Monika van Paemel: ‘Cultuur is een kweek, laat die evolueren’

Door Virginie Platteau, op Thu Sep 29 2016 18:23:53 GMT+0000

Monika van Paemel veroverde met haar roman De vermaledijde vaders (1985) een plaats in het pantheon van Vlaamse auteurs, als eerste en lange tijd zowat enige vrouw. In haar werk is de onderhuidse strijd tussen de geslachten een vast thema. Als feministe van het eerste uur zag ze de verschillende golven voorbijtrekken, op de barricades en in de literatuur. Wat is verwezenlijkt? Waarom blijft feminisme nodig?

Wat heeft u in de voorbije weken getroffen of kwaad gemaakt op het vlak van man-vrouwverhoudingen?

‘Ik las net een artikel over een bijeenkomst van mannen die zich verenigen en verzetten tegen de zogenaamde “dictatuur van de vrouwen”. Het heeft iets pathetisch als je leest wat de eisen van die “manists” zijn. Daarover kan en wil ik me zelfs niet opwinden. Wat me wel ergert zijn de aanslepende structurele ongelijkheden. De taks op maandverband/tampons, bijvoorbeeld – het gaat hier niet om een luxegoed, waarom is die btw dan zo hoog? Mocht het om condooms gaan, het zou al lang herbekeken zijn. Al blijven de grote kwesties natuurlijk de loonkloof en de combinatie van werk en gezin. Ik had ooit op een congres een gesprek met Simone de Beauvoir. Ik sprak mijn bewondering uit voor Le deuxième sexe, maar had toch één bedenking: hoe moet je het doen met de kinderen? Hoe bouw je dan je carrière uit? Haar antwoord was: “Vous êtes écrivain? Vous avez des enfants? Désolée, c’est foutu.” Ik zou het nergens brengen als auteur, want ik wou ook moeder zijn.’

Ik zou het nergens brengen als auteur, want ik wou ook moeder zijn

Is de combinatie carrière-gezin er niet al iets eenvoudiger op geworden?

‘We zouden al zover mogen zijn dat de samenleving die combinatie beter mogelijk maakt, maar dat is niet zo en dat ergert mij mateloos. Je kan niet iemand opzadelen met een driedubbele taak en dan zeggen: “Ah, tiens, ze haalt het niet. Te weinig ambitie zeker?” De ironie wil echter dat wanneer we echt in de problemen zitten, er vaak een vrouw wordt aangesteld die de boel mag oplossen. Het stond nog in The New York Times bij de aanstelling van de nieuwe Britse premier: “Last man standing is a woman.” Het is Marianne Thyssen ook overkomen. Maar, noteer: Theresa May – geen kinderen. Angela Merkel – geen kinderen. Indira Ghandi – wel kinderen, maar een bataljon nanny’s in huis …’

Ziet u vandaag nog een verschil tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs, wat hun sociale positie betreft?

‘Mannelijke auteurs worden zelden of nooit gevraagd naar hun vaderschap. Het lijkt ondenkbaar dat het mannelijk genie gestoord zou worden bij het schrijven van zijn meesterwerk. Tegelijk is er wel veel in positieve zin veranderd. Vrouwen zijn de laatste veertig jaar in die mate ontvoogd dat het niet meer uitzonderlijk is een schrijvende vrouw te zijn. In de jaren 1960-70 kon je nog op extra belangstelling rekenen. Je leek wel onderdeel van een rariteitenkabinet. Tegenwoordig maakt het voor een uitgever niet zo veel meer uit of een boek door een man of een vrouw is geschreven, zolang het thema en de stijl maar verkoopt. Hoewel ik me toch afvraag of Het Smelt ook zoveel exemplaren had verkocht als het door ene Leo Spit was geschreven. Als een vrouw mede omwille van haar sekse gehypet wordt, dan word ik daar nerveus van. Het is een compliment en tegelijk een belemmering.’

73_Platteau_VanPaemel_© Nicolas Marichal_700.jpg

Zijn de reacties van het publiek in de loop der jaren niet veranderd?

