Met de ‘L’ van Loserliteratuur

Door Virginie Platteau, op Mon Feb 09 2015 08:12:46 GMT+0000

Als literatuur iets zegt over de werkelijkheid, dan geldt dat zeker voor jeugdboeken. De paradoxale populariteit van het losertypetje daarin wordt als een teken van de tijd gezien, maar klopt dat ook? Heeft de mislukkeling als literaire figuur niet een lange en meer wijdverspreide geschiedenis? Een verkenning, onder de bij pubers populaire uitdrukking – met wijsvinger en duim gestrekt voor het voorhoofd: ‘L’ is voor loser!

Het was een bevreemdend gezicht op de jongste Boekenbeurs. Waar kinderen tot voor kort nog storm liepen voor een handtekening van bekende jeugdauteurs, mensen van vlees en bloed, leek er nu massale belangstelling voor de fictieve personages uit populaire boeken: tv-figuren, een gigantische Stilton-muis, striphelden met buitenmaatse hoofden die onvermoeibaar zwaaien en handjes schudden.

naamloos (2)_700.jpg

Veruit een van de populairste figuren bij grotere kinderen en pubers is een uit de kluiten gewassen slungel met het hoofd van een simpel geschetst mannetje. In drommen staan ze rond hem: Bram Botermans, de protagonist uit het onder jonge tieners wereldwijd bekende Logboek van een Loser. Nog beter dan een handtekening van die razend populaire stoethaspel, is een selfie met hem. Lachen!

De Amerikaanse programmeur en striptekenaar Jeff Kinney brak in 2007 door met Diary of a wimpy kid. Ook de daaropvolgende boeken over de stuntelige Bram Botermans werden meteen een gigantisch succes en ondertussen wordt de reeks al in meer dan veertig talen vertaald. Niemand zo geslaagd als de mislukkeling, zo lijkt het wel. De humoristische toon en de vormgeving, die het midden houdt tussen cartoon en roman, spelen uiteraard mee in het succes. Bovendien gaat het om een logboek en neuzen in de herkenbare belevenissen van een leeftijdgenoot spreekt veel tieners aan. Maar zouden de boeken ook zulke oplages kennen, mochten ze het leven van een knappe, populaire tiener beschrijven? Wellicht niet, want gelukkige, succesvolle mensen zijn veel saaier, vraag maar aan Tolstoj.

Ook jij kan een loser zijn!

Bram Botermans is een zogenaamde ‘brugklasser’ in het eerste boek: een dertienjarige die pas op de middelbare school zit en daar zijn weg moet vinden in de jungle van sociale codes, groepsdruk en vreselijke leerkrachten. Hij is niet groot, brutaal of gespierd, niet populair bij de meisjes. Eerder een gevoelige, wat klungelige jongen bij wie situaties haast altijd onbedoeld uit de hand lopen. In zijn logboeken doet hij verslag van zijn wedervaren, steeds balancerend op de grens tussen grappig (hilarisch!) en zielig (loser!).

Dat uitgerekend een mislukkeling zo sterk aanspreekt, doet vermoeden dat dat iets zegt over de heersende tijdgeest. De strijd om sociaal aanvaard en gezien te zijn, is bikkelhard, zeker als je tussen de 11 en 17 bent. De prestatiedruk op school is groot, de angst om buitengesloten te zijn enorm. Dan kan het deugd doen om te lezen over een leeftijdgenoot die ook ploetert en er niets van bakt. De beschreven groeipijnen, onzekerheden en kleine vreugdes van het puberbestaan zijn niet spectaculair, en precies in de herkenbaarheid van dagelijkse voorvallen ligt veel van de aantrekkingskracht. Superhelden met hun magische krachten laten dromen van grootse daden en ontsnappen aan de condition humaine. Een zielige antiheld als Bram Botermans doet niets anders dan ons precies met onze tekortkomingen confronteren, tot in lachwekkende of schrijnende situaties toe, waardoor de identificatie louterend en geruststellend werkt: ‘Zó erg is het met mij nog niet gesteld. Als je ziet hoe die sukkel door het leven spartelt, dan valt het met mij allemaal best mee, dan kan ik best trots zijn op mijn eigen verwezenlijkingen.’ Ook al gaan die op in de grijze mist van alledaagsheid.

