'Napoléon' zien en sterven

Door Roel Vande Winkel, op Mon Jan 27 2014 12:59:05 GMT+0000

Een wereldstad als Londen kent vele attracties, maar op 30 november 2013 was een entreekaartje voor Napoléon, vu par Abel Gance (1927) zonder twijfel ‘the hottest ticket in town’. Vele filmfans waren speciaal naar Groot-Brittannië gereisd om de beroemde klassieker, die eenmalig vertoond werd, eindelijk in volle glorie te aanschouwen.

In 1945 lanceerde het jonge Koninklijk Filmarchief L’Écran du Séminaire des Arts, waarbij twaalfmaal per jaar filmklassiekers werden geprojecteerd in het Paleis voor Schone Kunsten. Per vertoning doken circa 1.800 toeschouwers op. Vanaf 1951 moest men extra voorstellingen inrichten om aan de vraag te voldoen. Het zijn bezoekcijfers die men vandaag niet meer kan evenaren. Maar de tijden zijn dan ook veranderd.

Het evenement

Wie vroeger interesse had in filmgeschiedenis, kon boeken en naslagwerken lezen. Om de films zelf te zien was men aangewezen op een klein netwerk van filmmusea en -clubs. Wie Quo Vadis (1912), Way Down East (1920) of _Nanook _of the North (1922) gezien wou hebben, zorgde dus maar beter dat hij/zij erbij was, die ene keer dat een bewaard gebleven filmkopie werd geprojecteerd. Sindsdien is de filmgeschiedenis natuurlijk veel meer binnen handbereik gekomen. De televisie bracht vanaf de jaren 1950-1960 een eerste verandering door wat oudere films te vertonen. Voor echt oude films en vooral stille films, was het echter behelpen. 60_VdWinkel_NAP05.jpgEr waren nachtvertoningen, zoals Cinéma de minuit dat zondagavond nog altijd op de Franse televisie loopt. En Arte durfde al eens een stille film te vertonen. De echte doorbraak kwam er echter met de komst van koopvideo’s en vooral met de introductie van de dvd, die toelaat om één film in vele talen te ondertitelen en dus met één product een ruime markt te bedienen.

Het gevolg van dit alles: cinefielen zijn vandaag de dag verwend. Er zijn natuurlijk nog vele verdwenen of moeilijk vindbare films, maar de overgrote meerderheid van de canonieke films worden met een paar muisklikken gevonden en besteld. Bedrijven als Criterion (New York) en Eureka (Londen) investeren in prestigieuze uitgaven met prachtige extra’s, maar het aanbod is veel breder en wordt ingevuld door zowel filmarchieven en respectabele bedrijven als piraten. Daarnaast blijven filmmusea hun rol vervullen en is er een internationale explosie aan historische filmfestivals.

Hoewel de kwaliteit van het aanbod schommelt, is het leven van de filmliefhebber er dus onmiskenbaar eenvoudiger op geworden

Hoewel de kwaliteit van het aanbod schommelt, is het leven van de filmliefhebber er dus onmiskenbaar eenvoudiger op geworden. Wie een klassieker wil (her)bekijken, hoeft niet veel moeite meer te doen. Daarom zijn er nog amper films waarrond een ‘sense of urgency’ bestaat: producties die tot de canon van de filmgeschiedenis behoren, maar weinig of nooit te zien zijn. Veruit de bekendste uitzondering op die regel is Napoléon, vu par Abel Gance. Op 30 november 2013 stroomden filmliefhebbers uit heel Europa samen in de Royal Festival Hall in Londen, want de film werd voor het eerst in negen jaar nog eens vertoond aan deze zijde van de oceaan. Dat het ging om een nieuwe restauratie door Kevin Brownlow – die omwille van zijn filmhistorische activiteiten in 2010 een Oscar kreeg – en dat het orkest werd gedirigeerd door Carl Davis, maakte de vertoning er alleen maar specialer op.

De legende

Wat maakt Napoléon zo legendarisch? De mythe stoelt deels op de achtergrondgeschiedenis. Regisseur Abel Gance (1889-1981) had zich met J’accuse (1919) en La Roue (1923) bewezen als een geniaal regisseur. In 1924 vond hij geldschieters voor een ambitieuze reeks van zes langspeelfilms, die in episodes het leven van Napoleon Bonaparte zouden reconstrueren en elke belangrijke fase ook op de historisch correcte locatie zouden verfilmen. Het project was nog megalomaner dan Erich Von Stroheims Greed (1924) en kende een even ongelukkig einde. Gance besteedde het volledige budget aan het eerste gedeelte, dat in 1927 werd uitgebracht. Zijn Napoléon werd na een beperkt aantal vertoningen op Franse bodem internationaal verdeeld in sterk ingekorte montages, waarbij gewijzigde tussentitels en weggesneden scènes het verhaal verminkten. Napoléon vond hierdoor nooit het publiek dat het verdiende. Gance diende zijn plannen voor de andere episodes op te bergen. Hij maakte nog een aantal andere, meer routineuze films, maar kende nooit meer het succes dat hij met zijn eerste films had genoten. Net als bij von Stroheim werd zijn carrière genekt door zijn ambitie. Maar zoals Kevin Brownlow het zo treffend verwoordde: ‘… this is the classic fate of great artists. For pioneers make history, not money.’