‘De lezers zijn intussen gewoon aan vrouwelijke auteurs, gelukkig maar. Begin twintigste eeuw had je “damesliteratuur”, maar met literatuur had dat weinig te maken. Daarna kwamen met de eerste feministische golf de tuinbroeken en klompen, die ook nog een boekje schreven over hoe lastig ze het wel hadden. Van dergelijke stereotyperingen zijn we gelukkig verlost. Hoewel. Hier en daar zullen recensenten een vrouwelijk auteur nog wel willen linken aan een specifiek genre. Als een roman vooral gaat over gemoedstoestanden, kinderen, gebroken huwelijken, dan wordt die gretig als “vrouwenboek” gecategoriseerd. Maar de tijd is wel voorbij dat iemand opstond in de zaal en zei: “Hebt u al ooit een vrouw over oorlog weten schrijven?”, terwijl De vermaledijde vaders op tafel lag!’

Uw stijl wordt vaak omschreven als ‘écriture féminine’. Is het een term die al te makkelijk aan vrouwelijke auteurs wordt gegeven?

‘Je moet weten dat de canon bijna volledig bij de andere sekse lag toen ik debuteerde. Literatuur werd door mannen gedomineerd. Ik heb van jongs af heel veel gelezen en merkte al snel dat alles vanuit het standpunt van de man werd beschreven, zeker ook de seksscènes. Je las nooit wat omging in de vrouw die haar ogen dicht hield. Veel dingen werden niet benoemd of moesten worden benoemd met de taal van de heersende canon. Dus moest ik wel een taal uitvinden. De hele écriture féminine kwam voort uit het zoeken naar een manier om jezelf uit te drukken. In de geschiedenis zijn slechts een paar vrouwen daar echt in geslaagd. Woolfs boeken bijvoorbeeld zijn experimenten met de klassieke roman, weliswaar net als bij Joyce, maar met een andere gevoeligheid, een andere emotionaliteit, een andere focus. Het thema van de meeste grote (mannelijke) auteurs is outside. Het thema van Mme de Sévigné, George Sand, Emily Dickinson, George Eliot … is inside. Vrouwen schrijven meer van binnenuit.’

U noemt nu grote internationale namen. Zijn er ook Nederlandstalige schrijfsters die hun plaats in de canon hebben, naar wie u opkeek?

‘Vergeet niet, ik kom uit Poesele bij Nevele, waar de schaduw van Cyriel Buysse en Het gezin van Paemel hing. Maar kijk naar zijn tante, Virginie Loveling, die nu herontdekt wordt. De machtsverhoudingen in de canon laten zich makkelijk omschrijven. Virginie Loveling kreeg de staatsprijs voor Literatuur, onder mannelijk pseudoniem! Zowat honderd jaar later kreeg ik hem. Denk je echt dat er in die tussenliggende jaren geen interessant werk van vrouwelijke auteurs was verschenen? Ik heb de lijst met laureaten eens in detail bekeken. Zoveel illustere onbekenden! Je kan je afvragen: waarom geen Rose Gronon? Literair gezien kan je toch niet zeggen dat haar werk zoveel minder was dan dat van haar tijdgenoten?

Ik heb zelf veel in jury’s gezeten, dat had uiteraard vaak met geld te maken. In zo’n jury werd dikwijls opgemerkt: “Ja, maar is dat niet de zuster van …” of “heeft die niet al een prijs gehad?”, vaak gevolgd door een beschrijving van een dikke kont of een schoon snoetje. Of er werd geargumenteerd: “Ja, maar Kafka is beter.” Uiteraard is Kafka beter. Op een gegeven moment was ik het zo beu dat ik zei: “We gaan de prijs toch niet geven aan een kaalkop met een buik?” De canon draait met andere woorden om macht en kliekvorming.’

Kan je zeggen dat man en vrouw bij ons voor de wet gelijk zijn, maar dat er toch nog veel verdoken seksisme is?

