Musea nemen de wijk: Louvre-Lens

Door Bart Noels, op Mon May 26 2014 10:21:27 GMT+0000

Er lijkt geen einde te komen aan grote Europese musea die een filiaal neerplanten in sociaal-economisch verkommerde gebieden. Toen in december 2012 het Louvre-Lens de deuren opende, haalden politici uit het Noord-Franse mijnbekken opgelucht adem. Na hevig lobbywerk en 150 miljoen aan investeringen was het museum een feit. De pendant van het Parijse Louvre moet de motor worden voor de heropleving van een streek die zware economische klappen heeft gekregen.

Het is een steile klim naar de top van terril 19. Boven sta ik 186 meter boven de zeespiegel. De wind staat strak, het uitzicht is indrukwekkend. Tot aan de horizon zie ik het vlakke land, met terrils die afsteken tegen de grijsblauwe hemel. Onder mijn voeten liggen de cités, verknoopt en verward, met bakstenen huizen en grijs asfalt. Zoals de Franse Michelingids zou gebieden aan de toevallige reiziger: ‘Ça vaut le détour.’ Maar de pagina’s van de reisgids over dit gebied zijn vrij beknopt: terril 19, Loos-en-Gohelle, middenin de Noord-Franse mijnstreek, Le Bassin Minier, een door industriële littekens gehavend gebied.

62_Noels_Louvre Lens, Galerie du Temps.jpgIn de negentiende en de twintigste eeuw was dit nog één van de productiefste regio’s in Frankrijk. Net als in het Waalse en het Kempische mijnbekken was steenkool de bron van welvaart. Lens, de hoofdstad van de regio, teltamper 36 000 inwoners. De agglomeratie behoort tot de vijf armste gebieden in Frankrijk. De mijnactiviteit is hier vrij laat gestopt; de reconversie raakt moeilijk opgestart. De stad Lens kent een werkloosheid van meer dan vijftien procent. In 2010 waren er volgens het Franse Insee bijna 3500 werklozen op een actieve bevolking van 22 500 mensen. Alle sociale en economische indicatoren kleuren rood in stad en regio. Hier opende het Louvre-Lens recent haar deuren, na acht jaar voorbereiding.

Politieke tour de force

Het Louvre-Lens is het resultaat van het betere politieke lobbywerk. De Franse staat gaf de aanleiding vanuit haar beleid om culturele instituten te decentraliseren. Al bij de opening van het Parijse Louvre in 1793 pleitte de overheid ervoor dat ‘de collecties en kennis de hele natie moesten dienen’. In de jaren 1990 werd dat concreet. Regio’s in reconversie spelen gretig in op dat beleid.

Twee jaar voor het Louvre-Lens opende, kregen de inwoners van Metz pal naast hun stationswijk een filiaal van het Centre Pompidou. Tourcoing werd in 1997 de locatie voor de nationale werkplek voor hedendaagse kunst Le Fresnoy. In 2011 opende in Roubaix een antenne van het Institut du Monde Arabe. Toen het Louvre in 2003 haar publieke oproep lanceerde voor een locatie voor het ‘tweede Louvre’, mobiliseerde Daniel Percheron, voorzitter van de Région Nord-Pas-de-Calais, de kandidatuur van de grauwe mijnstad Lens. De stad was in die tijd enkel bekend door haar voetbalclub.

Bilbao-effect

De toenmalige president Jacques Chirac verkoos in 2004 Lens boven Amiens, Arras, Boulogne-sur-Mer, Calais en Valenciennes. Niet toevallig allemaal steden in Noord-Frankrijk met een industrieel verleden en op zoek naar kansen voor nieuwe economische activiteiten.

In de aanloop van het Louvre-Lens werd het ‘Bilbao-effect’ een mantra. Net zoals het Guggenheim-museum in de Baskische stad een heropleving inluidde, moet de hele mijnstreek ten zuiden van Rijsel een duw in de rug krijgen. De fysieke inplanting van het Louvre-Lens is daarvoor op zich al een signaal: het museum is op een mijnschacht gebouwd, op een braakliggend stuk voormalig industrieel gebied van 20 hectare, omringd door de cités, de vroegere mijnwerkerswijken die Lens omringen.