60_VdWinkel_NAP09.jpgDat Napoléon vandaag meer is dan een voetnoot in de filmgeschiedenis, is de verdienste van diezelfde Brownlow. De filmhistoricus geraakte als tiener gefascineerd door Napoléon en begon in de jaren 1970 aan een restauratie van de film. Dat laatste was niet zo evident. Henri Langlois, de conservator van de Cinémathèque Française, weigerde mee te werken. Het personeel van het British Film Institute hielp Brownlow en restaureerde de film, maar verzweeg dit voor conservator Ernest Lindgren, die ertegen gekant was.

Brownlow had op dat moment weliswaar al zijn boek The Parade’s Gone By gepubliceerd (1968, met een hoofdstuk over Gance), maar was nog niet de internationale autoriteit waar filmarchieven vandaag allemaal de rode loper voor uitrollen. Die reputatie vestigde Brownlow onder meer met zijn eenmanskruistocht ter rehabilitatie van Napoléon, die in 1980 voor het eerst werd vertoond met liveorkest. Sindsdien duikt Napoléon af en toe op om te worden getoond zoals hij gezien moet worden: zo integraal mogelijk, met liveorkest en natuurlijk in breedbeeldprojectie.

Breedbeeldprojectie? In de jaren 1920? Inderdaad. Toen de film in april 1927 voor het allereerst werd vertoond, was het publiek verrukt toen op het einde de gordijnen verder openschoven en het beeld driemaal zo groot werd. Om dit effect te bereiken, liet Abel Gance drie projectoren naast elkaar plaatsen. De zo verkregen triptiek creëerde soms een uitgestrekt panorama, waarin de slag tussen het Franse en het Italiaanse leger werd getoond, maar plaatste op andere momenten diverse scènes naast elkaar. De techniek, die Polyvision werd gedoopt, was een voorloper van Cinerama, dat pas vijfentwintig jaar later gelanceerd zou worden.

Toen de film in april 1927 voor het allereerst werd vertoond, was het publiek verrukt toen op het einde de gordijnen verder openschoven en het beeld driemaal zo groot werd

Wie vandaag het geluk heeft een projectie van Napoléon bij te wonen, is natuurlijk gewend aan breedbeeld en kan in het begin van de vertoning wat teleurgesteld zitten kijken naar het vrij kleine beeldoppervlak. Dat laatste went echter snel en wanneer het beeld op het einde verdrievoudigt, voelt men de historische sensatie die toeschouwers zoveel decennia geleden moeten hebben ervaren. Anderzijds hoeft men niet tot het einde van de film op sensaties te wachten: de kijker ervaart al veel sneller dat hij een meesterwerk aanschouwt. _Napoléon _heeft zijn status immers niet alleen te danken aan de tragische productiegeschiedenis, maar vooral aan zijn visuele flair.

Abel Gance kon zich voor deze productie niet alleen omringen met uitstekende assistent-regisseurs maar ook met briljante cameralui en technici, die desnoods nieuwe technieken en apparaten ontwikkelden om de visie van hun baas te realiseren. Dit resulteerde in verbluffende scènes die de kijker ook vijfentachtig jaar later treffen. Tot de hoogtepunten behoren een sneeuwballengevecht waarin de jonge Napoleon zijn leiderscapaciteiten toont (en waarin het scherm een dambordpatroon krijgt, met negen verschillende beelden), diverse achtervolgingsscènes en een parallelmontage tussen een nachtelijke stormscène waarin Napoleon op een vlot ronddrijft en een roerige bijeenkomst van de Franse Conventie (volksvergadering). Om aan te geven dat die laatste vergadering even ‘stormachtig’ verloopt als het onweer dat de jonge Bonaparte teistert, werd de camera aan een slinger gehangen om aan hoge snelheid over de hoofden van de massa in de conventiehal (studiodecor) te scheren. Het is een spectaculair beeld dat de kijker doet duizelen en nog indrukwekkender wordt wanneer men zich realiseert dat camera’s toen steevast handmatig werden aangezwengeld, wat inhoudt dat voor deze ene scène een gemotoriseerd exemplaar werd ontworpen. Ook op andere momenten verbaast Napoléon niet alleen door zijn sets en massascènes, maar vooral door zijn beweeglijke cameravoering en uitgekiende montage, waarmee Gance de filmtaal wou veranderen zoals de door hem bewonderde D.W. Griffith dat ook had gedaan.

