Ontmoeting met een verloren gelopen wereldburger

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Nog tot de helft van januari is in het SMAK in Gent Rendez-vous te zien, een tentoonstelling met werk van Pascale Marthine Tayou. Het is een ontmoeting met een oeuvre dat niet altijd een uitweg vindt in de dilemma's die het vooropstelt. Soms kunnen de werken van Tayou op een duistere manier subtiele nuances blootleggen, soms vervallen ze in een te rechtlijnig statement dat al eerder door anderen gemaakt werd. Het lijkt wel alsof kunst steeds vaker een boodschap te verkondigen heeft, alsof die boodschap niet te genuanceerd mag zijn.

crazy nomad

Hoewel hij geboren is in Yaoundé, Kameroen, en gezien wordt als een van de belangrijkste hedendaagse Afrikaanse kunstenaars, wil Pascale Marthine Tayou (°1966) zichzelf geen Afrikaans kunstenaar noemen. Hij ziet zichzelf liever als een crazy nomad, naar de titel van een project dat hij in 1999 realiseerde in New York. Daar profileerde Tayou zich als een allround kunstenaar. In de crazy nomad installatie gebruikte hij allerhande materialen om de ruimte mee op te vullen. Kenmerkend voor zijn werk is dat hij hergebruikt wat anderen achterlaten. De assemblages die hij met die objecten maakt, geven blijk van een groot registratievermogen van wat er zich overal ter wereld op straat afspeelt.

Tayou is een nomade. Hij groeide op in Kameroen, zwierf zowat in elk continent rond met tussenhaltes in Stockholm en Parijs, en heeft zich nu tijdelijk in Gent gevestigd. Ook zijn werk reist de wereld rond. Vanaf de helft van de jaren negentig waren zijn installaties in alle uithoeken van de aardbol te zien: van Tokyo tot New York, van Johannesburg tot Parijs en in 2002 ook op het prestigieuze Documenta-gebeuren in Kassel. Dat het SMAK in Gent hem in het najaar van 2004 een solotentoonstelling aanbood, mag dan ook niet verbazen, temeer daar Tayou al langer één van Jan Hoets favorieten was. In 1996 werkte hij mee aan de tentoonstelling De Rode Poort in het toenmalige Museum van Hedendaagse Kunst. En toeval of niet, ook Peter Doroshenko, de man achter het nieuwe SMAK (bij het ter perse gaan van dit artikel werd het ontslag van Doroshenko bekend gemaakt, red.), toonde in een vorig leven al werk van Tayou in Milwaukee. Rendez-vous, de eerste overzichtstentoonstelling van het werk van deze kunstenaar in België, kon dan ook niet lang meer uitblijven. Het is een tentoonstelling geworden waarin zowel oudere als nieuwe — speciaal voor het SMAK ontwikkelde - werken te zien zijn. Maar naast een mooie retrospectieve is het ook een tentoonstelling geworden die enkele pijnpunten blootlegt van een nomadisch kunstenaar als Tayou: hij meet zichzelf het hybride karakter aan van een Afrikaans kunstenaar die noch als Afrikaan, noch als kunstenaar bestempeld wil worden. Het is tenslotte een tentoonstelling geworden die kunst, en tegelijk ook het museum waarin het getoond wordt, gebruikt om een statement te maken. Spijtig genoeg draagt het weinig of niets bij aan onze perceptie van die kunst of van kunst in het algemeen, wat verder in dit artikel verduidelijkt zal worden. Het sociaal-politieke engagement in de kunst, dat zo prominent aanwezig was op de laatste Documenta in Kassel, heeft niettemin in de persoon van Pascale Marthine Tayou een ideale vertolker gevonden: de niet-westerse allround kunstenaar die met een geëngageerde blik als een nomade de wereld afschuimt. Rendez-vous: een afspraak met de postkoloniale wereld, of hoe je overal en nergens tegelijk kan zijn.

vlaggen aller landen

Een kleurrijke meander slingert zich doorheen de grote middenzaal van het SMAK. Colonie de Foulards trekt met zijn bijzondere kleurenmix onmiddellijk de aandacht van de bezoeker. Aan een metalen rek dat zich als een slang doorheen de ruimte kronkelt, hangen honderden sjaaltjes in alle mogelijke kleuren geknoopt. Het rek bevindt zich net boven de zichtlijn van de gemiddelde toeschouwer en omdat de sjaaltjes zo dicht tegen elkaar hangen, kan je er ook niet tussendoor gluren.  Het geheel doet denken aan een paravent. Tayou is erin geslaagd een scherm op te trekken dat als een lyrische, organische vorm de toeschouwer naar zich toetrekt. Colonie de Foulards is een werkstuk waar je omheen moet lopen, en in die beweging zie je nooit het hele werk.  Bepaalde stukken worden afgeschermd op plaatsen waar andere delen zich blootgeven.

