Mu.zee isoleert Belgische kunst aan de Belgische kust

Door Joris D'hooghe, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Met 4x Mu.ZEE sluit het in zeker opzicht nieuwe Kunstmuseum aan Zee, beter gekend als Mu.ZEE, haar eerste werkingsjaar af. Een bundeling van vier paralleltentoonstellingen die de eerste verjaardag van het Oostendse museum de nodige luister moeten bijzetten. Historische momenten impliceren nu eenmaal historische daden. Maar bovenal bieden deze momenten gelegenheid tot reflectie en bezinning.

Met het kleurboekproject van Jef Geys, de krantenknipselverzameling Golden Years van Daan van Golden, een collectie tekeningen van Luc Claus, en een bibliotheekpresentatie rond het kijkboek Fotograferen met Cézanne van Jean Leering omvat 4x Mu.ZEE een verscheidenheid aan tentoonstellingsconcepten. In Oostende moet men het geheel opgevat hebben als een publiekstrekker. Uiteraard klinkt Geys' naam als een klok en het overnemen van van Goldens Golden Years van het FRAC Nord-Pas de Calais heeft veel weg van een prestigezaak. Het tonen van Claus' tekeningen sluit naadloos aan bij de actualiteit van het verschijnen van de eerste monografie over het oeuvre van deze kunstenaar. En de aandacht voor de meest recente publicatie van de oud-directeur van het Van Abbemuseum kadert in het onderhouden van de goede betrekkingen tussen Mu.ZEE en de Eindhovense zusterinstelling. De schijnbare overdaad die met de vier tentoonstellingen gepaard gaat, maakt echter pijnlijk duidelijk hoezeer het museum kampt met een dreigende institutionele tekortkoming. Enerzijds valt de relevantie van de tentoongestelde werken in het kader van Mu.ZEE als tempel van de Belgische kunstgeschiedenis ver te zoeken. Anderzijds lijkt het barokke 4x Mu.ZEE de aandacht te willen afleiden van een hiaat in haar werking. Een mens zou immers haast vergeten dat een museum nog wat meer te bieden heeft dan tijdelijke tentoonstellingsprojecten. Een vaste collectie, bijvoorbeeld. Laten we het daar even over hebben.

Mu.ZEE is, eenvoudig gesteld, ontstaan uit de samensmelting van het Oostendse Museum voor Schone Kunsten en het PMMK. Drijvende kracht achter de fusie is directeur-conservator Phillip Van den Bossche, die zijn sporen ondermeer verdiende als curator in het Van Abbemuseum. Volgens de beleidsverklaring die hij bij zijn aanstelling de wereld instuurde, zou Mu.ZEE 'een modern, volwaardig uitgebouwd en vooral publieksgericht museum kunnen worden, dat een concrete bijdrage levert aan het participatiedebat en de culturele uitstraling van de provincie West-Vlaanderen, de kuststreek en Oostende'. Geen steriel afgesloten doos, maar een plaats waar kunst, cultuur en het leven van alledag in harmonie in elkaar overvloeien. Wie een onderwerp als museumwerking of -beleid aansnijdt, dient zich echter bewust te zijn van een van de meest oorspronkelijke basisprincipes inherent aan het museum als openbaar instituut: de ontsluiting van een collectie aan een publiek. De kern van het museum is namelijk haar verzameling. Wat de verzameling van Mu.ZEE betreft, heeft Van den Bossche af te rekenen met een moeilijke erfenis. De collectie die het museum herbergt, is als gevolg van de eerder vermelde fusie het resultaat van de samenvoeging van de collecties van de stad Oostende en de provincie West-Vlaanderen. In haar geheel biedt ze een nagenoeg volledig overzicht van de Belgische kunst van 1830 tot vandaag. Enerzijds kan Mu.ZEE daarom uitpakken met werken van kunstenaars als Ensor, Spilliaert, Broodthaers, Panamarenko, Fabre en Tuymans; stuk voor stuk zwaargewichten wiens artistiek belang tot ver buiten de landsgrenzen als evident wordt beschouwd. Anderzijds maakt het feit dat de collectie van Mu.ZEE haast volledig uit werken van Belgische kunstenaars bestaat, dat ze voornamelijk navelstaarderig op zichzelf gericht blijft. Door zich in hoofdzaak te beperken tot het bieden van een narcistisch overzicht van de Belgische kunstgeschiedenis, dreigt Mu.ZEE dan ook tekort te schieten op het vlak van kunsthistorische beeldvorming.

