Mozaiëk: stilte

Door Piet Arfeuille, Olivier Provily, op Mon May 26 2014 12:55:10 GMT+0000

Rekto:verso vroeg drie ‘stille’ makers naar wat ze dan precies in verstilling appreciëren. Alle drie verkiezen ze de ruis boven een al te heilige kijk. ‘Stilte is nooit zomaar stilte.’

Gebrek aan herrie

De organisatie van de Grand Prix in Melbourne heeft bij Formule 1-baas Bernie Ecclestone een klacht ingediend over de veel te stille turbomotoren die de bolides dit seizoen aandrijven. ‘Ik was absoluut tevreden over het hele weekend, maar niet bijzonder gelukkig met het geluid’, klaagde Ron Walker. ‘Iedereen sprak over het gebrek aan herrie, toch de charme van de Formule 1. Wat ons betreft is dit contractbreuk.’ Ik kan me de verontwaardiging van de toeschouwers goed voorstellen: je verwacht brullende motoren en krijgt bijna onhoorbare auto’s te zien. Je kan er niet meer van genieten, niet meer anticiperen op wat komen gaat.

Ook ik, maker van ‘stille theatervoorstellingen’, heb zo mijn behoefte aan geluid. Ooit zag ik in een café een voetbalwedstrijd van het Nederlandse elftal, waarbij het geluid uit stond. Ik vond dat bijna onverdraaglijk. Ik constateerde dat ik het stemgeluid van een opgewonden commentator nodig had om mij betrokken te voelen. Enkel kijken naar die stille bewegende poppetjes deed me niets. Zonder lawaai zijn we ontregeld, verbaasd. Er klopt iets niet, er ontbreekt iets.

Het toneel laat een ander geluid horen: het geluid tússen de lijnen

Dat is het verhaal van de conventionele werkelijkheid: een werkelijkheid waarin alles draait om het ik en de ervaring van het ik. Het is een werkelijkheid vol lawaai, vol gedachten die geluid maken. Een werkelijkheid die enkel subjectief bestaat. Daarboven bestaat een heel andere werkelijkheid: een werkelijkheid zonder tijd en ruimte, objectief. Dat is de transcendente werkelijkheid. Dat is de werkelijkheid die we waarnemen in meditatie: die zonder ego, zonder ik-houvast. Subjectiviteit wordt objectiviteit, conventioneel wordt ultiem. De ultieme werkelijkheid is een stille werkelijkheid.

Mijn acteurs waren altijd figuranten in die stille en transcendente werkelijkheid: het toneel. Het toneel is een plek waar een vrije en nieuwe wereld geschapen kan worden. Het laat een ander geluid horen: het geluid tússen de lijnen. Dat verandert natuurlijk niks aan de conventionele werkelijkheid. Het toneel verandert niks aan de werkelijkheid. Na de voorstelling keren we terug in de conventionele maatschappij. Maar daartussen heeft wel even stilte bestaan.

Stilte is een verlangen naar stilte, een verlangen naar volledigheid. Stilte is een kader, een ‘lijst’, waarbinnen je de dingen hoort, beter hoort, echt hoort. Stilte is nooit alleen maar stilte om de stilte. Het is nooit helemaal stil. Stil zijn is een vorm van concentratie, een wijze van waarnemen.

En ja, dit klinkt algauw verwaand, elitair of arrogant. De zang van de enge zuiverheid. Lang leve het lawaai, de ellende, het dagelijkse leven. Juist de kleine dingen zijn groot, juist de dagelijkse beslommeringen hebben grote waarde. Het leven zit vol geluiden: mooie, maar ook lelijke geluiden; gebeurtenissen die we niet willen en gebeurtenissen die we wel willen. Ondertussen lijden we, want diep vanbinnen verlangen we naar rust, harmonie met de buitenwereld, energie en vrolijkheid.

Het theater is van oudsher de plek waar die oneindige zoektocht van de mens binnen het eigen lijden zich afspeelt. De plek waar de mens zichzelf kan spiegelen. Het is een plek van reflectie, eerder dan een plek van vermaak; een plek van aandacht, eerder dan een plek van verstrooiing. Verstrooiing is er al genoeg, in het dagelijkse leven.