Maar al snel valt op dat de foulards uit de titel niet de hele lading dekken. Tussen de sjaaltjes heeft de kunstenaar vlaggen geknoopt van landen uit alle uithoeken van de wereld. Aanvankelijk vermengen die zich bijna harmonieus met de kleurenchaos van de foulards, maar dat effect blijft niet lang duren. //De patronen op de sjaaltjes zijn immers nietszeggend,  je vindt ze overal ter wereld terug op sjaaltjes. De vlaggen daarentegen hebben een diepere betekenis: hier wordt duidelijk verwezen naar verschillende nationaliteiten.// Zie opm.1 In tegenstelling tot wat je aanvankelijk denkt te zien, lossen de vlaggen zich niet op in de kakofonie van kleuren. De vlag van een land is een begrip dat met te veel connotaties beladen is om dat zomaar te laten gebeuren. Maar wat blijft er dan nog over van de bonte kleurenchaos die zich voor onze ogen doorheen de museumruimte slingert (ik zou geen verleden tijd gebruiken; ik begrijp dat je dit vanuit het 'achteraf' kan zeggen, maar je gebruikt hierboven ook geen verleden tijd, en dan komt het ineens raar over)? Het dubbelzinnige gevoel dat de kunstenaar misschien iets wilde zeggen met deze installatie komt langzaam maar zeker naar boven. Maar de witte muren van het museum zijn te neutraal om een sociaal-politiek geïnspireerde lezing van de Colonie te bekrachtigen. Het dubbelzinnige gevoel blijft hangen.

In het voorjaar van 2004 was de Colonie de Foulards al te zien in de Galleria Continua in San Gimignano. Daar beschikte Tayou over de theaterzaal om zijn installatie1 te tonen. Die zaal is een ietwat desolate ruimte: een leeg theater, met het rode doek als enige overblijfsel uit vervlogen tijden. In San Gimignano werkten de vlaggen niet als een stoorzender binnen de kleurenchaos van de nietszeggende sjaaltjes. Het verlaten karakter van de ruimte maakte dat de vrolijke slingerbeweging van de Colonie iets weg had van een stuiptrekking. De installatie werd een gevecht tegen het einde van een tijdperk, een gevecht dat zich afspeelde in een theater waarin vlaggen en nietszeggende sjaaltjes krampachtig proberen een rol van betekenis te spelen. Het SMAK is te wit, is te veel museum om dit kunstwerk recht aan te doen (klinkt beter volgens mij). In San Gimignano versterkte de omgeving de werking van het geheel. In het SMAK is dat niet het geval. Het museum biedt geen meerwaarde bij de vlaggen. De vlaggen zijn stoorzenders zonder meer.

wie ben ik? waar kom ik vandaan?

Dat Colonie de Foulards geïnspireerd is op het Afrikaanse straatleven wordt duidelijk in de fotoreeks Fashion Street. In de grote voorzaal van het SMAK liggen acht grote foto's op de grond waarop straatverkopers uit Kameroen te zien zijn. Enkele van die verkopers zijn nauwelijks te herkennen omdat ze helemaal volhangen met de kleurrijke sjaaltjes die ze aan de man proberen te brengen. Het is in die grote voorzaal dat het dubbelzinnige karakter van Colonie de Foulards bevestigd en versterkt wordt. Zoals deze installatie niet functioneert in een museum, lijken de werken van de voorzaal daar ook niet echt thuis te horen. Het is alsof je naar het juiste werk op de foute plaats kijkt of omgekeerd. In elk geval schort er iets aan. Zo is Wall Street letterlijk een muur volgeplakt met logo's van Kameroense maatschappijen. De logo's zijn duidelijk geïnspireerd op die van westerse multinationals. Tayou opent hier expliciet de discussie over de levensvatbaarheid van kleine derdewereldbedrijven in een postkoloniaal tijdperk. Er zit voor die kleine firma's niets anders op dan zich te conformeren aan wat het Westen voorschrijft. Het gaat daarbij niet langer om een westerse koloniale politiek, maar om de blinde wetten van de markt, die maar vrij is zolang er geld verdiend kan worden. Wall Street leest als een andersglobalistisch manifest zoals Naomi Klein er een schreef met No Logo. Het verschil is dat Kleins manifest zichzelf ook als dusdanig aandiende, terwijl Tayou onder het mom van de westerse kunstwereld werkt.

