Pleidooi voor politiek metier

Door op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Ik geloof niet in een verlicht populisme. Het populisme verdraagt geen daglicht. Het teert op donkere onderbuikgevoelens - niet op het erkennen daarvan, maar op het bewust cultiveren ervan, op duistere beloften die de schaduw in vluchten zodra ze met de realiteit geconfronteerd worden, op verdonkeremaande gevoelens van collectieve zelfzekerheid, die alleen vol te houden zijn op de kap van een ander: dé politiek, dé vreemdeling, dé rijken of dé armen.

Populisme is politieke voodoo, de zwarte magie van een wereld waarin de politiek alles oplost: van de globalisering of onveiligheid tot en met de files en het gebrek aan Olympische medailles. Zonder dat 'ze' daar iets voor terug vragen. Een populisme zonder die kerneigenschappen — het goede volk tegenover de slechte bestuurders; het eigen volk tegenover de buitenstaanders; het niet-werken van de democratie — is simpelweg geen populisme meer. Het gaat dan hoogstens om het gebruiken van enkele populistische techniekjes, zoals iedere ambulance vandaag de weg sneller vindt dankzij een satellietnavigatiesysteem dat ooit ontworpen werd om oorlogen mee te winnen.

Foto: Jimmy KetsNICHEDEMOCRATIE

Ik twijfel niet alleen aan de lichtgevoeligheid van het populisme, ik bestrijd ook dat het iets zou kunnen opleveren. Populisme werkt niet, ook niet in de concrete voorbeelden die David Van Reybrouck aanhaalt. Neem nu de vertegenwoordiging van arbeiders en laagopgeleiden in onze parlementen — of beter: het gebrek daaraan. Is dat werkelijk een van de belangrijkste redenen voor de kloof tussen burger en politiek die de schrijver ontwaart? Is het remediëren van die kwaal een gepast en krachtig middel tegen de dieperliggende problemen van ons politieke bestel?

De voorbeelden uit de Wetstraat lijken dat tegen te spreken. Wat ook de verdiensten van Meryame Kitir, Fouad Ahidar, Anissa Temsamani of Cemal Cavdarli mogen zijn, ze hebben er niet noemenswaardig toe bijgedragen dat migrantengemeenschappen politiek erkend zijn geworden en dat migranten de politiek ook gaan opzoeken zijn. Of liever, toch niet méér dan vele andere politici — Paula D'Hondt is de eerste die bij me opkomt — die wel de kenmerken van het traditionele Wetstraatdier vertonen: hoogopgeleid en onmiskenbaar autochtoon, dus. Zelfs een politiek tegenstander van Frank Vandenbroucke zou niet durven suggereren dat hij niet in staat is voor minder begoeden en minder hoogopgeleiden op te komen, veel beter zelfs dan de arbeiders en kuisvrouwen die het de jongste jaren toch tot volksvertegenwoordiger geschopt hebben.

In de politiek ben je wat je doet, niet meer of niet minder. Het democratische determinisme dat uit Van Reybroucks pleidooi spreekt, dreigt ons verder naar de nichedemocratie te leiden, waar vrouwen over vrouwenrechten spreken en migranten over migrantenproblematiek, waar jongeren zich beperken tot vragen over fuifzaalreglementering en sportinfrastructuur en waar van een homofiele volksvertegenwoordiger verwacht wordt dat die zich vooral met holebi-verwante zaken bezighoudt. Onze volksvertegenwoordiging is naar mijn mening al te veel die kant uit gegaan, eerder dan te weinig. Met als komisch hoogtepunt tot dusver de heuse decretale regeling voor het tunen van auto's die minister Anciaux enkele jaren geleden uitwerkte, enkel en alleen omdat de toenmalige jongerenvoorzitster van zijn partij die edele kunsttak graag beoefende.

Net dat is waar het duistere  populisme zo goed in is. Het weet als geen ander de juiste boodschappen op de juiste doelgroepen te richten, zonder tot een synthese te willen komen en zonder ooit te laten blijken dat de deelbelangen onderling vaak onverzoenbaar zijn. Linkeroever/rechteroever, u weet wel.

