Op de fiets naar Rome

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Bij De filosofie van de heuvel, het nieuwste boek van Ilja Leonard Pfeijffer, kon ik me wel iets voorstellen. Net als hij was ik onlangs met de tweewieler op weg naar ergens in het zuiden. In tegenstelling tot de polemist uit Leiden, wiens omvangrijke lichaam steunde op een krakkemikkige tweedehandse Batavus, kraaide mijn kont van de pret op een lichtgewicht racefiets van Amerikaanse makelij. Op twee dagen tijd reed ik meer kilometers bijeen dan Pfeijffer op een hele week, maar in tegenstelling tot de gevierde dichter raakte ik nooit op mijn bestemming. Ik had dan ook niets begrepen van De filosofie van de heuvel.

De neerslag van Pfeijffers fietsreis naar Rome leest als een les in traagheid, gedirigeerd door het credo dat de weg belangrijker is dan de bestemming. Naar Rome fietsen is zwaar als je het doel en de verwachting hebt om Rome te bereiken. Beter is elke dag een stukje naar het zuiden te fietsen. Vanuit Leiden gaat het in 41 stukjes, dwars door België en Frankrijk, richting Côte d'Azur, 'en bij Marseille linksaf naar Italië'. Daarmee lijkt Pfeijffer een voor zijn doen ongewoon banaal boek te hebben geschreven, een handboek boeddhisme voor dummy's, aangekleed als het dagboekverslag van een fietsreis. 'Rome is belangrijk, want zonder Rome waren we nooit vertrokken, maar het is niet van eminent belang om daar daadwerkelijk aan te komen.' We, dat is ook Gelya Bogatishcheva, een Siberische fotografe met een wispelturig karakter en een gele mountainbike. Pfeijffer roemt haar vrolijke flodderfilosofie, in het Russisch 'prosta tak', in het Pfeijffers 'gewoon zo'. Zij leeft in het moment, zij is en zij is volledig, aldus de dichter.

De neerslag van Pfeijffers fietsreis naar Rome leest als een les in traagheid

Gaandeweg blijkt het heel gewone verslag van een fietsreis ook het heel persoonlijke verhaal van Ilja's verhouding met Gelya. Is zij zijn vriendin? Ja, maar dat mag niet zo gezegd, en bovendien delen zij niet hetzelfde bed (tot ergernis en vernedering van de auteur, die in elk hotel een aparte kamer mag boeken). De goede dagen zijn de dagen die 'gewoon zo' gaan, de slechte die waarop Pfeijffer zich verbeeldt dat zij zijn vriendin is. Dan komt het tot botsingen en bezint de dichter zich: 'Ik was bezig haar te veranderen in een net, keurig meisje dat ik mijn vriendin mocht noemen. Het was belachelijk. Het was stompzinnig. Het was primitief en misdadig.' Ook in deze tweede verhaallijn, met Gelya in de rol van Rome, ligt het gevaar van verwachtingen voortdurend op de loer. De schrijver kan niet genieten van hoe het is, omdat hij te veel denkt aan hoe het zou kunnen worden. De fietstocht en het meisje doen hem reflecteren over zijn, en bij uitbreiding de hele westerse manier van denken, in functie van planning en realisatie van planning, met 'prosta tak' als ultieme antipode.

Zonder Gelya was Pfeijffer nooit naar Rome gefietst. Liever dan op een fietszadel bracht hij zijn tijd door op een barkruk in de Leidse cafés De Burcht en Burgerzaken. Als rokende en drinkende dichter had hij naar eigen zeggen niet bepaald geïnvesteerd in zijn capaciteiten als klimmer. En klimmen deed Pfeijffer onderweg meer dan hem lief was. Zijn snelheid op hellende wegen, doorgaans op geruime afstand van de darteler pedalerende Bogatishcheva (overigens een uitstekende naam voor een toekomstig winnaar van de Tour de France), is van dien aard dat hij alle tijd heeft om te werken aan zijn filosofie van de heuvel, aan zijn streven zin te geven aan het afzien.

Het boek ademt een onbevredigend soort tevredenheid

Na de eerste heuvel, ten zuiden van Leuven, bedenkt hij dat klimmen vooral een mentale kwestie is. Net voor hij moet afstappen op een steil stuk in de Franse Ardennen, probeert Pfeijffer zichzelf ervan te overtuigen dat de pijn hem sterker maakt. Op de glooiende wegen van de champagnestreek luidt de ingeving dat elke beklimming een offer is voor de afdaling (een filosofie met een fabricagefout, want afdalingen worden voortaan vervloekt bij de gedachte aan de beklimming die zal volgen). Vervolgens maakt hij een onderscheid tussen nuttige en nutteloze heuvels. Heuvels in het bos hadden er net zo goed niet kunnen liggen, want je kunt niet zien waar je naartoe fietst. Beklimmingen aan de kust kunnen op meer genade rekenen, want vanaf de baai kun je zien waarheen je moet klimmen tot de volgende baai. Hoewel het duo de Alpen links laat liggen, kruist hun route toch twee heuse cols. Op papier is de eerste, de Col de la Gineste, de zwaarste, maar Pfeijffer houdt vooral nare herinneringen over aan de Mont de la Savoye. 'Mijn eerste berg had ik overleefd uit onwetendheid. Mijn tweede berg was onneembaar door de herinnering aan de eerste.'

De opeenvolging van heuvels is ook een opeenvolging van pleidooitjes voor het leven in het nu. Maar hoe dichter de bestemming nadert, hoe verleidelijker die wordt. Wanneer ze in Genua aankomen, de stad hunner beider dromen, willen ze alsnog verder rijden tot Rome. Om daar, na van de eerste onverschilligheid te zijn bekomen, de trein terug te nemen naar Genua. Ze wonen er vandaag nog steeds. Met Gelya in Genua lijkt de Leidenaar zowaar zijn geluk te hebben gevonden. In zijn dagboek, mooi vormgegeven met foto's van Bogatishcheva, is het dan ook tevergeefs speuren naar de virtuoze relschopper. Pfeijffer verrast met eenvoudig taalgebruik en softe overpeinzingen. Hij trekt niet ten strijde (zo ook bewust niet met een hightechfiets), maar ondergaat en aanvaardt (een fietser moet zich aanpassen aan zijn fiets en aan de omgeving, niet omgekeerd). Niet dat je een schrijver zijn geluk mag ontzeggen, maar het boek ademt op die manier een onbevredigend soort tevredenheid.

Omdat Pfeijffer aanvankelijk een koele minnaar was van de fiets, met een onverholen minachting voor fietsers als ondergetekende, bekleedt zijn boek een aparte plaats in de fietsliteratuur. Hoewel bij momenten bijzonder genietbaar, en literair nog altijd meer gekruid dan een doorsnee reisverhaal, is het boek inhoudelijk toch weer te 'gewoon zo' om een blijvende indruk na te laten. Met als gevolg dat de meest prangende vraag waarmee ik blijf zitten, toch vooral is hoe Pfeijffer erin geslaagd is gerief voor anderhalve maand in een schamel rugzakje te proppen.