015 telkens om en bij de 600.000 kijkers. Of lag dat aan de aanhoudende promo van Bart Vanneste (alias Freddy De Vadder) en zijn West-Vlaamse collega-acteurs? In zowat elke talkshow op Eén en Canvas, tot en met de laatste minuten van het televisiejaar, bleven ze ons ervan overtuigen hoe uniek en goed Bevergem wel was. Alleen is die bijzonderheid veeleer een traditie dan een uitzondering geworden: al tien jaar laaft kijkend Vlaanderen zich graag en in groten getale aan kwaliteitsvolle fictiereeksen van eigen bodem.

Als we ons even beperken tot het aanbod van de beide VRT-zenders – en daarbij de politie- en gerechtsreeksen buiten beschouwing laten – dan oogt het lijstje intussen best indrukwekkend: FC De Kampioenen (1990-2011), Het eiland (2004-2005), Het geslacht De Pauw (2004-2005), De parelvissers (2006), Katarakt (2008), De smaak van De Keyser (2009), Het goddelijke monster (2009), Van vlees en bloed (2009), Oud België (2010), Dubbelleven (2010), Red Sonja (2011), De ronde (2011), Quiz me quick (2012), Salamander (2012), De Vijfhoek (2012), Eigen kweek (2013), Marsman (2013), Albert II (2013), Vriendinnen (2014), In Vlaamse velden (2014), De Biker Boys (2014), Nieuw Texas (2015), Tom & Harry (2015). Er is geen statistiekje nodig om te zien dat de Woestijnvis-producties in het begin van dit lijstje de gangmakers waren voor een gestage toename aan Vlaamse beeldfictie op de openbare omroep. Ook van de commerciële zenders valt zo’n aangroeiend lijstje te maken.

Waarom kon Bevergem überhaupt vertoond kon worden op de openbare omroep?

Het hoeft dus geenszins te verwonderen dat het nieuwe jaar op Eén meteen van start ging met alweer een nieuwe humoristische fictiereeks. Het recept van Den elfde van den elfde oogt intussen vertrouwd: ergens in Vlaanderen volgen we een doorsnee karikaturale Vlaamse familie in een herkenbaar Vlaamse situatie (in dit geval het carnavalsgebeuren) en met kolderieke verwikkelingen als plot. Dit keer heet het fictieve Vlaamse dorp van dienst Kerke. Talig situeert het zich in niemandsland: de acteurs spreken Vlaamse tussentaal zonder extreme regionale eigenheid. Dat wil zeggen: er is geen West-Vlaams of Limburgs te horen.

Des te opmerkelijker was dus de keuze van de makers van Bevergem om hun acteurs zo te casten dat ze allen (hun eigen lokale variant van het) West-Vlaams konden spreken. Verklaart dat mee de populariteit van de serie? Op het eerste gezicht niet. Zo bleek de kijkdichtheid in West-Vlaanderen veel hoger dan in de andere Vlaamse provincies. Wuk? Blijkbaar veronderstelde de VRT ook zelf dat het niet-ondertitelde West-Vlaams een barrière opwierp qua verstaanbaarheid, want eind oktober liet het één (online) aflevering ook helemaal in het Limburgs dubben. Toch blijft de vraag waarom Bevergem überhaupt vertoond kon worden op de openbare omroep, zeker gezien zijn vrij strenge taalnormen. Leert dat onbewust iets over een veranderende kijk op populaire cultuur in Vlaanderen? Wat verwachten we er juist van?

VRT: Vlaamse Regels voor Taal

Het is natuurlijk niet zo dat er nog nooit dialect of streekaccenten te horen zijn geweest op de Vlaamse televisie. De VRT/BRT heeft juist een lange traditie in dialect en regionaal gekleurd taalgebruik in fictiereeksen. Van Schipper naast Mathilde tot Slisse & Cesar en De collega’s: altijd telden deze komische tv-feuilletons ook volkse personages die onversneden dialect of sterk regionaal gekleurde tussentaal mochten spreken. Dat hoorde bij hun typecasting van ongeschoolde, soms ook wat onbehouwen Vlaamse volksfiguur. Wel kwam hun taaltje steevast uit de Vlaamse kernregio tussen Antwerpen, Gent, Brussel en Leuven, terwijl West-Vlaamse en Limburgse dialecten steevast gemeden werden in de beeldfictie. Het was Michaël R. Roskam die op het grote scherm de ban brak met zijn debuutfilm Rundskop (2011), compleet in de Truierlandse taal van zijn eigen geboortestreek. En nu kon dat dus ook voor een tv-reeks die zich afspeelt op één plattelandslocatie in Vlaanderen: alle personages consequent (hun eigen variant van) één perifere streektaal laten spreken. Maar Roskam ondertitelde dus goddank wel, terwijl de Bevergem-cast voor een experimenteel statement koos.

