Nooit meer droog

Door Tom Van Imschoot, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Van Jonathan Littell werd zopas Le sec et l'humide vertaald, een uitdagend en indringend essay over de psychische mechanismen in het fascistische discours van Léon Degrelle - de Waalse 'zoon van Hitler'. Uitgangspunt is La campagne de Russie (1949), een boek dat Degrelle kort na de oorlog vanuit zijn Spaanse toevluchtsoord schreef en waarin hij zichzelf viert en rechtvaardigt door de ervaring van het Oostfront in herinnering te brengen. Littell leest het boek als een 'omvangrijke reddings-operatie ten behoeve van het Ik van Degrelle', een poging om 'de sluizen te sluiten voor de golven die zijn psyche overstromen'. Dat laatste lijkt niet meer dan metaforiek, maar Littell laat juist zien hoe de psychische structuur van het fascistische 'Ik' zichzelf uitsluitend in stand kan houden door dergelijke metaforen letterlijk te nemen. In Degrelles discours wordt een heel arsenaal ingezet van retorische strategieën die opgebouwd zijn rond de tweespalt tussen 'het vochtige' en 'het droge'. Die hebben met name tot doel het gevaar dat in het vochtige schuilt te kanaliseren en te lozen.

'In die zin', stelt Littell, 'fungeert het boek als een spons; Degrelle komt er droog uit tevoorschijn, zijn gepantserde Ik, het goed gesteven uniform van SS-Standartenführer, strakker dan ooit, klaar voor de dingen die komen gaan.' Wie zich de beelden voor de geest kan halen van de oude fascist Degrelle in het Spanje van de jaren tachtig, met zijn SS-uniform als pantser tegen de werkelijkheid en zijn gezicht eerder 'gestold' dan verouderd, begrijpt meteen de fascinatie die uitgaat van Littells analyse. Het (steriele) overleven van de doodse figuur die daar verschijnt, blijkt immers te kunnen worden teruggevoerd op het discours dat zich in hem heeft verwerkelijkt. Door dat discours ook effectief te analyseren levert Littell tegelijk een sleutel tot het blijvende raadsel van hoe het fascisme in werking kon treden.

VANIMSCHOOT_LITTELL.jpgMet dat inzicht in de relatie tussen taal en fascisme is Littell geen pionier. Hij ontleent het aan een studie van Klaus Theweleit, Männerphantasien (1977), die hier overigens ook het nawoord levert. De kern van diens onderzoek kwam erop neer dat hij het Duitse nazisme niet alleen als de 'vrucht van een vreselijke ideologie' of economische belangen zag, 'maar als een gewelddadige manier om een bepaalde realiteit tot stand te brengen', o.a. met behulp van de taal. Het fascisme is zo 'het resultaat van de realiteitsproductie door het lichaam van de "soldatenman"', dat een dam dient op te werpen tegen de 'rode vloedgolf' die hem zowel van binnen als van buiten bedreigt (d.i als bloed, erotiek, modder of communisme). Zijn Ik vloeit dus voort uit een panische angst voor 'vermengingssituaties aan de lichaamsranden'.

Het (zelf)beeld dat Littell van Léon Degrelle reconstrueert, bevestigt dat profiel helemaal. Het retorische werk van onbewuste verdringing en bewuste leugen dat Degrelles tekst structureert in zijn poging meteen na de oorlog zin te verlenen aan de strijd van de Waalse SS-ers, wordt door Littell zo ontleed dat zijn taalgebruik als een negatieve spiegel van zijn lichamelijke ervaring leest. De fallische verharding en de roep om rechtlijnigheid die Degrelles spreken en handelen beheerst, verschijnt als een projectie die de fatale dreiging van het vloeibare, het vrouwelijke en het vochtige, moet indammen en kanaliseren. De modderige verbeelding van het vijandige lijk is in dat verband typerend, het volstrekte weglaten van zijn vrouw uit La campagne de Russie evenzeer.

Bij momenten worden de voorbeelden van realiteitsontkenning en -productie zo flagrant (of grotesk) dat een treffend beeld ontstaat van de infantiliteit die (volgens Theweleit) wezenlijk is voor de psychisch, 'nog niet volledige geboren' Ik-structuur van de fascist. Zo worden de oversten van Degrelle in het boek enkel met naam genoemd (en eventueel geprezen) als ze gesneuveld zijn, of blijkt hij zich levenslang met Kuifje te hebben geïdentificeerd, zelfs in die mate dat hij beweerde dat Hergé zijn creatie naar hem had gemodelleerd. Het is allemaal zo ontspoord dat Littell een keer ook zelf de teugels verliest, waar hij beweert dat Degrelle 'om een echt mens te worden misschien alleen een flinke pik in zijn reet had moeten krijgen.' Dat lijkt mij psychologie van de koude grond. Als je kan schrijven als Littell, is het natuurlijk ook wel lastig om je niet te laten meeslepen. Zijn boek is in volle ernst ook licht, haast terloops en toegankelijk, ondanks de zware geschiedenis. Wat Het vochtige en het droge echter nog het meest fascinerend maakt, is dat Littell het schreef terwijl hij aan Les bienveillantes (2007) werkte, zijn roman over de Holocaust vanuit de blik van een dader, die hem in Frankrijk de Prix Goncourt en (vooral) in Duitsland een zware controverse opleverde. Er is het laatste decennium veel te doen over 'onderzoek in de kunsten' en wat dat kan betekenen, maar dit is een meesterlijk voorbeeld van wat fundamenteel 'onderzoek in de literatuur' mag heten.

Jonathan Littell, Het droge en het vochtige. Een korte verkenning op fascistisch grondgebied, Vertaald uit het Frans door Jeanne Holierhoek, Amsterdam/Antwerpen, De Arbeiderspers, pp.132, 2009, ISBN: 978-90-295-7183-8