Morele lessen uit Rotterdam.Kanttekeningen bij het Morality-programma van Witte De With

Door Tom Viaene, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Susan Neiman schreef het al in haar verdienstelijke boek rond ‘goed en kwaad in de 21e eeuw’: helderheid op het vlak van het morele is nooit zomaar gegeven. Het is iets ‘wat door inspanning te bereiken valt, maar dat ons, net als de andere deugden, meestal snel weer ontglipt’. Dat hebben ze bij Witte de With, Centrum voor Hedendaagse Kunst (Rotterdam), heel goed begrepen. Hun inspanningen rond Morality duren nog tot september en verdienen alle aandacht, vooral van degenen voor wie helderheid vanzelfsprekend is.

In zijn recensie van Gevoelens van onzekerheid, de tentoonstelling die vandaag loopt in BE Part (Waregem), schrijft Knack-journalist Luk Lambrecht dat het relevant is ‘dat kunstwerken af en toe worden ingezet in andere samenstellingen/constellaties via denkbeelden van (jongere) curatoren die vanuit andere educatieve, politieke en generatiegebonden standpunten de kunstwerken uit die collecties op een frisse manier beschouwen en er nieuwe interpretaties aan toevoegen’. De curatoren van Witte de With (wdw), Juan A. Gaitan en Nicolaus Schafhausen, moeten de relevantie daarvan ook hebben ingezien toen ze het jaarprogramma (van 10 oktober 2009 tot 26 september 2010) wilden opstellen rond het historisch zeer betwiste concept ‘moraliteit’. Thematische tentoonstellingen zijn al niet evident, en wie dan nog eens beeldende kunst wil verzamelen onder de gemeenschappelijke noemer van ‘moraliteit’, is in kunsthistorisch perspectief of bijzonder naïef (‘Kunst die op morele benen hinkt is propaganda!’) of opzettelijk subversief (‘Het vraagt wel enige durf om in postmoralistische tijden de relatie tussen kunst en moraal opnieuw aan de orde te stellen!’). ‘Moraliteit’ is een grabbelton van historisch ontwortelde connotaties, onderhavige begrippen, vastgeroeste vooroordelen; je kunt er zo veel richtingen mee uit dat zo’n project al op voorhand lijkt te verzanden in richtingloosheid. Het is een overbodig containerbegrip dat tezelfdertijd de mond snoert én zo veel dozen van Pandora tegelijk opent. Het effect is op zijn minst intrige, en in het beste geval provocatie. Wat volgt, zijn kanttekeningen en uitleidingen bij de (on)bewuste intenties van het Rotterdamse jaarproject, waarin tal van gerenommeerde nationale en internationale kunstenaars werden betrokken.

'Moraliteit' is een grabbelton van historisch ontwortelde connotaties, onderhavige begrippen, vastgeroeste vooroordelen

