Niet één ballon, maar een hele bundel

Door Katrien Reist, op Thu May 03 2012 11:42:52 GMT+0000

Autonome fondsen voor de kunsten bevorderen de zelfredzaamheid van een opgroeiend kunstenveld. Maar een grotere zelfstandigheid veronderstelt ook een diversiteit aan financieringsmodellen. Met overheidsgeld alleen zullen de kunsten het niet redden.

Het ballonnetje van minister Joke Schauvliege dreigt te knappen nog voor het goed en wel is opgeblazen. Een idee lanceren in plaats van een uitgewerkt plan is dapper, maar draagt ook het risico in zich dat het in de kiem gesmoord wordt. Willen we de discussie over een mogelijke verfondsing serieus voeren, dan moet er eerst een degelijke analyse van pro’s en contra’s komen.

In zijn pleidooi pro verfondsing haalt Carlo Van Baelen, ex-directeur van het Fonds voor de Letteren, al een aantal centrale punten aan. Enerzijds maak hij duidelijk dat de politiek wel bevoegdheden delegeert, maar daarmee nog niet haar zeggenschap over cultuur, laat staan haar verantwoordelijkheid afstaat. Met grote overtuiging verdedigt Van Baelen de voordelen van het maatwerk en de precisie waarmee een fonds op het veld kan reageren: het opereert in een nabijheid die nuances toelaat. Allemaal heel prima.

Fondsen, zo bewijst de praktijk, zijn in staat een beleid van ‘stabiele flexibiliteit’ te voeren

Uitermate belangrijk lijkt mij hierbij dat fondsen misschien niet geheel onafhankelijk, maar toch beduidend minder gevoelig zijn voor de politieke conjunctuur. Fondsen, zo bewijst de praktijk, zijn in staat een beleid van ‘stabiele flexibiliteit’ te voeren – een constante wandelpas in plaats van eens in de vier jaar een marathon. Verfondsing zal zowel het veld als de politiek een juiste balans helpen vinden tussen politieke kortstondigheid en het uitbouwen van een stabiele basis.

Ietwat problematisch is echter Van Baelens vaststelling dat er vanuit de ‘minder commercieel georiënteerde’ disciplines een zekere weerstand zou zijn tegen de responsabilisering die een verfondsing met zich brengt. Van Baelen suggereert hier een angst om overgelaten te worden aan een strenge ‘vrije markt’ waar deze disciplines, in vergelijking met bijvoorbeeld de muziekindustrie, niet tegen opgewassen zouden zijn. Ten eerste klopt deze vaststelling niet: het beeld dat de beeldende en de podiumkunsten zich het liefste blijven verschuilen achter een minister waarop ze makkelijk kunnen schieten zonder zich zelf te moeten engageren, is onzin – zeker voor de organisaties die op professioneel niveau in een internationale context opereren. Ook in het niet-commerciële circuit bestaat een hoge sensibiliteit voor het gegeven ‘markt’, zij het dat die in andere waarden dan alleen geld wordt uitgedrukt. Het gaat hier dus om een verkeerde perceptie van wat ‘niet-commercieel’ in culturele context betekent.

Maar met zijn opmerking wijst Van Baelen indirect op veel groter probleem, waar ik hier wel graag wil bij stilstaan: het gebrek aan secundaire, onafhankelijke financieringsbronnen.

KOUDWATERVREES

In vergelijking met onze buurlanden zijn de kunsten en het kunstbeleid in Vlaanderen nog in volle ontwikkeling. Zo’n jonge dynamiek maakt veel mogelijk, maar moet ook in goede banen worden geleid. Van die sturende taak heeft de politiek zich de laatste decennia goed gekweten. Maar na de prille jaren van vorming, waar Bert Anciaux nog eigenzinnig over waakte, raakt de sector nu langzaam in haar puberteit. Tijd dus om los te laten.

Zoals elke ouder met pubererende kinderen weet, is dit een spel van de teugel vieren en er toch zijn, van duidelijke kaders scheppen versus nieuwe vrijheden toelaten. Het is een fase van vallen en opstaan – van goed naar elkaar luisteren om elkaar te blijven begrijpen, zeker wanneer de meningen uiteen (lijken te) lopen. Zo wordt een omgeving gecreëerd waar angst in vertrouwen omgezet wordt, en waar voortdurend besproken wordt waar je elkaar nog wel en niet langer nodig hebt. Dat vraagt een uitwisseling op een heel individueel niveau, want de ene kunstenaar is de andere niet, idem dito voor de instellingen. Een fonds dus.

Het verbaast niet dat in een land waar consensus niet de natuurlijke basis van de politieke besluitvorming vormt en het patroon van de pater familias (met al zijn mooie kanten) nog altijd overheerst, zo’n proces niet vanzelf ontstaat. De uitdaging bestaat erin die koudwatervrees te overwinnen en te vertrouwen op die buitenlandse voorbeelden die alle kinderziektes hebben doorstaan en sinds jaar en dag uitstekend functioneren.

Verfondsing lijkt voor deze meer volwassen wisselwerking een zinvol model – dichtbij de sector, gestoeld op expertise en op een heldere kijk op het artistieke veld. Wat mij betreft, zo snel mogelijk aan de slag!