Wat zit er in de stilte? Verlangen. Diep menselijk verlangen. Naar geluk, de opheffing van het lijden, de ander, het vinden van zijn eigen bestemming. Stilte is nooit zomaar alleen stilte. Alleen in de dood is het stil.

Olivier Provily, theatermaker

62_Troch.jpg

Een trilogie van stilte

Zelf ben ik niet uitgesproken stil of introvert. Mijn films zijn stil. Tot nu toe toch. Die stilte komt grotendeels door de spaarzame dialogen, maar er is wel klank. Het geruis van alledag – het getimmer, de vogels, een vliegtuig in de verte – maakt de stilte tastbaar. Je krijgt een contrast tussen de stilte en de eeuwige vooruitgang van alles in alle drie mijn films. Het gebrek aan dialoog is ook logisch, omdat de films over verlies gaan en worden voortgedreven door een emotie of een sfeer, eerder dan door de vertelling. In Unspoken (2008) vraagt iemand: hebben jullie kinderen? De vrouw antwoordt ‘nee’. Voor de man is dat verraad ten aanzien van hun verdwenen dochter, terwijl zij het wil afsluiten. Je krijgt echter geen ruzie. Het beeld vertraagt plots en het geluid verdwijnt, en dan hoor je Be My Baby. Enerzijds zit je in een vacuüm met die twee mensen, en anderzijds heb je de aanwezigheid van dat ene nummer dat velen aan Dirty Dancing (1987) doet denken.

In Kid (2012) wordt er ook niet veel gepraat, deels omdat dat kenmerkend is voor de boerenstiel. Je krijgt het unheimliche van een boerderij in de Kempen. Als kind heb ik de Kempen zelf ervaren als een omgeving met ingehouden emoties. Het zag er ook allemaal zo hoekig uit. Er is een terughoudendheid. Mensen noemden elkaar geen zoetje of schatje. Als kind interpreteer je dat onterecht als kil. Iemand zei me dat ze de film had afgezet omdat ze er op dat moment niet voor in de stemming was. Dat kon ik begrijpen. Wat ik niet begrijp, is dat veel mensen negatief oordelen over een film als die hen triest maakt of in de war brengt. Tijdens Stellet licht (2007) van Carlos Reygadas maakte de stilte me soms ongemakkelijk, maar ik vond dat wel een zeer goede film.

Stilte in films wordt niet per se gedefinieerd door de afwezigheid van muziek of dialoog

Te stil. Te traag. Te deprimerend. Dat zijn voor mij geen waardeoordelen. Je zegt toch ook niet dat het slechte weer op het schilderij je tegenstond? Van film wordt snel verwacht dat het entertaint. Film krijgt minder krediet. Misschien omdat het sowieso een duur heeft, anders dan een schilderij. Als een stille scène blijft duren, krijg je eerst een soort van verveling, maar als het goed zit, komt er een moment dat je terug in dat beeld geraakt. En dat is voor mij bijna een heilig moment. Je aanvaardt wat die film is, wat die je wil vertellen en vooral ook dat je het zelf moet doen. Het wordt je niet kant-en-klaar opgelepeld. Er wordt geen saus van klanken over het beeld uitgegoten om je te verstrooien en het aangenaam te maken.

Stilte moet doordacht zijn en zin hebben. Anders interesseert stilte me voor geen meter. Enter the Void (2009) van Gaspar Noé is een luide, stille film. De hele tijd krijg je een broeierige en gedempte soundtrack. Het stopt niet. Je wordt zenuwachtig van de monotonie. Toch in mijn herinnering. Stilte in films wordt dus niet per se gedefinieerd door de afwezigheid van muziek of dialoog. In mijn nieuwe project wordt er veel meer gebabbeld. Ik leef in de drukte. Ik heb twee kinderen. Ik word nerveus van meditatie. Soms stoort het me dat mensen denken ik een film goed zal vinden omdat hij stil is. Sinds mijn debuutfilm Een ander zijn geluk (2005) ben ik steeds verder gegaan in de verstilling van zowel klank als beeld. Kid eindigt zelfs met een foto, al hadden veel mensen – doordat er in de film al zo veel vertraging zit – niet eens door dat het beeld effectief stil stond. Mijn nieuwe film heeft een conventionelere vertelling, maar toch wil ik dat onderzoek naar stilte verder blijven zetten. Al wordt – nu de trilogie over verlies is afgesloten – mijn onderzoek misschien juist vertaald in veel lawaai.