70_Belemans_700.jpg

Daarmee durfde ook de VRT los omgaan met zijn eigen Taalcharter van 2012. Dat charter is het voorlopige sluitstuk van de decennialange taalpolitiek van de openbare omroep, die ooit begon met A.B.N.-campagnes om de Vlaming een formeel en stadhuisdeftig Nederlands aan te brengen, maar die vanaf het einde van de twintigste eeuw gaandeweg losser werd. Het Taalcharter van 2007 ordonneerde nog dat ‘de VRT de norm voor standaardtaal wil zijn en blijven’, maar ook dat ‘niet-standaardtaal kan voor typetjes en uitzonderlijk in fictie als het onontbeerlijk is’. Met die uitzondering werd volgens VRT-taaladviseur Ruud Hendrickx bedoeld: het gebruik van dialect en tussentaal kan in fictie voor volwassenen, om de authenticiteit te verhogen. In het lopende Taalcharter van 2012 luidt het (alweer minder streng) dat alle VRT-medewerkers ‘een lichte tongval in de standaardtaal’ kunnen hebben, maar zonder daarbij te ‘verglijden in tussentaal en dialect’. Voor fictie en humor geldt voortaan: ‘De VRT gebruikt alle varianten van het Nederlands, met oog voor een goede verstaanbaarheid.’

Houden we dan van dialect op televisie? Is dialect populairder aan het worden?

Toch kan van het West-Vlaams in Bevergem veel gezegd worden, maar niet dat het neerkomt op ‘een variant van het Nederlands’ – in de zin van de Nederlandse standaardtaal – en ook niet dat het bijdraagt tot de goede verstaanbaarheid voor niet-West-Vlamingen. Noem dit Canvas-experimentje dus gerust een inbreuk op het charter. Alleen wordt de openbare omroep daar door televisiekijkend Vlaanderen duidelijk niet voor afgestraft. Houden we dan van dialect op televisie? Is dialect populairder aan het worden, terwijl het zelfs in West-Vlaanderen juist onder druk komt te staan door binnen- en buitenlandse immigratie en talige menghuwelijken? Of is het dat magische begrip ‘authenticiteit’ waar we collectief voor smelten?

Vlaanderen, mijn platteland

Nee, veeleer lijkt de taal in en van Bevergem een extreem geval van de relativerende zelfspot die tv-kijkend Vlaanderen kennelijk nodig heeft om massaal belangstelling te tonen voor humoristische beeldfictie. Humor is volkseigen en vereist Uilenspiegels spiegel. We lachen in Vlaanderen het liefst met onszelf, maar dan in een setting waarvan we geruststellend mogen aannemen dat ‘de ander’ ze niet verstaat en ons dus niet tegelijk kan uitlachen. Al die populaire fictiereeksen van eigen bodem gaan dan ook steevast over prototypische blanke Vlamingen in situaties die tot ons culturele erfgoed behoren: dorpskoersen, cafévoetbalploegen, kermissen, volksspelen, cafévermaak, volkstoneel, processies, optochten, dorpsfanfares, de kleine middenstand, het agrarische bedrijf … Populair is wat van ons is.

Het Vlaamse taaleigen werkt daarbij als een soort geheimtaal: wie onze fictie onvoldoende verstaat om de pointe te vatten, heeft ook niet het recht om met ons (mee) te lachen. In die zin had het begrijpen van Vlaamse tv-humor de ultieme inburgeringstest kunnen zijn. En als dat waar is, geldt de uitspraak van de negentiende-eeuwse calvinist Nicolaas Beets alvast niet voor Vlaanderen: ‘dat het waarlijk populaire niet alleen voor het Volk, maar voor Allen is’. In Vlaanderen moet je er eerst bij horen om ook toegang te krijgen tot het populaire.

Een tweede kenmerk van onze humoristische beeldfictie is dat ze ook een nogal fictief beeld ophangt van wie wij zijn. Waar de stad vaak het decor is voor dramaseries in de speurders- en de gerechtssfeer, daar is het Vlaamse platteland doorgaans het decor voor de humoristische beeldfictie. Ook al is Vlaanderen inmiddels het dichtst volgebouwde stukje Europa, en zitten natuur en platteland geprangd tussen aaneengegroeide woonkernen, industriezones en verkeersinfrastructuur, in de eigen fictie blijven we collectief doen alsof we nog volop Ruimte, Natuur en Platteland zouden hebben. Het moet lijken alsof de authentieke stukken Vlaanderen (en de grappige situaties en verhalen die ze opleveren) ‘op de buiten’ te vinden zijn.