Misschien beoogt Tayou een pervertering van de westerse waarden door te opereren vanuit een kunstwereld die bij uitstek gebukt gaat onder de westerse blik. Maar voor datzelfde paar ogen is dat niet verontrustend. Sinds het late modernisme en zeker sinds het postmodernisme is het museum een neutrale, witte box geworden, waarin begrippen als pervertering en ironie nog maar weinig betekenen. Ze kunnen niet meer shockeren omdat ze meer regel dan uitzondering geworden zijn. Kortom, het museum is net de plaats waar een sociaal-politiek statement niet langer relevant is. Tayou probeert wanhopig een sociaal-economische context te simuleren voor zijn werk, maar die simulatieoefening wordt ondergraven door het museum waarin ze plaatsvindt.

Maar er is meer aan de hand. In tegenstelling tot wat hij zelf beweert, stelt Tayou zich in een werk als Wall Street duidelijk op als een Afrikaanse kunstenaar. Daarnaast probeert hij bovendien ook te werken als een Europese kunstenaar. Vrijdagmarkt bijvoorbeeld is een chaotische opeenstapeling van televisietoestellen die onophoudelijk promotie - en reclamefilms laten zien voor alles wat de consumerende westerling zich maar wensen kan. Tayou wil op alle vlakken relevant zijn, maar die mondiale ingesteldheid en — impliciet - de gedeeltelijke ontkenning van zijn eigen roots, ondermijnen het statement dat hij probeert te maken. Wat men Afrikaanse kunst noemt is, als het in niet-Afrikaanse musea getoond wordt, altijd een vorm van gedecontextualiseerde kunst. Dat is op zich geen problematisch gegeven. Onze musea en haar bezoekers zijn, in vele gevallen, flexibel genoeg om die decontextualisering te incorporeren. Bij Tayou echter stelt er zich wel een probleem. Hij werkt vanuit een soort van gespleten identiteit. Zijn werk verliest in een westers museum logischerwijs een gedeelte van de typische Afrikaanse context, maar daarnaast weet Tayou als kunstenaar geen authentieke identiteit in zijn werk te leggen. Waar een manifest als No Logo stelt dat de authenticiteit van de lokale identiteit onontbeerlijk is om te overleven in een mondiale omgeving, lijkt Tayou toe te geven aan de mondialisering en zich aan te passen aan een context die in wezen de zijne niet is. Daardoor verloochent hij gedeeltelijk zijn identiteit. Aan de ene kant is hij een Afrikaanse kunstenaar, aan de andere kant wil hij het niet zijn.

Die gespletenheid komt misschien nog het sterkst naar voor in Comptoir 693. Het is een reconstructie van een authentieke Afrikaanse winkel. De bedoeling was dat ook de eigenaar van die winkel zou overkomen om hier in het museum gewoon verder te gaan met de verkoop van zijn producten, maar problemen met een visumaanvraag hebben ervoor gezorgd dat Comptoir 693 eerder een statisch gegeven is geworden. Visueel doet het geheel denken aan reportages over de bedrijvige markten in vele Afrikaanse landen. De kleuren zijn exotisch en lijken zo uit een toeristische folder geplukt. Maar wat betekent het om een hele winkel naar hier te transporteren en hem hier verder uit te baten? Wordt de marktsituatie omgekeerd? Dat kan je bezwaarlijk stellen, want de winkel functioneert niet op onze markt, maar enkel in een westers museum. Probeert Tayou met een precieze reconstructie te bereiken wat Kabakov deed toen die laatste bijvoorbeeld zijn Toilet installeerde op Documenta IX? Daarvoor is de reconstructie niet natuurgetrouw genoeg en mist de winkel van Tayou de vervreemdende touch van echtheid, van het alledaagse, van de bedrieglijke werkelijkheid die je in een museum kan creëren. Naar mijn mening toont Tayou op onnauwkeurige wijze iets dat ons vertrouwd voorkomt. Hij wil iets vertellen over economische machtsverhoudingen, maar dat verhaal is bekend. Het enige effect van Comptoir 693 is een banalisering van een mogelijk interessant gegeven. Het toont Afrikaanse folklore, verpakt in een politiek-economisch discours en gebracht door een kunstenaar die zijn identiteit is verloren in de complexe Noord-Zuidverhoudingen.