TUSSEN INTRIGE EN PROVOCATIE

Wat intrigeert is in de eerste plaats waarom deze curatoren niet gekozen hebben voor de kapstok van ‘politieke kunst’, die (weer) in zwang is. De vier groepstentoonstellingen (twee per jaarhelft) krijgen een titel die halfpoëtisch, ironisch en/of mysterieus is , maar allesbehalve rechtstreeks verwijst naar het morele. Hoe heterogeen dat ook gebeurt, alle werken behandelen sociopolitieke kwesties als vrije meningsuiting, mensenrechten, democratie, het kapitalisme, gender en ras, de rol van massamedia in ons zelfbeeld en onze algemene beeldvorming, enz. De keuze voor ‘moraliteit’ en niet ‘politieke kunst’ noopt tot een tweede, of zelfs een andere, blik. Van het geheel en van de individuele werken, waarvan de meeste al eens in een andere context werden tentoongesteld. De curatoren vatten ‘moraliteit’ op als ‘een vloeibaar netwerk van invloeden’ dat buiten de werking en definitie van recht, waarheid, schoonheid en macht om beweegt, maar waarvan we heel af en toe glimpen opvangen. ‘Moraliteit’ is een alomtegenwoordige, ongrijpbare en bovenal autonome invloedssfeer, die zowel in de publieke als in de persoonlijke levenssfeer ingrijpt, maar niet – en dat is een rode draad door het jaarprogramma – is vast te leggen in principes of regels. De curatoren stellen hier de vraag die in tijden van globalisering ook filosofen bezighoudt: op welke manieren en in welke vormen beïnvloeden het algemene (het maatschappelijke, het historische, gender, het morele, enz.) en het persoonlijke (het individu) elkaar en hoe verlopen die interacties precies. Kortom: welke tegenstellingen, gevoeligheden en onhebbelijkheden vloeien eruit voort? De keuze voor ‘moraliteit’ verraadt een nog groter geloof in de medezeggenschap en mededeelbaarheid van de kunst dan de notie van ‘politieke kunst’.WdW-AESF-facade.tif
Waarin schuilt de provocatie? Die bevindt zich zeker niet meteen op het niveau van de bezoeker, voor wie provocatie een uitgeholde emotie is. De installaties, foto’s en films zijn provocaties voor zover ze worden voorgesteld als ‘morele aktes’. Veel politieke kunst behoort ondertussen al tot de mainstreamkunst – meer en meer musea én galerijen zijn overigens gefocust op kunst met een duidelijk politiek engagement, nu ook kunstverzamelaars en publiek almaar vaker verlustigd zijn op ‘inhoud’. Nu hadden de curatoren ook kunnen opteren voor de noemer ‘contextuele kunst’. Want de voorkeur gaat overduidelijk naar kunstenaars die oog hebben voor de sociale, culturele en politieke context van hun eigen (artistieke) manifestaties. Door te spreken van ‘morele aktes’, zaaien de curatoren van wdw opzettelijk verwarring over fundamentele discussies die altijd opnieuw kunnen ontvlammen. ‘Hoezo, betekent het dan dat deze kunst welomlijnde boodschappen wil uitdragen, of erop gebrand is eenduidige standpunten in te nemen? Hoezo, kunnen wij kunst zomaar brandmerken als ‘moreel’, terwijl ze zich ondertussen heeft geëmancipeerd als ‘sociaal geëngageerde kunst’? Hoezo, stamt ‘morele kunst’ niet vooral uit een tijd waarin de grote ideologische en culturele oorlogen werden gevoerd?’ Dit is een provocatie die voornamelijk gericht is aan het adres van de kunstgeschiedenis en de kunstwereld zelf.
Toch bevindt die verwarring (en dus provocatie) zich nog op een ander, dieper en tegelijk algemener niveau. De verwarring is namelijk totaal wanneer we op het eind van de rit beseffen dat er helemaal geen ‘morele aktes’ in de letterlijke zin van het woord te zien waren. Geen enkel kunstwerk is getuimeld in de voor iedereen zichtbare put. Geen enkele kunstenaar komt me vertellen hoe ik mijn leven straks moet gaan inrichten, zelfs wanneer hij of zij hier en daar inspeelt op mijn verantwoordelijkheidsgevoel als westerling. De kunstwerken zijn op zichzelf beschouwd geen morele aktes, maar worden dit alleen zodra ze op elkaar betrokken zijn en ‘samen’ spreken. Bovendien zijn ze eerder ‘metamorele aktes’ die – al dan niet bedoeld door de curatoren – iets willen zeggen over ons ‘spreken over het morele’ en over de ‘plaats van het morele in ons huidige tijdsgewricht’. De insteek van wdw heeft veel weg van de kantiaanse poging om het veelgeplaagde begrip te zuiveren van enkele historisch gegroeide stereotypen, zodat het opnieuw een begrip wordt dat zonder al te veel vooroordelen kan worden onderzocht vanuit zo veel mogelijk standpunten.
Laat je de kracht van dit jaarprogramma afhangen van de mate waarin de curatoren erin geslaagd zijn om met concrete (meta)conclusies over de boeg te komen? Dan sla je de bal mis. De provocatie wordt nog het meest gevoeld wanneer we toelaten dat er ook aan onze eigenste cocon wordt geknaagd. Als participatieve onderzoeksinstelling, en via expliciet sociaal geëngageerde kunst, wil wdw een ruimer publiek betrekken bij een onderzoeksvraag die zogenaamd ‘ons allen’ aanbelangt: wat is mijn vrije, individuele morele wilsbeschikking in een wereld die mij vanuit uiteenlopende en meerdere (reële, imaginaire, immorele, amorele, enz.) ingangen en invalshoeken aanspreekt, opslorpt, reduceert en engageert?