Vanop onze sofa in de knusse huiskamer van het rijhuis in de slaapwijk, op pendelafstand van onze job, verlustigen we ons aan een herkenbare invented tradition over la Flandre profonde. Tegelijk creëert die fictie een veilige afstand tot onze eigen woon- en leefsituatie. Ginds, in het bucolische plattelands-Vlaanderen met die nog ‘sappig’ dialect sprekende Vlamingen, gaat het er zo lachwekkend aan toe. Als het wat herkenbaarder wordt – zoals de kantoorsetting van Het eiland of de kleinstedelijke omgeving van Marsman – dan is dat meteen al humor voor de meerwaardezoekende Vlaming. De spiegel wordt dan wat dichterbij gehouden, zodat wie kijkt zelf vooral groter in beeld komt.

70_Belemans2_700.jpg

Het taalgebruik in al die populaire beeldfictie ondersteunt deze idyllische constructie van authentiek Vlaanderen. Een spreektaal met streekaccenten – en sinds kort dus ook gewoon dialect – draagt bij aan de naturel van de personages én hun niet-stedelijke setting. En ook hier is het effect dubbel: tegelijk herkennen én ervaren we een enigszins beschermende afstand. Want zó plat praten we zelf toch niet, worre? We zijn duidelijk op onze regionale eigenheid en autochtone diversiteit gesteld. Daarom claimen we een soort geografie van Vlaanderen als een middeleeuwse lappendeken van regionale identiteiten. Het cultiveren van het kleine verschil als de drager van de grote identiteitsverschillen. Maar tegelijk zijn we allergisch aan alle diversiteit die van buiten de landsgrenzen aan deze Vlaamse regiococktail wordt toegevoegd. Ook de stad als blender van culturen blijft een oord van identiteitsbederf: alleen goed als decor voor mensen in de problemen, niet geschikt voor comedy.

Eigen exotisme eerst

Dat is wat de populariteit van fictieseries als Bevergem mee verklaart: diep vanbinnen blijven we verlangen naar vele Vlaamse regio’s als atomen van een geheel dat er eigenlijk niet toe doet. Onze visie op taal zegt alles. We blijven koppig weigeren om de taal van de noorderburen echt over te nemen, of toch zeker buiten het officiële stadhuisdiscours en de steriele taalpolitiek. Tegelijk zetten we ook niet in op de ontwikkeling van een eigen officiële Vlaamse standaardvariant (terwijl dat toch het talige sluitstuk van Vlaamse autonomie zou zijn). Het lijkt contradictorisch dat juist de Vlaams-nationalisten de felste aanhangers zijn van een Groot-Nederlands taalbeleid, maar dat zegt juist heel veel: een officiële taaleenheid in Vlaanderen valt alleen op te leggen via de Nederlandse norm. De eigen talige (en eigentalige) dynamiek van de Vlaming streeft immers naar van alles, maar niet naar één talige identiteit voor elke Belg boven de taalgrens. Neen, onverminderd koesteren wij de regionale diversiteit met haar minimale verschillen. Als een moderne variant van het veertiende-eeuwse ‘schild en vriend’ blijven we regionale taalverschillen inzetten als markers van wie ‘(streek)eigen’ is en wie ‘vreemd’. Dat is het onderscheid dat bepaalt wie erbij hoort en bij wie je zelf hoort.

Onverminderd koesteren wij de regionale diversiteit met haar minimale verschillen

Eigenlijk bestaat Vlaanderen dus cultureel gesproken niet. Eigenlijk leeft er tussen de kust en de Maas nog steeds een kronkelend lint van regionale taalstammen. Zij laten zich op Vlaams beleidsniveau vertegenwoordigen door streekgenoten, die daar vooral komen pleiten voor de politieke, economische en (soms) culturele belangen van hun lokale en regionale kiezersgroep. Er zetelen in het Vlaams Parlement dus geen vertegenwoordigers van het Vlaamse volk, enkel vertegenwoordigers van inwoners uit alle regio’s en centrumsteden in Vlaanderen.

In tv-series van eigen bodem willen we die Vlaamse realiteit vooral bevestigd zien. Wat hier en nu populair wil zijn, moet ons dus tonen wie we zijn via herkenbare, maar toch ook minimaal van ons verschillende Vlamingen. Zodat we kunnen lachen met een vertrouwd beeld, zonder ons helemaal te moeten identificeren met wie het vertolkt. ‘Verbeelding werkt’, ja. Zeker in de Vlaamse beeldfictie. Maar niet ten gunste van een Vlaamse identiteitsconstructie. Bevergem leert ons dat ook perifere dialecten daar nochtans heel geschikt voor kunnen zijn, maar dat ze dan – wellicht via ondertiteling – wel in heel Vlaanderen begrepen moeten kunnen worden. De nieuwe uitdaging voor de Vlaamse beeldindustrie is daarmee gesteld: gebruik het meest exotische dialect dat je in Vlaanderen kan vinden, en zorg er tegelijk voor dat ook de kijkers buiten die talige biotoop kunnen begrijpen wat er gezegd wordt. Populariteit gegarandeerd!

Rob Belemans werkt voor FARO, Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed. Hij is stafmedewerker immaterieel erfgoed en hoofdredacteur van het FARO-tijdschrift.