Van den Bossche stelt dat de voortdurende interpretatie en herinterpretatie van de (kunst)geschiedenis een van de voornaamste taken van het museum is. Zoals de zaken er nu voor staan, streeft hij — dit statement indachtig — zelf met zijn Mu.ZEE een onrealistische doelstelling na. De Belgische kunstproductie is tijdens het grootste deel van de geschiedenis het resultaat geweest van opname en verwerking van invloeden van buitenaf, zelden dat van actieve wisselwerking met de bredere kunstwereld, en bij uitzondering dat van het genie van een individu. Of het nu de moeilijke 19de eeuw of het woelige scharnierjaar 1968 betreft, de Belgische kunstenaars en hun kunstwerken kunnen niet los gemaakt worden van de internationale context. Het ontbreken van de permanente presentatie van werken in Mu.ZEE die representatief zijn voor de internationale stromingen en tendensen staat dan ook gelijk aan de vertekening van de werkelijkheid. Walter Leblancs Twisted Strings lossen op in de ruimte wanneer zij niet tegenover het zero-geweld van Uecker, Mack en Piene geplaatst worden. Het oproepen van de grandeur van de Wide-White-Space-era aan de hand van Broodthaers en Panamarenko alleen, zónder Joseph Beuys, James Lee Byars of Christo, is simpelweg ondenkbaar. De werken uit de collectie van Mu.ZEE vragen om een confrontatie met hun internationale tegenhangers en tijdgenoten. De geschiedenis wil echter dat deze collectie waarop Van den Bossche als werkinstrument dient terug te vallen nooit op een dergelijke manier uitgediept is geweest. De broodnodige dialoog die een museum echt tot leven brengt, schittert er daarom voorlopig enkel door afwezigheid.

Toch ligt net in deze zwakte een onverhoopte opportuniteit die Mu.ZEE een monopoliepositie in het Belgische museale landschap kan bezorgen. In het kader van tijdelijke tentoonstellingen kunnen aspecten uit de eigen collectie alsnog in een breder perspectief geplaatst worden door het incorporeren van relevante werken in bruikleen van niet-Belgische kunstenaars. Op die manier kan Van den Bossche de Belgische kunstgeschiedenis presenteren in de noodzakelijke internationale context die ruimte maakt voor een historisch onderbouwde vorm van interpretatie en herinterpretatie. Bovendien wordt zo ook aan het publiek de nodige kritische inzichten verschaft die het haar mogelijk maken het oeuvre van kunstenaars als Khnopff en Permeke op verantwoorde wijze naar waarde te schatten. Vanuit de beleidsverklarende idee dat Mu.ZEE een sterk publieksgerichte instelling moet worden, zou aan het museum bijgevolg ongeziene informerende en kunstinitiërende verdiensten toegeschreven kunnen worden. Indien Mu.ZEE een dergelijke visie omarmt én onderhoudt, kan het probleemloos uitgroeien tot het centrum bij uitstek waar kwaliteitsvol onderzoek wordt verricht naar het aandeel dat de Belgische kunstenaar gehad heeft in de ontwikkeling van de internationale kunstproductie. Wetenschappelijk onderzoek waaraan elk zichzelf respecterend museum vandaag overigens meer dan wat gewone aandacht dient te besteden. Van den Bossches museum kan zich ontplooien tot een kunsthistorisch laboratorium waar vorsers, kunstenaars en publiek samen onder hoogspanning gebracht worden. Het fundament is aanwezig. De intenties ongetwijfeld ook. Een museum dat beschikt over een dergelijke collectie is het aan zichzelf verplicht een consistent activiteiten- en tentoonstellingsprogramma uit te bouwen dat haar rijke verzameling waard is. Gelieve tentoonstellingen als 4x Mu.ZEE in de toekomst dan ook achterwege te laten. Krantenknipsels van Daan van Golden, godbetert ...