MOREEL GEDACHTE-EXPERIMENT

Alle aspecten van het leven worden geconfronteerd met zowel micro- als macro-ethische vraagstukken. En wat met de kunsten? Hoe kan de kunst zich achteloos mengen in morele debatten zonder daarvoor in te boeten aan esthetische waarde? Het is van belang om een onderscheid te maken tussen morele effecten en morele boodschappen van de kunst. Kunst die specifieke boodschappen kwijt wil, zal zelden als kunst worden beschouwd. Maar kunst die als gevolg heeft dat we ons huidige morele leven (en vooral hoe we moraliteit vandaag begrijpen) onder de loep nemen, is natuurlijk geen moralistische kunst die een valse lokroep beantwoordt.
Wdw stimuleert met zijn jaarprogramma een moreel gedachte-experiment dat peilt naar de morele weerbaarheid en betrokkenheid van de kunst in een wereld die zich graag een morele immuniteit aanmeet. Veel zaken zijn louter economisch, politiek, wettelijk of machtsgebonden, en staan volledig los van een morele (onder)grond. Of zo wordt het toch graag voorgesteld. Het gedachte-experiment is van die aard dat we ons proberen voor te stellen hoe die moreel neutrale maatschappij, door middel van de kunst, een loopje neemt met zichzelf en zichzelf in een ‘moreel hemd’ zet. Wie wil weten wat de plaats van de kunst is in de maatschappij, kan zich vervolgens de vraag stellen of het mogelijk is voor een maatschappij om zichzelf te onderzoeken via de taal van de beeldende kunsten. Deze globale samenleving heeft nog nooit zo vaak ‘ethiek’ in de mond genomen als vandaag (er is sprake van een ‘ethische verzadiging’), maar komt zelden tot ‘morele inkeer’. Daarom wil wdw, in een soort socratische beweging, minder het eeuwenoude probleem van de relatie tussen kunst en morele oordelen terug aansnijden, dan dat het de kunst én het publiek wenst in te schakelen om het morele te onderzoeken. De overtuiging van wdw dat alleen ‘contextuele’ kunst hiertoe kan bijdragen, heeft een specifiek idee van veranderlijkheid als basis. Onze relatie met kunst evolueert naarmate ons morele leven verandert, en dus kan de kunst niet anders dan de vinger aan de morele pols houden als ze zelfkritisch wil blijven.

De provocatie wordt nog het meest gevoeld wanneer we toelaten dat er ook aan onze eigenste cocon wordt geknaagd

WANTROUWEN TEGENOVER MORALITEIT

Hoezeer ook het morele inherent is aan elk leven en samenleven, de verdeeldheid en onduidelijkheid er rond leidt tot een wezenlijke onhandigheid als je erover wilt spreken. Niets stelt ons geduld zo op de proef als het morele. Eigenlijk eist het morele dat we bereid zijn om het telkens te onderzoeken en te interpreteren, aan de hand van de verschillende gevallen die zich in de praktijk voordoen. Die onhandigheid doet zich voornamelijk voor wanneer we het morele dreigen op te geven. We verliezen onze greep erop wanneer we ons tevredenstellen met de absolute taal van de kwakzalverij (rigide morele regels) of wanneer we liever (omdat zulke regels niet bestaan) verloren (vast)lopen in een vacuüm van willekeur en wetteloosheid. In het eerste geval overschatten we onze macht, in het tweede cultiveren we onze machteloosheid. In beide gevallen zijn we ongeduldig en hebben we de illusie dat moraliteit overbodig is.
Wdw’s keuze voor dit leidmotief is natuurlijk niet uit de lucht gegrepen: er bestaat geen voorbij het morele. Zelfs al moeten we vaststellen dat we vandaag in het moreel ongewisse gedijen , we verzoenen ons beter met onze morele betrekkelijkheid, gezien onze historische en socioculturele verankering. Beter dat dan dat we als angstige wezens elke moraal afzweren en die zo uit handen geven aan zij die vanuit hun machtspositie maar al te gretig de status quo verdedigen door een honkvaste deugdenleer en onverzettelijke principes af te kondigen. Voor zo’n verzoening (niet alleen met onszelf als zoekende wezens, maar met de morele complexiteit van onze huidige globale maatschappij) moeten we een fundamentele kwetsbaarheid ten opzichte van onze eigen zekerheden omhelzen. De kunstenaars die aan bod kwamen in de twee eerste groepstentoonstellingen, deden net dat: ze stellen zich bescheiden en dus kwetsbaar op tegenover de integriteit van hun eigen herkomst (B&E van Isabelle Pauwels; Oma Totem van Danh Vo), ons gezamenlijke verleden (Mandi VIII van Martin), onze zogenaamd gemeenschappelijke idealen (Democracies van Zmijewski) en ons kapitalistische systeem (Cheese-Eating Practising Chinese van Rehberger; The Poverty van Isa Genzken).

