Mozaiëk: voorbij alle woorden

Door op Mon May 26 2014 12:57:34 GMT+0000

Ik herinner het me als volgt. Een jongeman laat de drukke straat van een of andere grootstad –Taipei? – achter zich in de eenzaamheid en de stilte van een onbewoond, maar gemeubeld appartement. Tegen het raam aan de buitenkant hangt een bordje ‘Te Koop’. In de slaapkamer zit hij op de rand van het bed. Zijn boekentasje heeft hij naast zich neergezet. Op z’n schoot houdt hij een groene watermeloen tussen zijn handen. Zijn lichaam duikt ineen, als lijkt het in te storten onder de giga drukte die hij achter zich heeft gelaten, en die in de verte nog hoorbaar nasmeult. Hij kijkt lang naar de watermeloen, alsof hij wacht op een woord van de enige metgezel die hij heeft.

Dan haalt hij een zakmes uit z’n schooltas, kerft op gelijke hoogte twee gaten in de vrucht en houdt ‘m opnieuw voor zich, op ooghoogte. Er lijkt in z’n blik iets te veranderen als hij de vrucht langzaam naar zich toehaalt en z’n mond er tegenaan drukt. Hij kust de meloen. Even later maakt hij een derde gat, breder en horizontaler dan de eerste twee gaten. Is dit een mond? Hij draait de meloen om, steekt drie vingers in de gemaakte openingen, gaat de gang op en keilt de watermeloen als een volleerd bowler in één rechte baan voor zich uit. Spectaculair spat de vrucht tegen de muur uit elkaar. Even later zie je hem stukjes meloen van de grond plukken en smakelijk eten. Dat alles in volstrekte stilte, met de ruis van de grootstad nu bijna rustgevend op de achtergrond.

‘Stilte is een natuurlijke staat van zijn’, bedenk ik me vaak bij de films van cineast Tsai Ming-Liang. Beweging en gepraat zijn de kentekens van ons bestaan, de bewijzen van ons ‘in leven zijn’. Maar maak je een bilan van hoe een doorsnee dag verloopt, dan blijkt die beweging op te stuwen uit een fundament van inactiviteit, de woorden uit een zee van stilte. Alle doelmatigheid die richting en sturing geeft aan het leven welt op uit die fundamentele bedding van stilte en verzonkenheid. De meest vanzelfsprekende beweging is ‘liggen’, in bezigheden zonder urgentie komen we thuis. Dat is de bedding waarin mensen ‘verwijlen’: veel meer valt er niet te veroveren dan het ‘rustig aanwezig zijn in de tijd’.

De mens die eet, schoonmaakt, slaapt of wegdroomt: waarom is die zo vaak onderwerp van kunst?

Niet toevallig blijft die menselijke ‘werkzaamheid’ beperkt tot de basisbehoeften. En zijn de ruimtes die dit ‘vertoeven’ opvangen, daar ook zo op ingericht. De mens die eet, schoonmaakt, slaapt of wegdroomt: waarom is die zo vaak onderwerp van kunst? Wellicht raakt de observatie van die belangeloze acties aan iets kernachtigs, dat veel wezenlijker is dan het gepraat waarmee we onszelf voor de buitenwereld interessant maken, of de voorgeschreven acties die ons moeten voorzien van een plek in het grote mensenspel. Misschien is de mens in die onbewaakte momenten wel ‘het meeste mens’, ‘het meest poëtisch’.

In het werk van fotograaf Wolfgang Tillmans speelt dat toevallige en ogenschijnlijk banale een belangrijke rol. Even zoveel keer fotografeert Tillmans zelfs gewoon objecten. Een broek op de leuning van een keukenstoel, de inhoud van een koelkast met open deur. Wat treft, is de onverwachte levendigheid van wat in essentie toch dode objecten zijn, louter materiaal. In hoe je een koelkast organiseert, zit een zekere planmatigheid, maar in het dagelijkse gebruik ervan ook een hoge mate van toeval. Objecten die na gebruik weer neergelegd worden, dat gebeurt achteloos.