One man, one vote is niet te herleiden tot één kenmerk, één vertegenwoordiger. Juist in de synthese zit de uitdaging van de politiek. In mijn boek Pluche heb ik daartoe een beeld van Jozias van Aartsen aangehaald, de voormalige VVD-fractieleider, die politici omschreef als veerlui op de rivier tussen het volk en de politiek: 'Zij varen belangen, eisen, verlangen, emoties over van burgers naar overheid. Maar ook berichten zij terug, in termen van algemeen belang, lange termijn, geopolitieke situatie... Gemakzuchtige politici weigeren dit prachtvak uit te oefenen. Ze varen niet. De populist staat te schreeuwen op de ene oever, de regent wil het liefst alles stilletjes regelen op de andere oever. De een isoleert zich, de ander vergeet dat hij is gekozen. De een toont geen verantwoordelijkheid, de ander legt geen verantwoordelijkheid af.' Van Reybrouck wil mensen van de ene oever naar de andere transporteren. Ik wil meer mensen in de politiek die op beide oevers actief zijn.

TEVREDEN METMAATSCHAPPELIJKE ONVREDE

Ook op de veel pertinentere vraag die Van Reybrouck in zijn essay opwerpt — hoe politiek om te gaan met de maatschappelijke kloof tussen hoog-en laagopgeleiden — vormt populisme geen antwoord. Alle initiatieven om die kloof te dichten — en het zijn er niet weinig: van onderwijsprogramma's en buurtwerk tot 'volksverheffing' in de televisieprogrammering — tonen aan dat de overheid er nu eenmaal veel moeilijker in slaagt om het wereldbeeld van burgers te veranderen dan om hun financiële ongelijkheid in te perken. Komt dat door een gebrek aan inzet of een tekort aan populistische luisterbereidheid? Neen toch. Sinds de ontzuiling, en zeker sinds 'zwarte zondag' in 1991, zijn kosten noch moeite gespaard om met Jan Modaal te communiceren, om zijn agendapunten ernstig te nemen, te weten te komen hoe hij denkt, of om zelf vanonder de stolp te komen.

De populistische volkshelden genre Dedecker, Fortuyn, Dewinter en Annemans — die overigens zelf in regel hoogopgeleid en verre van armlastig zijn — hebben weinig zinnigs te zeggen over het wegwerken van die maatschappelijke tweespalt. Ze danken hun succes aan de stemmen van beide zijden van die kloof — aan de frustratie van de ene zijde en de schrik van de andere, want de bange burger is niet noodzakelijk dezelfde als de boze — en hebben niet de oplossingen, noch de intentie die te dichten zolang ze politiek uit te buiten is. Aan maatschappelijk opbouwwerk, het zo moeilijke en trage en genuanceerde werk dat nodig is om de vicieuze cirkel van kansarmoede te doorbreken, hebben ze geen boodschap. Populisme teert op maatschappelijke onvrede en wakkert die ook aan. Het is geen verlangen naar politieke betrokkenheid maar een politieke aanklacht tegen de betrokkenen.

POLITIEK METIER

Ik voel me niet beledigd wanneer David Van Reybrouck me bij de 'burgerlijke krachten' catalogeert die tegen het populisme ten strijde trekken zoals ze destijds tegen la peur du rouge tekeer gingen — er is immers, na de 'rode revolutie' in Rusland en China, wel één en ander gebeurd waar niet alleen de burgerij schrik van mocht hebben, maar dit terzijde. Ik geloof alleen niet, eerlijk gezegd, dat ik politiek 'mijn schouders opgehaald heb voor bange, boze en misnoegde laagopgeleiden', zoals Van Reybrouck beweert.

In weerwil van het populistische denken, inclusief de verheerlijking van de luistercultuur, zal ik blijven pleiten voor een herwaardering van het politiek metier, voor politieke karakters die hun kiezers recht in de ogen durven kijken, die durven zeggen welke oplossingen ze voorstaan, die durven toegeven ook dat ze af en toe de oplossing niet hebben.

Misschien is dat wel een burgerlijke vorm van politiek te noemen, want het dwingt de kiezer ook zelf tot een vorm van burgerschap, tot het nemen van een verantwoordelijkheid als kiezer die zijn eigen belang, rol, afkomst en zelfs ideologie overstijgt. Het vereist van de politicus dat hij de kiezer als burger behandelt, niet als lijdend voorwerp van beleidsplannen of gewoon als afgeleide van die rol of afkomst. Geen perfect systeem, ongetwijfeld, maar ik ken geen beter. En om dat prachtvak uit te oefenen, is geen diploma vereist.

Karel De Gucht (Open VLD) is Federaal Minister van Buitenlandse Zaken.