In de aanloop van het Louvre-Lens werd het ‘Bilbao-effect’ een mantra

Het Louvre-Lens kwam er dankzij een megabudget van 150 miljoen euro, waarbij Europa en de Franse staat samen 24 procent voor hun rekening nemen, de regio 59 procent, het departement 6 procent en de agglomeratie Lens 6 procent. Mecenaat vult het resterende budget. In 2009 werd Euralens opgericht: een conglomeraat en partnerschap van de steden in de agglomeratie Lens, de regio, het departement, de kamers van koophandel en de universiteit. Euralens liet Le Bassin Minier uitroepen tot werelderfgoed bij de Unesco en pakte vervolgens het project Louvre-Lens aan. Geen sinecure in een streek waar samenwerking niet altijd eenvoudig lag, met een starre Franse bestuurscultuur en kleine besturen.

Groen lint

Het zicht bij het binnenrijden van Lens laat niet meteen vermoeden dat hier een topmuseum ligt. Bakstenen huizen en schreeuwerige reclame boorden de wegen af. De wijzers richting het Louvre-Lens leiden naar een van de randparkings, in en aan de cités. Pas aangelegde wegen leiden de bezoekers naar het museumpark, via beton in zandkleur, verfijnde armaturen langs het pad en een groen lint dat de weg markeert. De overgang van grauw naar groen is abrupt en tegelijk comfortabel. Vanaf het pad kijk je naar de cités – als een vorm van stedelijk voyeurisme.

De eerste stap voor het Louvre-Lens was de integratie van het museum in de omgeving en de verbinding met de stad. De site ligt immers in de periferie, bijna twee kilometer van het kleine handelscentrum. Architect Christian de Portzamparc en landschapsarchitect Michel Desvigne kozen ervoor om een groen netwerk aan te leggen: een aaneenschakeling van groen en landschappen via slimme verbindingen. De verbinding tussen het station en het museum is een pad over de oude spoorweg die het transport naar mijnschacht 9 verzekerde. Het nieuw aangelegde park Louvre-Lens is 25 hectare groot en strekt zich uit tot Loos-en-Gohelle.

Licht en ruimte

Samen met een groep uitgelaten schoolkinderen kom ik het museum binnen. Het gejoel weerkaatst tussen het vele glas in de enorme lobby. Ik hoor Frans rond me spreken, maar ook veel Nederlands en Engels. Een bus Antwerpse senioren is net aangekomen. Het lijkt een andere wereld, na de rust van de buitenwijk en de groene wandeling richting museum. In de hoek van het onthaal zie ik filmfragmenten over het mijnverleden van Lens, een van de weinige referenties aan de streek in dit complex.

Het gebouw geeft het signaal: dit is het Louvre, dit is een museum. Open, licht, transparant, maar met een heldere focus op de collectie. Het Japanse bureau Sanaa en het Amerikaanse architectenbureau Imrey/Culbert vulden de oppervlakte van maar liefst 28 000 vierkante meter lichte glazen structuren en grote transparante ruimtes die de collectie tot haar recht laten komen. De afdelingen van het Parijse Louvre leveren kunstwerken voor Lens: Oosterse, Egyptische, Griekse, Etruskische en Romeinse oudheid, kunst uit de islam, en kunstvoorwerpen, grafische kunst, beeldhouwkunst en schilderkunst uit Frankrijk, Spanje, Italië en de Lage Landen.

Het gebouw geeft het signaal: dit is het Louvre, dit is een museum

Ik volg de bezoekersstroom en kom terecht in de Galerie du Temps. Een licht hellend vlak, over een lengte van 120 meter gevuld met kasten, panelen en grote objecten. De Galerie biedt een overzicht van de kunstgeschiedenis aan de hand van meer dan tweehonderd objecten, uit alle periodes. Elk jaar vervangt het museum een stukje van de tijdlijn, zodat trouwe bezoekers regelmatig nieuwe werken zien.