De literaire kluns is van alle tijden en komt voor in alle soorten en maten

De prestatiedruk van de hedendaagse maatschappij als trigger voor Botermans’ populariteit aanwijzen, is wellicht psychologie van de koude grond. Ook al zou Botermans volgens de auteur vooral autobiografisch geïnspireerd zijn, zijn typetje is niet nieuw in jeugdboeken, en kan zo geënt zijn op Sue Townsends klassieker The secret diary of Adrian Mole (age 13 ½) uit 1982. Zowel Adrian als Bram mogen zich dan geïsoleerd en onbegrepen voelen, aparte gevallen zijn ze niet. De literaire kluns is van alle tijden en komt voor in alle soorten en maten. De tragiek van de loser als fictiefiguur ligt precies in het feit dat hij (haast altijd gaat het om een jongeman), ondanks mislukking en niet-aanvaard zijn, pogingen blijft ondernemen. Tegen beter weten in, met Don Quichote als rolmodel. Iedereen ziet aankomen dat zijn plannen gedoemd zijn te mislukken, maar hij vindt zichzelf een held. Zijn ernst is belachelijk, tegelijk ook bijna poëtisch, getuigend van bewonderenswaardig veel lef. Hij heeft niets meer te verliezen, want hij is alle krediet per definitie al kwijtgeraakt, en precies dat geeft hem een grote vrijheid. Hij maakt zich geen zorgen meer om zijn imago, de competitie om een hoge plek in de sociale ranking heeft hij lang geleden al glansrijk verloren. Zijn positie in de marge maakt hem tot een uitzondering. Hij ís iemand, zij het dan een mislukkeling. Zijn herhaalde ondergang weekt bij anderen heftige gevoelens los van herkenning, sadisme of medelijden met zijn afzien, zijn falen of onheus behandeld worden.

Zelfs antihelden blijven helden

Iedereen houdt van zulke licht excentrieke sullen, zolang ze fictieve personages zijn. En vooral: zolang hun onaangepastheid of mislukken gecompenseerd wordt door andere sociaal gewaardeerde eigenschappen. Relativerende zelfspot of sarcasme bijvoorbeeld. Waanzinnige, onrealistische wraakplannen. Of hoogbegaafdheid, waardoor het genie altijd verkeerd wordt begrepen. Vaak ook zorgt hun outsiderpositie tegen het eind van het verhaal voor een kentering: de eenzaamheid en verongelijktheid maken sterker en scherpen de creativiteit, zodat ze ultiem toch kunnen bewijzen wat ze waard zijn. Het is maar de vraag of het in het echte leven even grappig is om het kneusje te zijn, om door te gaan voor die imagoverlagende klasgenoot die steevast als laatste wordt gekozen voor een groepswerk of het sportteam …

naamloos_700.jpg

Boeken waarin pesterijen, fysieke beperkingen of leerstoornissen in meer realistische en vaak pijnlijke verhalen naar voren komen, zijn lang niet zo populair. Geen enkel ernstig bedoeld jeugdboek met een treurige loserhoofdrol is ooit een bestseller geworden. Om het als loser echt te maken, moet er gelachen kunnen worden, denk aan Dik Trom, Duupje, Homer Simpson, Guust Flater of de bij ons minder bekende, maar in het Franse taalgebied razend populaire Iznogoedh. Die stripreeks werd in 1962 – lang voor er sprake was van Islamitische Staat – bedacht door Jean Tabary (tekeningen) en René Goscinny (scenario). De hoofdrol is weggelegd voor grootvizier Iznogoedh, die met de nodige arglist en alle beschikbare middelen de kinderlijk naïeve kalief Haroen el Poessah van de troon wil stoten. Zijn moordpogingen falen echter altijd. De humor zit in het feit dat die mislukkingen berusten op louter toeval. Daardoor stijgt Iznogoedh nog verder in de gunst van de kalief, wat hem tot waanzin en steeds nieuwe moordpogingen drijft. Karikaturale antihelden van dat kaliber zijn ongevaarlijk, want grappig. In die zin zijn het toch kleine helden: ze maken ons aan het lachen, zodat het oké is om je met hen te identificeren. David Pefko werd in 2013 gelauwerd om zijn personage in Het voorseizoen, waarmee hij de Inktaap won. Volgens de jury van tweeduizend middelbare scholieren had hij met zijn politiedetective ‘de grootste loser neergepend’. Als compliment kan dat tellen.

Adolescenten zouden zich door dergelijke lectuur ‘bewuster van hun levensverhaal’ worden en het ook meer naar hun hand zetten. Dat leek ook Goethe al begrepen te hebben toen hij zijn romanfiguur Werther schiep, die het meisje van zijn dromen niet kan krijgen, daardoor geïsoleerd raakt en uiteindelijk de hand aan zichzelf slaat. ‘Ach, wat hechtte ik me aan je, Lotte, wat kan ik je vanaf het eerste ogenblik onmogelijk meer loslaten!’ Werther worstelt, lijdt en klaagt: ‘Soms denk ik bij mezelf: er bestaat geen tweede lot zoals het jouwe; prijs anderen gelukkig – zo is nog nooit iemand gepijnigd. Ik moet zoveel doorstaan! Ach, zijn er dan al eerder mensen zo ongelukkig geweest?’ Werthers (zelfmede)lijden was een schot in de roos van de tijdgeest van het Duitsland in de achttiende eeuw. Ware hartstocht, Sturm und Drang. De tragische Werther werd niet gezien als verliezer, maar als een held, zoals Goethe hem ook bedoeld had. ‘U zult voor zijn geest en zijn karakter niets dan bewondering en liefde, voor zijn lot niets dan tranen hebben’, zo sprak Goethe de lezer toe. ‘En jij, brave ziel, die eendere aandrift voelt als hij, put troost uit zijn lijden, en laat dit boekje je vriend zijn, als je er door ’s levens loop of je eigen schuld geen vindt die je nader staat.’