Fien Troch, cineast

62_Artefueille.jpg

Voorbij alle woorden

Ik herinner het me als volgt. Een jongeman laat de drukke straat van een of andere grootstad – Taipei? – achter zich in de eenzaamheid en de stilte van een onbewoond, maar gemeubeld appartement. Tegen het raam aan de buitenkant hangt een bordje ‘Te Koop’. In de slaapkamer zit hij op de rand van het bed. Zijn boekentasje heeft hij naast zich neergezet. Op z’n schoot houdt hij een groene watermeloen tussen zijn handen. Zijn lichaam duikt ineen, als lijkt het in te storten onder de giga drukte die hij achter zich heeft gelaten, en die in de verte nog hoorbaar nasmeult. Hij kijkt lang naar de watermeloen, alsof hij wacht op een woord van de enige metgezel die hij heeft.

Dan haalt hij een zakmes uit z’n schooltas, kerft op gelijke hoogte twee gaten in de vrucht en houdt ‘m opnieuw voor zich, op ooghoogte. Er lijkt in z’n blik iets te veranderen als hij de vrucht langzaam naar zich toehaalt en z’n mond er tegenaan drukt. Hij kust de meloen. Even later maakt hij een derde gat, breder en horizontaler dan de eerste twee gaten. Is dit een mond? Hij draait de meloen om, steekt drie vingers in de gemaakte openingen, gaat de gang op en keilt de watermeloen als een volleerd bowler in één rechte baan voor zich uit. Spectaculair spat de vrucht tegen de muur uit elkaar. Even later zie je hem stukjes meloen van de grond plukken en smakelijk eten. Dat alles in volstrekte stilte, met de ruis van de grootstad nu bijna rustgevend op de achtergrond.

‘Stilte is een natuurlijke staat van zijn’, bedenk ik me vaak bij de films van cineast Tsai Ming- Liang. Beweging en gepraat zijn de kentekens van ons bestaan, de bewijzen van ons ‘in leven zijn’. Maar maak je een bilan van hoe een doorsnee dag verloopt, dan blijkt die beweging op te stuwen uit een fundament van inactiviteit, de woorden uit een zee van stilte. Alle doelmatigheid die richting en sturing geeft aan het leven welt op uit die fundamentele bedding van stilte en verzonkenheid. De meest vanzelfsprekende beweging is ‘liggen’, in bezigheden zonder urgentie komen we thuis. Dat is de bedding waarin mensen ‘verwijlen’: veel meer valt er niet te veroveren dan het ‘rustig aanwezig zijn in de tijd’.

Niet toevallig blijft die menselijke ‘werkzaamheid’ beperkt tot de basisbehoeften. En zijn de ruimtes die dit ‘vertoeven’ opvangen, daar ook zo op ingericht. De mens die eet, schoonmaakt, slaapt of wegdroomt: waarom is die zo vaak onderwerp van kunst? Wellicht raakt de observatie van die belangeloze acties aan iets kernachtigs, dat veel wezenlijker is dan het gepraat waarmee we onszelf voor de buitenwereld interessant maken, of de voorgeschreven acties die ons moeten voorzien van een plek in het grote mensenspel. Misschien is de mens in die onbewaakte momenten wel ‘het meeste mens’, ‘het meest poëtisch’.

In het werk van fotograaf Wolfgang Tillmans speelt dat toevallige en ogenschijnlijk banale een belangrijke rol. Even zoveel keer fotografeert Tillmans zelfs gewoon objecten. Een broek op de leuning van een keukenstoel, de inhoud van een koelkast met open deur. Wat treft, is de onverwachte levendigheid van wat in essentie toch dode objecten zijn, louter materiaal. In hoe je een koelkast organiseert, zit een zekere planmatigheid, maar in het dagelijkse gebruik ervan ook een hoge mate van toeval. Objecten die na gebruik weer neergelegd worden, dat gebeurt achteloos.