‘Ik denk dat we vandaag in gevaarlijk vaarwater zitten, precies omdat een bepaalde groep westerse vrouwen het voordeel heeft te kunnen studeren, in hun persoonlijke leven voldoende kan inbrengen en goed onder de pannen is. Op een gegeven moment worden ze onvermijdelijk geconfronteerd met het glazen plafond. Dat is nog altijd een feit.

Maar het gevaar komt vooral van de “import” uit andere gebieden, die een bepaalde mentaliteit met zich meebrengt. Zoals altijd wordt de onderdrukking gecamoufleerd door religie of ideologie. Het gaat niet alleen om kledingvoorschriften, maar om een heel patroon van denken en voelen dat terug wordt ingevoerd. Vermits de vrouwen die hier binnenkomen vaak geen eigen inkomen hebben, zijn ze afhankelijk van een patriarchaal systeem, dat hier in het Westen wel degelijk onder druk staat.

Wat mij opvalt in alle verhalen over terroristen, is dat er steeds weer een huilende mama te zien is die het niet had zien aankomen. “Het is zo’n lieve jongen, meneer”. Maar wat vreten die jongens dan uit zonder dat mama het weet? En waar zijn al die vaders? Daar begint het toch allemaal, bij de opvoeding. Educationeducation. Mijn progressieve vrienden vinden dat bevoogdend, maar je kan je niet van die burgerplicht onttrekken, opvoeden en opleiden. En daarbij moeten we durven situaties signaleren en wat richting geven.’

De komende tien jaar zijn beslissend voor oorlog en vrede én voor de positie van de vrouw

Moet de ontvoogding binnen die gemeenschappen zelf groeien?

‘Ik weet zeker dat de komende tien jaar beslissend zijn voor oorlog en vrede én voor de positie van de vrouw. Je kan geen maatschappij op twee of drie snelheden hebben. Het is niet zo dat het blonde blanke meisje hier geëmancipeerd kan zijn en kan doen alsof er niks aan de hand is. Alsof ze niets te maken heeft met haar buurmeisjes van Marokkaanse of andere origine die thuis onder de knoet worden gehouden. Dat is niet zo, het valt niet te negeren.

Ook die mannen die hier aankomen, zonder gezin, zonder degelijke opleiding, zonder binding, vormen een probleem. Die moeten worden opgeleid om – in het beste geval – het meest nederige werk te doen. En dat zal vrij snel moeten gebeuren of we krijgen zonder twijfel gedonder in de sociale zekerheid. Het recht op contraceptiva en abortus, het recht om te studeren, samen te leven met wie je wil, kortom het recht om te leven zoals je wil … dat staat allemaal op de helling. We leven in een zeer stresserende tijd, want op die rechten mogen we als vrouwen echt geen concessies doen. Het is dus oppassen geblazen, ook al heeft een vrouw een hoge positie in Duitsland of Groot-Brittannië.’

Vindt u dat vrouwen meer voor elkaar moeten opkomen?

‘Ik ben nog uitgejouwd op internationale congressen, door vrouwen uit derdewereldlanden. Ik ben blank en blond, dus: geprivilegieerd en dominant, geen recht van spreken. Toen heb ik ook herhaaldelijk moeten uitleggen dat ik uit een landbouwfamilie kom waar meisjes moesten zwijgen, waar ik echt op mijn strepen heb moeten staan en tegen alles en iedereen heb moeten vechten om te kunnen staan waar ik nu sta. Ik ben niet zo tuk op de “zussenretoriek”. Het gaat om solidariteit. Welbegrepen solidariteit is welbegrepen eigenbelang. Het is geen vage liefdadigheid in de zin van: we gaan eens iets goeds doen voor die arme lagere klasse. Je staat zelf ter discussie. Als je een vrouw bent en je zit op een geprivilegieerde positie, dan kan je nog steeds opkomen voor andere vrouwen.’

73_Platteau_VanPaemel_© Nicolas Marichal2_700.jpg

De manier waarop je dat doet speelt wel een belangrijke rol, niet?

