Naar een co-managementsysteem van werkveld én overheid

Door Leen Laconte, op Thu May 03 2012 11:45:50 GMT+0000

Niemand vindt dat een cultuurminister als een soort zielige arrangeur moet kunnen beslissen over individuele subsidiedossiers. Nu zelfs de minister niet meer, zo leert Schauvlieges suggestie om het kunstenveld te verfondsen. Kunnen we dat alvast even toejuichen?Het is goed dat de minister niet langer het eindoordeel wil over individuele artistieke dossiers. Alleen is een fonds creëren niet het enige wat moet gebeuren.

Er zijn een paar fundamentele vragen die voorafgaandelijk beantwoord moeten worden. Hoe gaan we het kunstenveld verder vormgeven in zijn relatie tot de maatschappij? Welke ondersteunende overheidsmaatregelen zijn daar dan voor nodig? En past dit alles in een misschien noodzakelijke verfijning van het Kunstendecreet?

In elk geval, als de minister verdere verfondsing wenselijk acht, en daarmee een oproep doet aan het kunstenveld om beleidsverantwoordelijkheid over de kunsten met haar te delen, moeten we die uitdaging aannemen. Zullen we samen met haar systemen bedenken waardoor ze zich in de toekomst enkel nog moet bezighouden met het publieke debat over de algemene lijnen en met kunst en cultuur op de lange termijn? Een paar kwesties en overwegingen zijn daarbij van groot belang.

OORDELEN OVER KUNST IS COMPLEX

Politieke inmenging, cliëntelisme, lobbying: politici zijn er vaak niet vrij van, maar kunstenorganisaties evenmin, en dus wellicht ook fondsen niet. Een andere vorm voor de subsidieverdeling biedt nog geen garantie op een ‘properder’ procedure. Zeker is wel dat interne expertise noodzakelijk is – en zelfs een conditio sine qua non – voor gegrond oordelen. Alleen is het niet zo dat wat we zelf doen, noodzakelijk beter doen. Er is meer nodig dan een fonds om het huidige subsidiestelsel nog beter te maken dan het al is.

Het is niet zo dat wat we zelf doen, noodzakelijk beter doen

Oordelen over een kunstenveld is een complexe opdracht. Een mening ontwikkelen over artistieke kwaliteit is nog het minste. Oordelen vergt vooral analyse, evaluatie en visie op de noodzakelijke ontwikkeling van de kunsten in een bredere maatschappelijke context. Het veronderstelt betrokkenheid, maar evenzeer afstand (van eigen smaak en belang). Het vraagt inzicht in het spanningsveld tussen haalbaarheid en wenselijkheid, of een scherpe kijk op de spanningen tussen middel, doel en effect. Het is een voortdurende check & balance tussen binnen en buiten, idee en realiteit, intentie en consequentie – kortom tussen de opportuniteit van het particuliere wonder en de grote stroom van het algemene belang. Zijn alle voorwaarden voor zo’n evenwichtige beoordeling op dit ogenblik al vervuld? En hoe zou de creatie van een fonds dat verhelpen?

HET VOORBEELD VAN NEDERLAND

Nederland toont ons hoe het hier niet moet worden. De kunstbezuinigingen van de huidige regering leren dat we niet mogen vergeten dat een overheid de kunsten subsidieert omwille van het algemene belang. Hoe breder het draagvlak voor het kunstenbeleid en de concrete besluiten die eruit voortkomen, hoe beter. Oordelen doe je niet in een vacuüm.

Wat weechter ook niet mogen vergeten, is dat in Nederland de fondsen niet de enige spelers zijn. Anders dan de Vlaamse Gemeenschap hebben de Nederlanders met redelijk succes een kerntakendebat gevoerd én in praktijk gebracht. Zo bestaat er naast de fondsen, die vooral creatie ondersteunen, nog steeds een aanvullend landelijk cultuurbeleid waar politici rechtstreeks verantwoordelijk voor zijn: de zogenaamde ‘basisinfrastructuur’. Ook provinciaal en lokaal heeft de Nederlandse politiek een grote directe zeggingskracht over cultuur en  kunstinstellingen. En Nederland zou Nederland niet zijn, mochten al die niveaus en spelers de inspanningen niet netjes op elkaar moeten afstemmen. Als de ketting hier en daar stokt, wordt de hele systematiek bijgestuurd. Spreken over verfondsing in Vlaanderen kan met andere woorden niet zonder een overkoepelende visie op een algemeen subsidiebeleid voor de hele Vlaamse Gemeenschap.