MONOCULTUUR

Alleen biedt het fondsmodel slechts in beperkte mate antwoord op het tweede grote obstakel dat ik voor de ontwikkeling van het kunstenveld in Vlaanderen zie: de ‘monocultuur’ in de ondersteuning van cultuur in bredere zin. De hele sector lonkt vooral naar één bruid: De Overheid. Deze afhankelijkheid van de sector zet de positie van de (regionale en lokale) overheden onder enorme druk. Voor de ontwikkeling van een divers en in grote mate financieel autonoom functionerend veld is het van groot belang dat de financiële ondersteuning – veel breder dan enkel subsidies – van meer kanten komt dan van de overheid alleen: vanuit een breed veld van ideeën, visies, smaken en voorkeuren. In principe zullen we daarvoor ook ‘de markt’ moeten openen – om dit moeilijke woord opnieuw te gebruiken.

De hele sector lonkt vooral naar één bruid: De Overheid

Want zeg nu zelf: of het de minister is die finaal beslist wie subsidies krijgt, dan wel de vakcommissies van een fonds, allebei zullen ze op dezelfde grenzen blijven stoten: een scherpe en geprofileerde visie betekent dat je bepaalde elementen insluit en andere uitsluit. Dat probleem los je ook niet op door in de beoordelingscommissie voor theater mensen op te nemen die carnaval wél als vorm van cultuur zien. Zo’n vorm van democratisering legt de (kwaliteit)ontwikkeling van het veld alleen maar lam.

NIEUWE BRONNEN

Je lost het wel op door actief alternatieve financieringstrajecten te initiëren en te stimuleren. Naast een intelligenter kerntakenbeleid tussen de verschillende overheden zouden er veel meer privé fondsen en corporate sponsoringmodellen moeten kunnen ontstaan. Klein of groot, privé of collectief – er moeten nieuwe bronnen aangeboord worden, die hun eigen culturele visie durven te ontwikkelen, ernaar handelen en zo het geld verdelen dat ze beheren.

Zorg dus voor een situatie die zowel plaats biedt aan geldschieters met een voorkeur voor het ene, als voor geldschieters met een voorkeur voor iets compleet anders. Omdat sommigen van ons nu eenmaal liever operette hebben dan opera. Omdat de een naar de biobakker gaat en de andere liever zijn snee witbrood heeft. Een mecenas is enkel geloofwaardig als hij niet vandaag wit brood bakt en morgen adverteert met biovolkoren. En ja, een taxshelter is binnen dit verhaal uiteraard een centraal thema. Hierover is al veel gezegd, maar in elk geval zijn er in het buitenland voldoende inspirerende rolmodellen te vinden.

Een overheid die haar limieten voelt, moet opletten om niet de bottleneck van een groeiende sector te worden

De angst voor het neoliberale karakter van dit model is onterecht, zolang het hier gaat om een extra financieringsbasis naast de centrale verantwoordelijkheid en de voorbeeldfunctie van de overheid. Een verbreding van de inkomstenstromen mag op geen enkele wijze een gezond overheidsbeleid (de nationale ‘fondsen’) vervangen. Wel kan het helpen om een systeem dat op zijn grenzen stoot, aan te vullen en te ontlasten.

Een overheid die haar limieten voelt, moet opletten om niet de bottleneck van een groeiende sector te worden. Handelen naar dit besef is de essentie van behoorlijk bestuur.

BREDERE WATERDELING

Je kan dan twee dingen doen: die ontwikkeling remmen om opstopping te vermijden, of een bypass inbouwen. Het huidige beleid neigt naar de eerste piste. Alles moet vooral minder, en kleine spelers dreigen uit de boot te vallen. In een veld dat gestroomlijnd moet worden, gaat elke vorm van ‘nieuw’ en ‘experimenteel’ algauw niet meer lekker zitten. Het kind dreigt met het badwater te worden weggegooid.

De tendens is nu om kunstenaars en culturele instellingen een markt op te sturen die hier te lande helemaal niet bestaat! Iedereen wordt geacht meer inkomsten te genereren in een wereld die voor cultuur (nog) niet veel over heeft. Het is dus hoogstnoodzakelijk om hier wat ander denken en enige responsabilisering te stimuleren.

Leidt het inbouwen van een bypass tot een overvloed aan cultuur? Te veel cultuur bestaat niet. Te weinig diversiteit wel. We moeten streven naar een meer ongedwongen verhouding tussen het lokale en het bovenlokale, naar allerlei verschillende maten van de C – van klein naar groot. Dat kan door de geldende verantwoordelijkheden binnen een veld meer te spreiden en beter en breder te verdelen – voor iedereen, omdat cultuur uiteindelijk zo veelvoudig is als dit land mensen telt.

Zolang iedereen in grote mate afhankelijk is van dat ene druppeltje uit dezelfde kraan, zal er niets bewegen. Het openen van nieuwe bronnen is dus essentieel. En ik ben er vast van overtuigd dat die zich ook zullen aandienen, want aan geld zelf ontbreekt het niet. Er moeten hiervoor alleen een aantal nieuwe mechanismen worden uitgedacht om die partijen die nu nog op de slang staan, het collectieve en sociale nut te doen inzien van een beter gespreide waterverdeling voor iedereen. Niet om winst te maken, niet om er profijt uit te halen, wel omdat het beter maken van deze wereld een collectieve verantwoordelijkheid is, die niet door het betalen van belasting alleen af te kopen is.

Het lijkt me aan de minister om zich voor dit bewustzijn in te zetten en er alles aan te doen om het geven en meebouwen aan cultuur zo aantrekkelijk mogelijk te maken.

Katrien Reist is zakelijk directeur van Extra City Kunsthal, Antwerpen.