Noord, Zuid en wat er tussenin ligt

Hoe anders is het gesteld met het vroegere werk dat Pascale Marthine Tayou toont in het SMAK? De sculpturen die hij laat zien , zijn stuk voor stuk assemblages gemaakt met gevonden materialen, gebruikte blikjes, schoenen, stukken hout, … In deze werken vecht Tayou niet met een discours dat hem niet eigen is. Het materiaal spreekt voor zich en roept een authentieke sfeer op die veel indringender is dan wat Comptoir 693 uitstraalt. Tayou manifesteert zich hier als een verzamelaar van gebruikte wegwerpartikelen, als een bricoleur die leeft van wat anderen niet meer willen. De dialoog die hij hier met het publiek aangaat, heeft niets geforceerds in zich. Dat wil niet zeggen dat een reeks werken als de Epouvantails toegankelijke kunst is. Integendeel, het weinig toegankelijke ervan maakt deze werken juist zo uitdagend. De directe herkenbaarheid van het materiaal vervreemdt ons van de geassembleerde vorm. Het geheel toont ons mogelijkheden die het gangbare noch bevestigen, noch volledig ontkennen. Cryptisch omschreven zijn de Epouvantails niet wat ze zeggen te zijn, of zeggen ze niet wat ze zijn. Bovendien functioneren de sculpturen ook in de ruimte waarin ze geplaatst zijn. Noties over de westerse blik die naar Afrikaanse kunst kijkt, zijn hier plots niet meer op zijn plaats. Tayou toont hier waar hij voor staat. De ruwe vormen van de sculpturen proberen zich niet in te passen binnen de exporuimte. De ruimte sluit zich als een neutraal kader rondom de werken. Het museum vertroebelt het werk niet en maakt het niet overbodig complex.

Eenzelfde poëtische kracht komt ook naar voren in de selectie tekeningen die in Rendez-vous te zien zijn. Op de achterkant van oude affiches krabbelt Tayou chaotische antropomorfische massa's. Hier is het statement van de affiche onleesbaar gemaakt. De enige expliciete boodschap is misschien die van de ultieme liefde in een reeks onverstuurde liefdesbrieven. Het opvallendste verschil tussen de tekeningen en de vroegere sculpturen enerzijds, en de nieuwere installaties anderzijds, is er een van stellingname. In zijn vroege werk positioneert Tayou zich duidelijk als kunstenaar vanuit een authentieke Afrikaanse identiteit. In de latere installaties is Tayou een communicator, een bemiddelaar tussen Afrika en Europa, tussen Zuid en Noord. De ruwe poëtische kunstobjecten uit het midden van de jaren '90 hebben plaats gemaakt voor gepolijste communicatiemiddelen die zonder al te veel ruis de boodschap afleveren. Deze opmerking wil geen pleidooi zijn voor een kunst die louter vanuit de eigenheid van de kunstenaar werkt. Dat zou misplaatst zijn in een tijdperk waarin begrippen als de- en herterritorialisatie gemeengoed geworden zijn. Het verschil met zijn recente werk is dat Tayou in zijn oudere stukken vanuit een onvervalste eigenheid een brug wist te slaan naar het andere, het anderssoortige en daardoor ook de westerse toeschouwer bevroeg over duurzaamheid, recuperatie, afval en materie. Het latere werk dat in het SMAK te zien is, slaagt er minder in die brugfunctie op zich te nemen. Het is niet Afrikaans genoeg om ons als buitenstaander te prikkelen, het is niet Europees genoeg omdat het de Afrikaanse eigenheid niet volledig kan achterlaten. Tayou lijkt geen verbinding te kunnen maken tussen de twee werelden. Het zou echter idioot zijn Tayou het verwijt te maken dat hij een Afrikaan is. Je kunt daarentegen wel stellen dat hij niet openlijk genoeg een Afrikaans kunstenaar is.