De reconstructie

Is deze laatste restauratie identiek aan de film die Gance maakte? Neen, maar dat is dan ook onmogelijk. Gance leverde in 1927 zelf verschillende versies af. De première, bijgewoond door de Franse president, ministers en talloze notabelen, kon niet worden uitgesteld. Dus bleef Gance ook nadien aan de film sleutelen. Hij werkte zelfs mee aan twee versies die beide zo lang waren dat ze in twee delen werden vertoond. De producenten, die natuurlijk hun investering wensten terug te verdienen, vonden dit commercieel onhaalbaar. Nog in 1927 werd de film daarom, zonder enige inspraak van Gance, drastisch verknipt voor Britse, Amerikaanse, Franse en andere markten. Hetzelfde gebeurde toen men besloot de film ook op kleiner beeldformaat (17.5mm of 9.5mm) uit te brengen. Zo ontstonden tussen 1927 en 1929 diverse inferieure versies, waarin de afsluitende triptiek telkens ontbrak. Gance trachtte zijn film zowel in 1935 als in 1970 opnieuw op de markt te brengen, maar de toegevoegde geluidssporen hadden geen meerwaarde en de door hem gedraaide nieuwe scènes (met de oorspronkelijke acteurs, wier veroudering niet door make-up gemaskeerd kon worden) maakten het geheel potsierlijk.

Napoléon zal uw leven niet veranderen, maar dient wel bovenaan de bucket list van elke silent film-aficionado te staan

Brownlows restauratie, die de titel Napoléon, vu par Abel Gance meekreeg, klokt momenteel af op 5 uur 32 minuten. (De kijker krijgt wel pauzes en een ‘diner break’.) Geruggensteund door het originele scenario, archivalia en gesprekken met Gance en diens medewerkers, hebben Brownlow en zijn medewerkers op basis van originele negatieven en projectiekopieën die uit de hele wereld werden aangesleept, een zo goed mogelijke versie gereconstrueerd. Daarbij dienden moeilijke keuzes te worden gemaakt. Van sommige scènes bestaan enkel nog beelden uit de klankversie van 1935, waardoor een deel van het beeld ontbreekt. (Het geluidsspoor werd links op de filmpellicule gelegd, waardoor de linkerkant van het beeldkader verdween.) Sommige scènes blijven spoorloos. De meeste andere scènes zijn dan weer beschikbaar in twee tot drie versies. Daarbij gaat het niet alleen om andere montages, maar vaak ook om andere camerabeelden. In sommige gevallen werd dezelfde actie door verscheidene camera’s geregistreerd, in andere gevallen bleken diverse takes van dezelfde scène bewaard. Daarbij moest het restauratieteam soms kiezen tussen minder goed bewaarde beelden van een uitstekende acteerprestatie en fotografisch veel beter bewaarde beelden van een minderwaardige performance. Brownlow koos daarbij principieel voor de beste acteerprestatie, ook wanneer die was vastgelegd op pellicule die tekens van slijtage of ontbinding vertoonde. Napoléon, vu par Abel Gance wordt zo een dubbele les filmgeschiedenis: de kijker maakt niet alleen kennis met een meesterwerk, maar wordt door de variërende kaders en beeldkwaliteit ook regelmatig herinnerd aan het feit dat hij een reconstructie bekijkt die het origineel (of de originelen) benadert, maar niet kan reproduceren.

60_VdWinkel_NAP75.jpgConclusie: Napoléon zal uw leven niet veranderen, maar dient wel bovenaan de bucket list van elke silent film-aficionado te staan. Wie de Londense vertoning gemist heeft, kan op 15 juni 2014 terecht in de Amsterdamse concerthal Ziggo Dome. Verder staan er geen Europese vertoningen op het programma. En dat is jammer, want in België was deze restauratie nog nooit te zien. Misschien kan daar in 2015 verandering in komen, naar aanleiding van de 200e verjaardag van de slag van Waterloo? Het zou tevens een gepast eerbetoon zijn aan Jacques Ledoux, die zich als eerste conservator van het Koninklijk Filmarchief (Cinematek) wijzer toonde dan zijn Franse en Britse collega’s en zijn netwerk binnen de _Fédération Internationale des Archives du Film _(FIAF) benutte om Brownlows restauratie mogelijk te maken.

Roel Vande Winkel doceert Filmgeschiedenis aan de LUCA School of Arts en Filmhistoriografie aan de Universiteit Antwerpen.