De weg naar een ideale, morele betrekkelijkheid en bescheidenheid is veeleisend, maar wdw deinst er niet voor terug. Het heeft zoals gezegd niet alleen af te rekenen met het wantrouwen in de kunsten (waar ‘moraal’ en ‘conformisme’ vaker als synoniem worden beschouwd), maar ook en vooral in de maatschappij. In een globale overgemediatiseerde maatschappij is onze houding ten opzichte van morele thema’s op zijn minst ambigu. Onze tongen zijn gedrenkt in morele inkt, toch ervaren we geen groter juk dan dat van morele instanties en gedragscodes. We zijn fier op onze welluidende morele intenties, maar verzaken vaker aan dringende morele acties. Morele traagheid is niet eens zo vreemd, ware het niet dat we de hete adem van de moraliteit alleen aanvaarden als ze onze zekerheden bevestigt en onze winsten bestendigt. Multinationals willen wel inspelen op de globale roep naar meer duurzaamheid, zolang het hun fundamentele groeigedragingen niet inperkt. De welstellende landen nemen graag hun verantwoordelijkheden op voor degenen die aan hun poorten samenscholen (hoewel), maar ze dulden het niet hun eigen waarden te moeten toetsen aan die van hun indringers.

LABORANTEN VAN DE MORAAL

Moraliteit strekt zich uit over alle bevolkingsgroepen, culturen, handelingen, domeinen en zelfs discourstypen. Alles heeft dus een moreel perspectief. Het morele discours is niet één discours naast de anderen, waardoor het onderwerp wordt van zowat alles en iedereen. Dat betekent niet dat ‘morele blindheid’ niet bestaat. Het betekent nog minder dat we allemaal hetzelfde niveau van ‘moreel begrip’ hebben, of beter nog, dat we niet in staat mogen worden geacht om dat begrip te verbeteren of aan te passen. Ook de kunst kan proberen om haar morele (be)grip te verstevigen zonder naar onveranderlijke waarheden te (willen) zoeken. Vooral het met veel goede bedoelingen aangelegde, voortdurend uitdijende en wat stuurloze, interactieve webplatform , laat er weinig twijfel over bestaan dat precies dat de les is rond moraliteit die ze een jaar lang in die fiere waterstad, Rotterdam, willen uitdragen. Er zijn geen vaststaande morele lessen die als broodjes worden uitgedeeld op het einde van een rondvaart; we bevinden ons allemaal in hetzelfde schuitje en moeten de planken herstellen terwijl het door het water klieft (cf. Van Lieshouts installatie Rotterdam).
In de groepstentoonstellingen worden kunstenaars naar voren geschoven als – met de woorden van Freek de Jonge – ‘laboranten van de moraal’. Geen kunst met alleen maar goede intenties, maar kunst die zichzelf in het hoenderhok van het leven gooit en niet vreest om zich te verbranden aan zichzelf. Kunstenaars als Danh Vo (Oma Totem), Isabelle Pauwels (B&E), Arthur Zmiljewski (Democracies) en anderen creëren samen laboratoria waarin hun eigen maar ook ons onvermogen, onze instabiliteit en onze afhankelijkheid als vertrekpunt gelden. Kortom: de morele aktes vormen laboratoria waarin geoefend wordt in het morele denken. Ze moeten bijdragen tot manieren waarop de toeschouwer – die nu in diverse morele werelden betrokken wordt – tot een beter begrip komt van hedendaagse elkaar versterkende of tegenwerkende idealen, doelen, obsessies, identiteitsconstructies, enz. Geen enkel kunstwerk wil de betrokkene in de richting van een bepaald moreel oordeel duwen. Het morele denken is meer dan alleen maar oordelen in termen van goed en kwaad. Deze kunstwerken noemen we ‘geëngageerd’, omdat ze streven naar een verdieping van onze morele sensibiliteit.
Net zoals de kunst garandeert het morele standpunt zijn kritische potentieel door zijn autonomie te vrijwaren. Kunst en moraal reiken elkaar de hand wanneer de meest dwingende vraag – expliciet in de beklijvende Act IV: I Could Live in Africa – gesteld wordt: hoe verzekeren we ons van een autonome, meer individuele staanplaats van waaruit we weerstand kunnen bieden aan de religieuze en politieke systemen die ons objectieve regels proberen op te leggen? De ‘morele kunst’ doet dat niet door zich te isoleren van maatschappelijke evoluties en evocaties. Wel door de creatie van autonome narratieve werelden, die dankzij het gebruik van overbekende materialen en ideeën uit de bestaande wereld een ongewoon effect veroorzaken. De dingen zoals we ze altijd al zagen, zijn nooit zomaar die dingen, of zijn de dingen zoals we ze nu pas echt zien (vooral Act V, met o.a. Mandy van Slominski en Transitions en Inserts van  Tuymans).