A posteriori regels opleggen of criteria bijsturen is vaak een even grote ziekte als lobbying of cliëntelisme

Nog belangrijker is de mooie Nederlandse traditie om eerst beleid te maken in samenspraak met het veld, dan de beleidslijnen netjes aan te kondigen en pas daarna een subsidieronde in te gaan. Het vermijdt extra politieke keuzes tijdens het beoordelingsproces, of veranderende inzichten van commissieleden halfweg een subsidieronde. A posteriori regels opleggen of criteria bijsturen is vaak een even grote ziekte als lobbying of cliëntelisme. Zo’n voorafgaand en breed gedragen publiek debat over de gewenste ontwikkelingen in het veld in zijn relatie tot de maatschappij, is voor een gedegen beoordeling net zo cruciaal als interne expertise. In Nederland hebben de fondsen niet alleen de opdracht om kunst te ondersteunen, maar ook om dit soort debat te voeden en te organiseren. Dat is in elk geval welkom.

KUNST IN DE SAMENLEVING

Wat het Vlaamse kunst- en cultuurbeleid lang heeft onderscheiden van het Nederlandse, is de integrale en synergetische wijze waarop zowel het beleid als het veld de kunsten altijd onlosmakelijk hebben verbonden met cultuur en maatschappelijke ontwikkeling. Met andere woorden: creatie en productie is in doen en denken altijd even belangrijk geweest als talentontwikkeling, presentatie, spreiding, participatie, educatie en het algemene cultureel welzijn van mens en samenleving. Precies die interactie moet gestimuleerd worden, er is geen nood aan meer creatie zonder meer. Verfondsing mag dus niet leiden tot een fixatie op disciplines of functies.

Trouwens, het Vlaamse kunstenveld mag dan wel te groot geworden zijn voor het huidige beoordelingssysteem, maar blijft het niet net te klein voor meerdere fondsen? Als er dan toch een fonds moet komen, creëer er één voor alle kunsten – ook letteren en film. Integreer Cultuurinvest in dat fonds, hanteer het Kunstendecreet als basis voor zijn uitvoeringsbeleid en denk goed na over een verregaande samenwerking met de steunpunten.

NAAR EEN NON-GOUVERNEMENTELE STRUCTUUR

Verder valt er absoluut veel te zeggen voor werkvormen op afstand van overheid en politiek. Een non-gouvernementele organisatie kan nog altijd een andersoortig personeel- en financieel beleid voeren dan een overheid – en dus ook andere resultaten halen. Nederland heeft voor fondsen gekozen omdat ze ook een goede vorm zijn om, naast de input van de overheid, extra middelen te kunnen aantrekken en daar financiële groei mee te creëren. Als we in de toekomst subsidiërende instanties willen die niet enkel ondersteunen wat er is, maar ook stimuleren wat er zou kunnen zijn en zelfs initiëren wat er zou moeten zijn, dan is een non-gouvernementele structuur aangewezen.

Als er dan toch een fonds moet komen, creëer er één voor alle kunsten

In dat geval moeten beheersovereenkomsten het overleg tussen opdrachtgever/overheid en organisatie regelen, maar zelf pleit ik eerder voor een co-managementsysteem waarin werkveld én overheid samen moeten besturen. Dat lijkt me op dit moment in elk geval beter dan een bestuur waarin de overheid tegelijk opdrachtgever, toezichthouder en inspecteur moet zijn, terwijl ze zelf geen bestuursverantwoordelijkheid kan of moet dragen.

Leen Laconte was tussen 2004 en 2011 directeur van de Brakke Grond in Amsterdam.