‘De hysterie van sommige vrouwenbewegingen in de jaren 1970 en 1980 valt te begrijpen uit de onderdrukking. Ik herinner me heel goed het Feminology-congres in Nijmegen. Alles wat uit protestantse landen kwam, maakte veel lawaai, droeg geen beha, liep op blote voeten met henna, losse haren en rinkelende armbanden. En toen stapte daar Simone de Beauvoir uit de trein. Als een elegante wesp, in bruin en geel op hoge hakken en met gelakte nagels. Françoise Giroud kwam in Chanel en Simone Weil – met die prachtige chignon – ging altijd goed gekleed. Het waren dames die hun vrouwelijke stijl en elegantie niet lieten varen om de abortusregeling aan te passen. In Nederland werd het Maagdenhuis met veel kabaal bestormd. In Frankrijk zetten vooraanstaande dames gewoon in de krant dat ze een abortus gedaan hadden. En de wetswijziging kwam er. Dus het is een verschil in stijl en achtergrond, maar de belangen zijn dezelfde.’

Er moet meer begrip zijn onder feministen voor elkaars afwijkende standpunten?

‘Ja. Ik kan het recentere voorbeeld geven van Nawal el Saadawi. Een groep feministen uit Amerika verweet haar dat ze niet optrad tegen genitale verminking. Omdat ik haar beter kende, wist ik dat zij zelf zo’n besnijdenis had ondergaan en uiteraard is dat geen ervaring waar je met plezier op een podium over vertelt. Ze veroordeelde geen artsen die de ingreep deden, omdat in haar land vrouwen vaak in erbarmelijke omstandigheden onder het scheermes gingen, met alle medische gevolgen van dien. Wij moeten met andere woorden in een land als Egypte niet gaan uitleggen hoe ze het dan wel moeten doen. Daar gaat het vaak fout: vanuit onze achtergrond denken we al te gauw anderen te moeten uitleggen hoe ze tot democratie en emancipatie komen. Wij moeten leren begrijpen dat het niet gemakkelijk is om tot emancipatie te komen. Anderzijds moeten dames die helemaal ingepakt over straat lopen, mij ook niet scheef bekijken. Het vingertje moet weg, van twee kanten.’

Kunnen of moeten schrijvers daarin een engagement opnemen?

‘Dat is een heel belangrijke en moeilijke literaire vraag, ook voor mij persoonlijk op dit moment. Literatuur komt voort uit een bepaalde taal, een cultuur, een gebied. In die zin leren lullabies of kinderliedjes en -rijmpjes je nog het meest over een cultuur. Toen ik naar de Balkan ging, heb ik me voorbereid door te lezen en door te luisteren naar de verhalen die ze kinderen daar vertellen. In Bosnië werd ik voor het eerst geconfronteerd met mensen die elkaar afslachtten omwille van een jarenlange wrok. Het was een verschrikking. Ik herinner me nog heel goed dat we in een ziekenhuis waren waar een jongetje met een verminkt gezicht moest geopereerd worden. We hadden massa’s knuffels bij. Ik vroeg hem wat hij graag wou. Hij keek ons aan en zei: “Een verhaaltje.” Het raakt me nog als ik het vertel, maar daarom ben ik dus met literatuur bezig. Voor dat verhaaltje. Je kan je als schrijver terugtrekken in de intimiteit en je concentreren op wat jou persoonlijk overkomt, maar dat is altijd gelinkt met wat in de grote wereld gebeurt.

Een boek schrijven is dus op zich al een daad van engagement. Ik erger me wel groen en blauw aan auteurs die zich laten gebruiken voor “de boekskes” of populaire programma’s. Als je wil, heb je als auteur een dagtaak aan “meninkjes droppen” en interessant doen. Gisteren belden ze me weer voor een blad: “Mevrouw van Paemel, bent u meer een honden- of een kattenmens?” Dan zeg ik: “Ik heb een papegaai. Fijne dag nog.” Aanwezig zijn in de media is geen engagement. En het bewijst de literatuur al helemaal geen dienst.’

