Poëzie bestaat niet: een kunstonzinnig spraakgebrek

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Op woensdag 3 mei 2006 werd in Leuven het Instituut voor het Onderzoek in de Kunsten plechtig ingehuldigd. (associatie.kuleuven.be/ivok/oprichting.htm). Een heuglijke dag, want het instituut is een bijzonder lovenswaardig initiatief. Alles in orde dus, ware het niet dat er een grote afwezige is in het hele gebeuren, met name de literatuur. Op de website van het IvOK staat dat het instituut een conglomeraat is voor onderzoek naar alle kunstdisciplines, zijnde 'beeldende kunsten, audiovisuele kunst en productdesign, muziek en podiumkunsten, architectuur en binnenhuisarchitectuur'. Het is daarnaast ook de bedoeling om de academisering van het Hoger Kunstonderwijs te verbeteren. Dat is, ondanks al die mooie intenties, toch bedroevend. Want waar is de dichtkunst? Waar is de taalkunst? Waar zijn de reflecties op die kunstvorm die een belangrijk aspect van ons denken hanteert, de 'materie' van ons spreken, de taal? Nergens.

OPINIE

Op 3 mei 2006 werd het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten opgericht. Het IvOK verenigt de kunstdepartementen van de hogescholen van de Associatie K.U.Leuven met de relevante onderzoeksgroepen binnen de universiteit. Het inspireerde de dichter Arne Schoenvuur (pseudoniem van Hannes Couvreur) tot een Open Brief, waarop directeur Yves Knockaert wilde reageren. Ook de dichter en wetenschapper Jan Lauwereyns spreekt zich over de zaak uit. Rekto:verso volgt de zaak op, en verzamelt graag uw reacties op redactie@rektoverso.be.

POËZIE IS KU(NS)T?

Hoe dat komt? Binnen de kunsten bekleedt de poëzie een schizofrene positie. Poëzie is kunst, maar toch is er in onze contreien geen ziel die het in zijn of haar hoofd haalt om de kunstwetenschappelijke methodiek te hanteren om poëzie te benaderen: niemand betrekt poëzie echt serieus in een breder artistiek onderzoek. Ook over de dialoog tussen een gedicht en een kunstobject of over de evenwaardigheid van de twee wordt eigenlijk nooit voldoende nagedacht. Beschikken poëzie en kritiek over het discours of de nodige knowhow om op een overtuigende manier de poëzie in het kunstenveld te positioneren? Dat is mijn vraag.
De Franse filosoof Alain Badiou is een van de mensen bij wie ik ondertussen een aanknopingspunt gevonden heb. In zijn boekje Petit Manuel d'Inesthétique gaat Badiou op zoek naar een nieuwe kunstfilosofische benadering die overeenkomstig is met de Zeitgeist, én interessant voor ALLE kunstvormen. Zelf beschik ik niet over de nodige middelen, de tijd en de ervaring om alles te duiden. Er zijn vast meerdere hedendaagse werken als die van Badiou, meerdere hedendaagse critici, wetenschappers, kunstenaars of filosofen die een dergelijke poging ondernomen hebben. Wie zijn ze? Waar zijn ze? Zwijgen ze? Ik weet het niet. Vandaar dat ik mij tot jullie richt.

ILLUSIES VAN EEN HYPOCHONDER?

Nu de oprichting van het kunsteninstituut een feit is, hoeft mijn stelling nauwelijks nog betoog, lijkt het. Symptomatisch voor het gebrek aan erkenning en kennis van de literatuur in het academische kunstenveld was bijvoorbeeld al te zien tijdens Itinera, een Gents colloquium in 2002 over de toekomstwegen van de kunst. In de teksten die een neerslag vormen van het colloquium wordt over de literatuur nauwelijks gerept. Roland Jooris, dichter en toenmalig conservator van het Raveelmuseum, hield ter gelegenheid van het academische samenzijn wel een slap-romantisch betoogje over de relatie tussen schilderijen en poëzie. Ik heb respect voor Jooris als dichter en conservator, maar deze tekst was echt te belachelijk voor … jawel, woorden. De zwarte vlek die Itinera was, dreigt nu nog maar eens bestendigd te worden met het nieuwe instituut.
Dramatiseren heeft geen zin, daar ben ik me van bewust. Maar hoezeer ik de kunst genegen ben, toch kan ik het niet laten om enigszins honend te doen over de grootse plannen van het instituut. Waarom? Omdat ik weet hoezeer alle kunstenaars uit de door het IvOK 'erkende' disciplines met literatuur bezig zijn. Kunstenaars lezen de werkelijkheid, en hertalen of be-talen die. Ze ontdekken concepten niet enkel in beelden of muziek, maar vooral ook in de taal, in de communicatie en in de literaire kunst. En wat wordt er gedaan aan de studie van die kunst? Veel, maar dan bij de vakgroepen literatuurwetenschap en NIET in het kunsteninstituut. Kunst- en literatuurwetenschap, het schisma blijft onverbiddelijk overeind.