Het Louvre-Lens presenteerde het eerste werkjaar La Liberté guidant le peuple van Delacroix – intussen is dat topstuk vervangen door Oedipus en de Sphinx van Ingres. Maar evengoed kan je in Lens stukken zien van Botticelli, Pérugin, Raphaël, Goujon, El Greco, Rubens, Poussin, Rembrandt, La Tour, Le Lorrain en Goya. De Galerie is gratis, wat in het openingsjaar aanzienlijk heeft bijgedragen tot het succes. Eind 2013 besliste het museum én de financierende Région om dat in 2014 voort te zetten.

Bezoek boven verwachtingen

Het Louvre-Lens was de voorbije maanden niet uit de media weg te slaan. Statistiek na statistiek is de wereld ingestuurd. Op de eerste verjaardag van het museum, begin december 2013, telt het museum 900 000 bezoekers. Eind januari knalde de champagne met de miljoenste bezoeker. Dat het goed ging lopen, was verwacht, maar de ramingen werden overstegen met 200 000 bezoekers.

62_Noels_Louvre Lens -® Reuters_Pascal Rossignol.jpgEén op de twee bezoekers komt uit de regio, en een groot deel van de bezoekers woont dan nog in Le Bassin Minier, de streek onmiddellijk rond Lens. Een pluspunt volgens het museum, want lokale inbedding was een belangrijke ambitie. Dat daarnaast een kwart van de bezoekers uit het buitenland komt, vervult de ambitie van internationale uitstraling. Het merendeel van de buitenlandse bezoekers is Belg, goed voor 11 procent van de bezoekersaantallen.

Missie geslaagd dus voor het openingsjaar. Klassiek vallen in de daaropvolgende jaren de bezoekersaantallen terug. Maar het feit dat het Louvre-Lens haar basiscollectie jaarlijks deels vernieuwt en sterk inzet op kwalitatieve tijdelijke tentoonstellingen – vorig jaar Rubens, dit jaar een tentoonstelling over de Etrusken – moet dat opvangen. Daarnaast zijn er het indrukwekkende activiteitenaanbod en de vele partnerschappen die het museum aangaat. In januari 2014 sloten het Louvre-Lens en l’Historial de la Grande Guerre in Péronne een akkoord om samen te werken. De aanleiding voor de samenwerking is een tijdelijke tentoonstelling in beide huizen, maar de échte ambitie is om publiek beter door te sluizen. Britten komen massaal naar Péronne in de Somme; Belgen en andere nationaliteiten zijn er ondervertegenwoordigd. In Lens is dat net andersom.

Het beleid moet het museum een evidente plek doen krijgen in de lokale gemeenschap. Elk schoolkind uit de wijde regio zal intussen ook het museum bezocht hebben of een bezoek plannen. En dat is dan ook minstens de verdienste op het vlak van cultuurspreiding: waar kinderen uit deze regio vroeger hoogstens één keer in hun schoolloopbaan in het Louvre kwamen, zullen ze nu waarschijnlijk meerdere kerenincontact komen met het museum en het aanbod. De nadruk op educatie en partnerschappen verklaart mee de goede bezoekerscijfers van dit eerste jaar.

Gentrificatie

Ik wandel het museum uit en trek de stad in. Via het groene pad tussen het museum en het station beland ik in het centrum. De dynamiek spat hier niet bepaald van de gevels. Aan het station hangt een enorm canvasdoek dat het Louvre-Lens aanprijst, een pendelbusje staat met draaiende motor te wachten op toeristen. In de cafés hangt een gezellige drukte: hier zijn de inwoners van Lens thuis. Ik stap de Furet du Nord binnen en snuister door het boekenaanbod. Tuin- en keukenboeken zijn populair, net als in Vlaanderen. Recent is in de winkel een hoek vrijgemaakt om kunstboeken een prominentere plek te geven. Het centrum is vrij snel doorgelopen. De Grands Bureaux des Mines de Lens en het station zijn markante plekken, maar de cités blijken uiteindelijk nog het leukst om door te stappen.