U nam een expliciet engagement op als stichtend lid van PEN, de internationale auteursvereniging die ijvert voor vrije meningsuiting en zich inzet voor vervolgde schrijvers. Tijdens de oorlog in voormalig Joegoslavië was u het gezicht van Balkanactie.

‘Ik wou niet alleen bij de club horen omdat ik zo leuk en lief was, ik wou mee voetballen. Het ging nu eenmaal om literatuur, de vrijheid van het woord. Mijn neiging om het ook goed te doen als ik ergens aan begin, zorgde er toen voor dat ik voorzitter werd. Van een mannenclub. “Sneeuwwitje en de zeven dwergen” werd al eens snerend gezegd. En ineens was ik niet meer het lieve blondje maar de kenau met het Thatchercomplex. Want ik speelde de baas, zogezegd, ik kreeg zeggenschap, “macht” zelfs. Als dan de vraag komt van de koning om iets te doen voor de actie van de Vlaamse gemeenten voor de slachtoffers van de Balkanoorlog, dan kon ik toch onmogelijk neen zeggen. Je kan niet vrijblijvend schrijfster zitten spelen.’

Wij moeten leren begrijpen dat het niet gemakkelijk is om tot emancipatie te komen

Stemt de literatuur van vandaag u hoopvol wat emancipatie betreft?

‘Grote romans op dit ogenblik zijn vaak die waarin diverse culturen worden gelinkt. Er komen toch heel interessante stemmen uit die mixgebieden, dubbelculturen. Neem schrijvers als Salman Rushdie, V.S. Naipaul, Herta Müller … Als er iets is wat ik graag nog wil doen voor ik postuum onsterfelijk beroemd word (lacht), dan is het iets in die zin, het vinden van een schriftuur waarin het eigene en het andere op een nieuwe manier samengaan. Dat is het nieuwe experiment dat ons ook zal aangereikt worden door de migranten- en vluchtelingenbevolking.’

Is er meer nood aan rolmodellen?

‘Ja, absoluut. Je identificeert je altijd met iemand naar wie je opkijkt. Ook al denk je dat niet te doen. In mijn werk is dat heel duidelijk. Mijn grootmoeder Marguerite komt altijd weer opduiken in mijn boeken. Zij is altijd een groot voorbeeld voor mij geweest, als zelfstandige vrouw die weigerde een slachtoffer te zijn. Die me toonde dat er een vrouwelijke weg is zonder de vileine emotionele manipulatie die ik zo vaak gezien heb bij mijn tantes. Dat wilde ik nooit, zo’n manipulatieve zeur worden die blèrt voor het minste om haar zin te krijgen. Ik ben mettertijd meer naar mijn grootmoeder toegegroeid, ik lijk meer en meer op haar en tegelijk is ze meer en meer een personage geworden. Het is voor vrouwen (voor mannen ook, trouwens) erg belangrijk dat ze rolmodellen hebben, dat ze iets anders zien dan de stereotiepe vrouw met ideale maten uit de media. Dat geldt zeker ook voor moslimvrouwen, die vaak zelfs letterlijk geen gezicht hebben.’

Hoe ziet u het feminisme van de toekomst?

‘Een cultuur is een kweek, geen statische toestand. De werkelijke ellende in de relaties tussen mannen en vrouwen is vaak ook de bodem voor het grote geweld daarbuiten. Iemand die je onderdrukt, kan je niet vertrouwen. Een man die een beetje nadenkt, die een volwassen partner wil, die kiest toch voor een feministe, die is zelf ook feminist? Alleen zo kan je tot een gelijkwaardige relatie komen. Feministen zijn geen mannenhaatsters, integendeel. Maar ik heb er goeie hoop op. Ook als ik meisjes hier in Mechelen zie, denk ik soms geamuseerd: goed zo, die krijgen ze er niet meer onder. Het gaat vooruit, zij het soms als de processie van Echternach. Waarom duurt het zo lang om tot gelijkwaardigheid te komen? Kom, opschieten meisjes!’

Virginie Platteau is redacteur van rekto:verso.