Een lichtpunt in het latere werk is de installatie Plastic Bags II. Acht zoemende ventilators blazen een hoop gebruikte plastic zakjes tegen een muur aan. Het gekraak van de zakjes vermengt zich met het gezoem van de ventilators tot een monotoon geratel. De zakjes worden zonder ophouden zinloos weggeblazen. Het geheel heeft iets troosteloos. Het doet denken aan een gevecht tegen gemechaniseerde windmolens en herinnert ons aan dingen waarvan we dachten dat we ze vergeten waren. Dit werk zegt impliciet meer over globalisering en mondialisering dan Wall Street dat niettemin dezelfde thematiek behandt, dat op expliciete wijze kan doen. Hoe intrigerend is de eenvoud van deze installatie, de alomtegenwoordigheid van het gebruikte materiaal en de afwezigheid van expliciete referenties. Tayou gebruikte al eens eerder plastic zakjes voor een installatie in San Gimignano. Daar hingen de zakjes verstrikt in een net aan de rand van een voetbalplein. De wind had vrij spel, de zakjes deden niets anders dan klapperen en kraken. In het SMAK is Plastic Bags II vergezeld van een video waarin we opnames zien van zwerfvuil. De video balanceert soms op het randje van de overbodigheid omdat de associaties die hij toont al vervat zitten in de plastic zakjes. Maar meestal is het samengaan tussen de video en de ruimtelijke installatie wel geslaagd. Het is opvallend dat Tayou in dit werk het hele statement omtrent andersglobalistisch marktdenken van zijn Wall Street herneemt, maar dan op een manier die tegelijkertijd veel subtieler en veel krachtiger is. Subtieler, omdat de boodschap impliciet wordt gelaten. Het visuele spel van de zakjes en de associaties van hulpeloosheid en zinloosheid primeren op een sociaal-economische lezing. Krachtiger, omdat het statement minder eenduidig is. Plastic Bags II ervaar je niet als een opdringerige demarche, maar als een kleverige gewaarwording die je niet precies kan lokaliseren.

over weten en nog niet vergeten zijn

Dat kunst communiceert is duidelijk, maar het is niet de primaire bekommernis. Anders zou de boodschap die gecommuniceerd wordt eenduidiger zijn, en zou de toeschouwer meer gestuurd worden bij de interpretatie ervan. Kunst heeft te maken met de voorstellingen die wij ons maken van de werkelijkheid. Rendez-vous is een tentoonstelling die echter symptomatisch is voor een evolutie in de kunstwereld die kunst meer en meer primair als een communicatiemiddel ziet. Kunst is in die visie geen doel meer, maar een middel zonder meer. De vraag naar het waarom van een specifiek kunstwerk wordt zorgvuldig ontweken door zich uitsluitend te focussen op het effect dat het werk kan genereren. Kunst wordt dan gereduceerd tot de mogelijkheid van de kunstenaar om zich te uiten en in tweede instantie tot een gevoel van verbondenheid tussen kunstenaar en toeschouwer als die laatste begrijpt wat de bedoeling is. Tayou zegt expliciet dat hij niet gelooft in kunst. Voor hem is kunst "een mogelijkheid tot communicatie, een manier om mensen te ontmoeten en iets met hen te delen". Die uitspraak wijst op een geloof dat de kunstenaar überhaupt iets (mee) te delen heeft, dat hij mensen wil samenbrengen rond zijn werk. Dat gevoel van samenhorigheid rond hedendaagse kunst verscherpt onze kritische perceptie niet, het maakt enkel dat we het communicatieverhaal dat de kunst van zichzelf ophangt, bevestigen. De bezoeker wordt willens nillens medeplichtig gemaakt aan het idee dat kunst belangrijke dingen te vertellen heeft, dat kunst een grote visie impliceert. Eigenlijk betekent het dat kunst niet langer relevant is, dat ze niet meer bestaat. Het enige wat overblijft, is een verpakking die je kunstzinnig rond de boodschap kan wikkelen. Bovendien is kunst een universele verpakking geworden. Kunstenaars uit derdewereldlanden worden langzaam maar zeker opgenomen in een discours waarin begrippen als mondialisering en globalisering troef zijn. Het enige wat een kunstwerk dan nog mag doen, is affirmatief meepraten in dat alomvattende discours. Kunst is een bevestiging geworden van wat we al weten en het herinnert ons niet vaak genoeg aan dingen die we niet eens vergeten zijn, die we kennen en toch niet kunnen plaatsen.