De verwachtingen van de horeca in Lens waren in 2012 hooggespannen. De kamer van koophandel had in de jaren voor de komst van het museum sterk ingezet op vorming en begeleiding: tips voor toeristisch onthaal, maaltijdgebruiken van Britten en Nederlanders …; het passeerde allemaal de revue. Het aanbod aan hotels bleek bij de opening ondermaats. Acht jaar waren er tussen de aankondiging van het Louvre-Lens en de opening. Intenties genoeg, maar de bouwaanvragen bleven uit. De economische crisis heeft vele investeringen vertraagd of uitgesteld.

Sedert de opening is de activiteit toegenomen, en zijn er concrete plannen voor de bouw van een aantal kantoren, een 3- en een 4-sterrenhotel. Recent maakte de bekende zakenman en verzamelaar François Pinault bekend dat hij in Lens een residentie voor artiesten wil opstarten, in een oude pastorij in de stad. Een groep enthousiaste zakenlui en de stad willen een digitale cluster opstarten: die ‘pôle numérique culturel’ is een incubatiecentrum voor bedrijven en krijgt een plek in een oude school vlakbij het park Louvre-Lens. De ambitie is om 5000 jobs te scheppen in de sector van ICT en multimedia, naar het Rijselse voorbeeld van La Plaine Images.

Op de site Article11 vreest een anonieme blogger voor het effect van gentrificatie: ‘Overal waar dergelijke projecten komen, moeten mensen mettertijd verhuizen omdat de woontarieven onbetaalbaar worden.’ De komst van het museum is volgens die blog een artificiële operatie, die voornamelijk een elitaire groep bezoekers moet dienen; bezoekers die niets hebben met de stad en de regio. Zij worden gewoon aangetrokken door het merk ‘Louvre’. Het fenomeen van gentrificatie is reëel. Maar op mijn tocht door Lens stel ik vast dat het hier misschien nog niet zo’n vaart zal lopen. De stad moet nog wennen aan het museum en ook andersom.

Vierhonderd jobs

De Région maakte eind december 2013, na een jaar werking van het Louvre-Lens, de balans op. Ongeveer 400 jobs zijn gecreëerd, waarvan 200 rechtstreeks verbonden met het museum en 200 in de horeca. De restaurateurs hebben hun omzet met 20 tot 30 procent zien stijgen, voor een groot stuk dankzij groepen die met de bus naar Lens komen. In 2014 verwacht men nog 300 bijkomende jobs, voornamelijk in de horeca.

De lokale kranten laveren in hun commentaren tussen trots, lofprijzen en aanmoediging van het project Louvre-Lens, en lichte kritiek op het immobilisme van de private investeerders en de overheid. Zo was er het plan om een tram aan te leggen, die een gebied met 600 000 inwoners duurzaam zou ontsluiten, maar dat is door het ontbreken van een goede governance-structuur ter zielegegaan. Door de slechte bewegwijzering naar het Louvre-Lens blijven sommige parkings onderbenut. Het parcours van de pendelbus tussen het station van Lens en het museum laat het centrum van de stad links liggen.

Eén museum maakt de lente niet. Het betekent enkel het einde van de winter

Communicatieverantwoordelijke Bruno Cappelle van het Louvre-Lens ziet het economische effect op de langere termijn: ‘Velen denken dat het museum een locomotief is die de economische en sociale verandering van de stad in gang kan trekken. Dat is wel degelijk zo, maar zoiets heeft tijd nodig.’ Pas over drie jaar kan volgens Jean-Luc Martinez, directeur van het Parijse Louvre, een echte balans opgemaakt worden. Initiatiefnemer Daniel Pecheron zei het al voorzichtig bij de eerstesteenlegging in 2009: ‘Eén museum maakt de lente niet. Het betekent enkel het einde van de winter.’

Immens reconversiegebied

Van in het museumpark kan je twee hoge mijnsteenbergen zien. Een intrigerende aanblik. Dit is mijnsite 11/19 in buurgemeente Loos-en-Gohelle. Hoewel de plek in vogelvlucht dichtbij ligt, is de weg ernaartoe een avontuur. Een wirwar van straatjes brengt me langs volkswijken, brownfields, verlaten infrastructuur, langs en over spoorlijnen tot bij de twee heuvels.