De weg naar een ideale, morele betrekkelijkheid en bescheidenheid is veeleisend, maar wdw deinst er niet voor terug

Geen enkele morele zuivering komt zonder geweld. Wanneer ons op een dag via de nieuwsbrief wordt gemeld dat het eerste reusachtige interventie-doek – de AES+F-groep, The Feast of Trimalchio – is gekaapt toen het van de gevel werd gehaald, kunnen we ons toch niet van de indruk ontdoen dat wdw op een bewuste, letterlijke manier laat zien hoe zo’n instelling de geleende installaties kan ontvreemden om haar eigen meta-installaties te creëren. Of wdw daadwerkelijk bepaalde installaties geweld aandoet door ze in morele aktes te ‘wringen’, moet de bezoeker maar uitmaken. Moreel natrappen zit er hier al lang niet meer in: na Morality is het begrip ‘moraal’ niet langer een scheldwoord of een vuil begrip dat angstvallig wordt vermeden.

Morality loopt nog tot 26 september in Witte de With, Witte de Withstraat 50, Rotterdam.

Morele Helderheid – Goed en Kwaad in de 21ste eeuw, 2008.
Een kleine greep hieruit: Ron Terada, Mark Boulos, Luc Tuymans, Eric Van Lieshout, Philip-Lorca diCorcia, Marko Lulic, Peter Wächtler, Katarina Zdjelar, Mark Redpaire, …
Opmerking: de derde groepstentoonstelling, Act IV: I Could Live in Africa is geconstrueerd rond het verleden en stelt dus vooral oude werken (jaren 1980) van diverse Poolse kunstenaars centraal. Hier zijn de curatoren dan ook verschillend: Michal Wolinski werkte samen met Nicolaus Schafhausen en Anne-Claire Schmitz.
Act I: Beautiful from Every Point of View; Act II: From Love to Legal; (Act III: And the Moral of the Story Is – reusachtig filmprogramma dat in februari liep); Act IV: I Could Live in Africa; Act V: Power Alone.
Freek de Jonge schreef meer dan tien jaar geleden in de Volkskrant (1998): ‘De moraal van de kerk is achterhaald, de moraal van de machthebbers is in het beste geval een ordentelijk gehandhaafde legaliteit, het onderwijs zit te zeer verstrikt in zijn eeuwig durende verbeteringsproces om de jeugd te stichten, de media zijn ofwel gebonden aan hun sponsors of zitten vast aan de conventies van de structuur (het is het ik-tijdperk, zeggen de journalisten; het is het journalistentijdperk zeg ik), de satirici zijn doodgeknuffeld en de kunstenaars hebben zich van de massa afgewend.’
www.wdw-morality.nl