En net die achteloosheid is bijzonder levendig. Je voelt als het ware de menselijke handeling die aan het stilstaande beeld voorafgegaan is, en de actie die erop zou kunnen volgen. Je ziet het voor je hoe de uitgetrokken broek op de stoel werd gegooid, of hoe ieder moment een hand kan grijpen naar het scheefliggende blok kaas op het bovenste schap van de koelkast. Zowel de broek als het blok kaas zijn niet bestudeerd neergelegd. De schots- en scheefheid spiegelt de menselijke onvolkomenheid, openbaart de barstjes in onze planmatigheid. Het zijn die uitzonderingen op de regel die poëtisch werken. Het is de wil- en de weerloosheid van de voorwerpen die ons raakt. Zonder ons kunnen ze niets, ze leven bij gratie van menselijke sturing. En dat maakt het zowel treurig als mooi om naar ze te kijken.

De mens die eet, schoonmaakt, slaapt of wegdroomt: waarom is die zo vaak onderwerp van kunst?

Roept ‘stilte’ niet veel meer vraagtekens op dan taal, die zo vaak ‘aan duidelijkheid niets te wensen overlaat’? Gedeeltelijk natuurlijk wel, want gesproken en geschreven taal is ook een complex gebeuren, een fel bedreven sport waarvan tegenstrijdigheid en onoverzichtelijkheid welhaast de motoren zijn. Verwacht je van taal ‘finale helderheid’, dan kan je er beter het zwijgen toe doen. Die stilte zocht ook Lord Chandos op, die in een brief aan sir Francis Bacon uitlegde dat schrijven en spreken ons afleiden van de werkelijke, diepe levenservaring. Dat hij de directe aanwezigheid van het oneindige wilde leren voelen, ver van de vervreemding die de woorden ons aandoen. Hij zou op zoek gaan naar de woordeloze verrukking van het bestaan, louter door te kijken.

Maar in zijn boek Het zwijgen van de tragedie repliceert schrijver Stefan Hertmans met de eyeopener dat er zonder taal natuurlijk niet veel ‘gezien’ kan worden. Het zijn de woorden, de begrippen die het kijken ‘invullen’, zoals een tekening wordt ingekleurd. ‘Een armzalige rozenstruik tegen de vermolmde muur van een kerkhof. Een kleine kreupele boerenhoeve …’ Zonder taal zouden we alleen maar stomme leegte zien. En zo moeten we taal misschien vooral beschouwen als een heerlijke oefening, die de realiteit alleen maar ‘benadert’, maar juist aan die voortdurende pogingen haar bestaansrecht ontleent. ‘Waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen’ wordt dan ‘Waarover niet te spreken valt, moet men eeuwig doorbomen.’

Alleen neemt het geluid in deze wereld al zo exponentieel toe, en verglijdt inhoud wel eens tot vorm. De vloed aan informatie die over het mensdom uitgestort wordt – niet zelden relevant, maar even vaak vermaaksziek en overbodig – heeft van stilte weer een ideaal gemaakt. Een vorm van verzet, zo je wil. Zo ging Sylvain Tesson, een Frans reiziger, zes maanden als kluizenaar in een hut wonen, nabij een Siberisch meer. Voorbij alle woorden, dus. En ook in Walging van Jean-Paul Sartre moet het hoofdpersonage zich eerst bevrijden van de functionaliteit van de taal voor hij de wereld met nieuwe ogen kan bekijken. Pas als hij de objecten niet langer taxeert op hun gebruikswaarde, wel op hun esthetiek, ervaart hij iets van een ‘herboren worden’. Dat is nu eenmaal het probleem met taal: de woorden – net als de objecten – zijn pasmunt geworden, in plaats van poëzie.

Als het klopt dat we vandaag in een wereld leven waarin ‘de verbeelding zelf in crisis is’, zoals cultuurfilosoof Slavoj Žižek beweert, hoe kunnen we dan een stap zetten naar iets nieuws? Hoe weer leren dromen op het puin van een oude verbeelding? Misschien is juist gekozen stilte wel zo’n eerste stap. Wat kan er beginnen te spreken, als wij beslissen te zwijgen?

Piet Arfeuille, theatermaker