Mijnschachten 11 en 19 gaven de naam aan deze plek. Van 1894 tot 1986 was hier de Société des Mines de Lens actief. De site is met de mijnen van Wallers, Lewarde en Oignies een van de vier hoofdsites van de Noord-Franse steenkoolindustrie. Door de late sluiting en het intussen gegroeide besef dat het mijnerfgoed bewaard moest worden, is deze site vrij intact gebleven. Andere sites die al in de jaren 1970 sloten, werden vrij snel vernietigd.

62_Noels_Louvre Lens -® Christian Schittich.jpgHet is een vreemde overgang, van de groene en cleane omgeving van het museum en het park naar deze plek. ‘Base 11/19’ leest het opschrift beloftevol aan de ingang van deze verzameling oude mijngebouwen. Kasseien leiden overal heen, maar eindigen ook op metershoog hekkenwerk. Een schachttoren torent boven de site uit. Een paar jongeren doen kunstjes met hun fiets op het aangeveegde binnenplein. Wat verder staat een klein lokaaltje: de ramen ingeslagen. Aan de overkant lopen mensen een ecobedrijvencentrum binnen en buiten. Culture Commune heeft hier een plek waar artiesten voorstellingen kunnen voorbereiden. Een andere bewoner van deze site is Chaîne des Terrils, een vereniging die het mijnlandschap wil ontsluiten via rondleidingen en trips. Hier zit veel goede wil samen.

De site 11/19 is exemplarisch voor een regio met tal van mogelijke projecten, wachtend op het aanzwengeleffect dat uit Lens moet komen.

‘Het museum zal een impuls geven aan al onze grote structurele projecten’, zei Jean-Pierre Kucheida bij de opening eind 2012. Kucheida is voorzitter van de agglomeratie Lens, een samenwerkingsverband tussen de gemeenten in de regio. Net zoals in de streek rond Charleroi is de schaal van het herontwikkelingsgebied immens. Op die schaal is het Louvre-Lens misschien zelfs een speldenprik.

Publieke investeringen blijven voorlopig het pad effenen voor private investeringen. Dat het Bassin Minier Unesco werelderfgoed is, kan tot kilometers ver gezien worden, door het enorme canvas dat op een van de mijntorens aan Base 11/19 hangt. De volgende werf is het inzetten op het oorlogstoerisme, met het project Chemins de la Mémoire. Eind 2013 werd ook bekend dat een deel van de reserves van het Parijse Louvre naar de regio Lens komt, meer bepaald naar Liévin, een zustergemeente van Lens. De collectiebewaarders in het Parijse Louvre zijn bang voor een overstroming van de Seine en zochten naar een veilige bewaarplaats. De komende jaren wordt in Liévin geïnvesteerd in een depot. In het zog van het Louvre-Lens komen er dus nog middelen naar deze streek.

Maar misschien ligt de lat te hoog. Het beoogde Bilbao-effect gaat uit van een analogie tussen de streek van Lens en Bilbao. Maar die laatste stad is van een grotere schaal, en heeft haar effect kunnen realiseren in een periode van sterke economische groei. De bouw van het Guggenheim-museum ging ook gepaard met tal van andere investeringen, zoals een luchthaven, een conferentiecentrum, een woontoren en een grondige aanpak van alle industriezones en havenactiviteiten. Dat zijn investeringen die deze regio niet kan doen. Het Louvre-Lens heeft intussen wel geleid tot een groeiend zelfbewustzijn in deze mijnstreek. En dat is misschien de belangrijkste resultante tot op vandaag.

Dit artikel maakt deel uit van de bredere reeks ‘Musea nemen de wijk’, rond bijhuizen van grote musea in sociaal-economisch kwetsbare contexten.

Bart Noels (1972) studeerde cultuursociologie en was vormingswerker, journalist en bibliothecaris. Momenteel werkt hij aan streekontwikkeling in Zuid-West-Vlaanderen, en samenwerking met de regio’s Doornik en Rijsel. Hij schrijft geregeld over cultuur in het grensgebied.