LITERATUUR IS VOOR DOE-HET-ZELVERS

En daarmee zijn we aan de andere kant van het verhaal aanbeland. Want waarom zwijgen de literatuurtheoretici? Waar zijn die academici? En waarom vindt iedereen het normaal dat er geen kunstenopleiding is waarmee je kunstenaar in de taal kunt worden? Ach ja, de Rietveldacademie doet een schuchtere poging, en dat is beter dan niets. Ook veel amateurclubs en -opleidingen proberen de leemte op te vullen, maar literatoren, dichters zijn in de eerste plaats autodidacten. De romantiek van de zolderkamer blijft hardnekkig woekeren. We zijn er ons niet van bewust, we denken dat we professioneel bezig zijn, maar zijn we dat wel?
Natuurlijk zijn er heel wat dichters die op een gestructureerde en artistiek doorleefde manier werken. Het valt overigens op dat heel wat van onze betere Vlaamse en Nederlandse dichters een behoorlijk stevig academisch diploma en/of een flinke dosis academische ervaring op zak hebben: Jan Lauwereyns, Geert Buelens, Stefan Hertmans, Erik Spinoy, Nachoem M. Wijnberg, Alfred Schaffer, Piet Gerbrandy, Ilja Leonard Pfeijffer … (met excuses aan het hele legertje dat ik vergeet). Even velen onder hen hebben dat diploma niet — het diploma maakt de dichter niet. Iemand een student op overschot om een correlatie te zoeken? Bij de slammers (poppie-podiumdichters) ligt de verhouding misschien ietwat anders. Ook daar zijn interessante correlaties te ontdekken.
Natuurlijk zijn dichters kunstenaars, natuurlijk creëren zij kunst. Die kunst is er, ondanks het gebrek aan een structuur voor een artistieke opleiding én zonder een erkende situering van de poëzie in het kunstenveld. Het is zo'n beetje als met warm water. Dat was ook al warm voor iemand het 'warm' noemde. Of net niet? Maar waar zanik ik nu over? Het gaat toch goed met die literaire kunst, want zo geïsoleerd lijkt ze helemaal niet. Literaire tijdschriften als DWB of De Brakke Hond slaan hun pagina's regelmatig open voor beeldende kunst. Er zijn evenementen waar beeldende kunsten, podiumkunst, muziek en poëzie met elkaar verweven worden. Dus waarom malen?
Omdat het te verleidelijk is om in die val te trappen. Daarom dit: de Nederlandstalige poëzie is een artistieke nul. Geen geval van nultolerantie, maar een bewuste provocatie. Is het niet tijd dat de poëzie ophoudt met zelfzuchtig te zeggen dat haar werk het beste antwoord is op al die vragen? Want spreekt dat werk nog? Spreekt dat werk wel vanzelf? Is de stem van een artistiek werk niet deels of geheel de echo/de lezing die gedragen/geproduceerd wordt in de maatschappij? Moet aan dat echoën en de bewustwording ervan niet dringend wat gesleuteld worden?

LA PAROLE POESIE

Poëzie moet opnieuw haar plaats verwerven in het maatschappelijke gesprek. Wat er over en door de poëzie gezegd wordt, is relevant voor de samenleving. Badiou is daar een perfect voorbeeld van. Zijn visie, zijn benadering slaagt erin om aan de hand van twee gedichten (één van een Arabische dichter en één van Mallarmé) een hele filosofische visie op te bouwen en die aan de maatschappelijke realiteit te toetsen. Met die 'gedateerde' gedichten zorgt Badiou voor verhelderende inzichten in de huidige samenleving, in maatschappelijke systemen die hij zonder de concepten uit die gedichten misschien niet zo scherp had kunnen benoemen.

Er is — met alle stadsdichtersoaps in het achterhoofd — bijzonder veel geëmmerd over hoe de poëzie weer bij 'de mensen' moest komen. Net zoals er trouwens heel wat te doen is geweest over hoe de hedendaagse kunst in het algemeen al dan niet te elitair is geworden. Maar die populistische val miskent het probleem, want door dichter bij de mensen te komen, id est door verstaanbare en simpele teksten te schrijven, wordt poëzie niet meteen maatschappelijk relevant. Een tekst die moeilijk is kun je best maatschappelijk verstaanbaar maken. Dat hoeft die poëzie niet te doen. Poëzie wordt maatschappelijk relevant als je er als kritiek in slaagt om de poëzie te duiden als 'dichter bij de menselijkheid'. Daarmee is meteen ook duidelijk wat een goed gedicht kenmerkt, namelijk dat het de menselijkheid op de huid gaat zitten.

AI, THERE'S THE RUB …

Mijn vragen en verzoeken over dit probleem gaan verschillende richtingen uit:
1. Aan de 'klassieke' kunstwetenschappers: breng alstublieft het literatuuronderzoek meer in jullie midden.
2. Aan de literatuurwetenschappers: ga alstublieft te midden van de kunstwetenschap staan, spreek meer en nadrukkelijker over de literatuur als een kunstvorm.
3. Aan de filosofen/kunstfilosofen/critici: behandel poëzie alstublieft als een kunstvorm te midden van het hele kunstenveld. Bekijk de poëzie als filosofisch en maatschappelijk interessante kunstvorm.
4. Aan de dichters: doe zo voort alstublieft, maar ga vooral verder. Voel je niet te goed om je te willen positioneren. Het mag, wat Bourdieu over positionering ook geschreven heeft.
5. Aan de overheid: zorg voor een integratie van de literaire artistieke opleiding in het kunstentraject.

Deze tekst wil een aanzet zijn om wat misschien al besproken wordt meer naar buiten te brengen en om de alertheid rond de manier waarop we het kunstenveld structureren te vergroten. Om onze kunst, onze filosofie en onze artistiek geïnspireerde maatschappelijke reflectie te stimuleren. Om onze dialoog te voeden en … om de literatuur en in het bijzonder de poëzie te herontdekken als artistiek volwaardige kunstvorm. Het woord is aan u.

'It was when I said,"Words are not forms of a single word.
In the sum of the parts, there are only the parts.
The world must be measured by eye"

Openingsverzen van 'On the Road Home'
Uit: Parts of a World van Wallace Stevens