En net die achteloosheid is bijzonder levendig. Je voelt als het ware de menselijke handeling die aan het stilstaande beeld voorafgegaan is, en de actie die erop zou kunnen volgen. Je ziet het voor je hoe de uitgetrokken broek op de stoel werd gegooid, of hoe ieder moment een hand kan grijpen naar het scheefliggende blok kaas op het bovenste schap van de koelkast. Zowel de broek als het blok kaas zijn niet bestudeerd neergelegd. De schots- en scheefheid spiegelt de menselijke onvolkomenheid, openbaart de barstjes in onze planmatigheid. Het zijn die uitzonderingen op de regel die poëtisch werken. Het is de wil- en de weerloosheid van de voorwerpen die ons raakt. Zonder ons kunnen ze niets, ze leven bij gratie van menselijke sturing. En dat maakt het zowel treurig als mooi om naar ze te kijken.

Roept ‘stilte’ niet veel meer vraagtekens op dan taal, die zo vaak ‘aan duidelijkheid niets te wensen overlaat’? Gedeeltelijk natuurlijk wel, want gesproken en geschreven taal is ook een complex gebeuren, een fel bedreven sport waarvan tegenstrijdigheid en onoverzichtelijkheid welhaast de motoren zijn. Verwacht je van taal ‘finale helderheid’, dan kan je er beter het zwijgen toe doen. Die stilte zocht ook Lord Chandos op, die in een brief aan sir Francis Bacon uitlegde dat schrijven en spreken ons afleiden van de werkelijke, diepe levenservaring. Dat hij de directe aanwezigheid van het oneindige wilde leren voelen, ver van de vervreemding die de woorden ons aandoen. Hij zou op zoek gaan naar de woordeloze verrukking van het bestaan, louter door te kijken.

Maar in zijn boek Het zwijgen van de tragedie repliceert schrijver Stefan Hertmans met de eyeopener dat er zonder taal natuurlijk niet veel ‘gezien’ kan worden. Het zijn de woorden, de begrippen die het kijken ‘invullen’, zoals een tekening wordt ingekleurd. ‘Een armzalige rozenstruik tegen de vermolmde muur van een kerkhof. Een kleine kreupele boerenhoeve …’ Zonder taal zouden we alleen maar stomme leegte zien. En zo moeten we taal misschien vooral beschouwen als een heerlijke oefening, die de realiteit alleen maar ‘benadert’, maar juist aan die voortdurende pogingen haar bestaansrecht ontleent. ‘Waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen’ wordt dan ‘Waarover niet te spreken valt, moet men eeuwig doorbomen.’

Hoe weer leren dromen op het puin van een oude verbeelding? Misschien is juist gekozen stilte wel zo’n eerste stap

Alleen neemt het geluid in deze wereld al zo exponentieel toe, en verglijdt inhoud wel eens tot vorm. De vloed aan informatie die over het mensdom uitgestort wordt – niet zelden relevant, maar even vaak vermaaksziek en overbodig – heeft van stilte weer een ideaal gemaakt. Een vorm van verzet, zo je wil. Zo ging Sylvain Tesson, een Frans reiziger, zes maanden als kluizenaar in een hut wonen, nabij een Siberisch meer. Voorbij alle woorden, dus. En ook in Walging van Jean-Paul Sartre moet het hoofdpersonage zich eerst bevrijden van de functionaliteit van de taal voor hij de wereld met nieuwe ogen kan bekijken. Pas als hij de objecten niet langer taxeert op hun gebruikswaarde, wel op hun esthetiek, ervaart hij iets van een ‘herboren worden’. Dat is nu eenmaal het probleem met taal: de woorden – net als de objecten – zijn pasmunt geworden, in plaats van poëzie.

Als het klopt dat we vandaag in een wereld leven waarin ‘de verbeelding zelf in crisis is’, zoals cultuurfilosoof Slavoj Žižek beweert, hoe kunnen we dan een stap zetten naar iets nieuws? Hoe weer leren dromen op het puin van een oude verbeelding? Misschien is juist gekozen stilte wel zo’n eerste stap. Wat kan er beginnen te spreken, als wij beslissen te zwijgen?

Piet Arfeuille is theatermaker en artistiek leider van Theater Malpertuis.