Hedendaagse leeftijdgenoten van Werther kunnen die laatste zinnen moeilijk anders lezen dan met een mengeling van deernis en spot, leedvermaak en plaatsvervangende schaamte … Voor zijn eigen tijdgenoten hakte het verhaal er naar verluidt zo hard in, dat latere edities een toevoeging kregen vanwege de (vermeende?) golf aan zelfmoorden: ‘Wees een man en doe mij niet na.’ Het klinkt als de disclaimer in de MTV-reeks van de jaren 1990, met de grenzeloos irritante no-lifes Beavis & Butthead: ‘Don’t try this at home.’ Je mag erom lachen, je kan je eraan ergeren, maar identificeer je vooral niet té veel.

Elke natie haar nietsnut

De underdog beperkt zich niet tot adolescentenboeken: het is een figuur die in de hele wereldliteratuur omarmd wordt. Niet zelden vertolkt hij de hoofdrol in klassieke werken, met namen als Tristram Shandy of Falstaff in Engeland, Oblomov in Rusland, de Tsjechische brave soldaat Josef Svejk, protagonisten van Beckett, of de oer-Nederlandse Frits van Egters uit De Avonden van Reve.

imagesUT6CVH9L_700.jpg

Ook recenter: Alexander Portnoy bij Philip Roth, of Jeff “The Dude” Lebowski van de Coen broers, de afschuwelijk eenzame Maxwell Sim van Jonathan Coe … De voorbeelden zijn talrijk.

Opvallend is dat zowat elke nationaliteit ervan uitgaat dat dat type underdog karakteristiek is voor haar eigen bevolking, alsof het om een identiteitsvormende vereenzelviging met de niet-geslaagde zou gaan. Bij het overlijden van Luc De Vos was het een vraag die herhaaldelijk werd gesteld: ‘Wie bezingt voortaan de Vlaamse loser?’ Het heet dat Vlamingen niet houden van echte helden, wel sympathie hebben voor de ‘tsjoolder’, ‘den duts’. Onze voorkeur zou uitgaan naar de prutser, hij die faalt in elk hoger project, die van middelmaat de norm maakt, voor wie gewoon overleven al een hele kunst is. De echte Vlaamse helden zijn nu eenmaal volkshelden, simpele zielen die noest werken en door tegenslagen getekend zijn, maar die blijven doorgaan en hun bescheiden succes eigenhandig, tegen de ‘helaasheid’ in, uit de grond hebben gestampt. Alleen dat soort kleine heldendom verdient respect in Vlaanderen, zo lijkt het. Maar is de voorkeur voor de zielenpoot echt zo eigen aan de Vlaamse volksaard?

Is de voorkeur voor de zielenpoot echt zo eigen aan de Vlaamse volksaard?

De figuur van zo’n zielige buitenstaander blijkt veel universeler. In Jiddische en Joods-Amerikaanse literatuur is de schlemiel alomtegenwoordig, waar hij wordt gelezen als een komisch karakter dat politieke en ethische inhoud vertolkt. In kortverhalen van Kafka is hij aanwezig, maar net zo goed in het werk van Philip Roth, Saul Bellow of Woody Allen en –dichter bij huis – Arnon Grunberg. Die laatste cultiveert ook als auteur/persoon de rol van de schlemiel, in de zin van de outsider. Hij laat zich nergens inlijven, blijft bewust in de marge staan om van daaruit kritiek en commentaren te kunnen leveren, of om zich juist ten volle te kunnen inleven in een rijk gamma aan totaal verschillende werelden en levensstijlen. In die zin doet hij de etymologische herkomst van ‘schlemiel’ alle eer aan: het zou een verbastering zijn van scheluch min’ol, wat ‘(weg)gezondene van God’ betekent. Zowel banneling als mogelijke Messias: de paradox maakt het er alleen maar satirischer en lachwekkender om. In die zin verbaast het weinig dat de figuur van de schlemiel een buitengewoon belangrijke metafoor is, en tegenwoordig ook als moderne held wordt ingehaald. Een ironische held, weliswaar, wiens isolement eveneens cruciaal is.

Ook in de Franse literatuur vallen heel wat antihelden te signaleren die onder de categorie ‘gedoemde mislukkeling’ vallen. Franse losers worden ook ‘paumés’ genoemd, verwarde eenzaten die het leven niet aankunnen, altijd het onderspit delven en verwoede pogingen blijven ondernemen om er alsnog iets van te maken. Met namen van graphic novels als Pauvres Zhéros of Victor Lalouz (inderdaad), en veelbelovende titels als La rançon du succes of En route pour la gloire, kan dat alleen maar misgaan. Ook Flaubert had al twee dergelijke zelfingenomen, maar ridicule personages gecreëerd: Bouvard et Pécuchet, voor het gelijknamige boek dat hij niet afwerkte. De postuum in 1881 verschenen roman had hij bedoeld als een ‘Encyclopédie de la bêtise humaine’ …

Elementaire, losgekoppelde losers

Van een heel ander statuur dan de hedendaagse Joods-Amerikaanse schlemiel zijn Michel Houellebecqs antihelden. Bruno in Elementaire Deeltjes is bijvoorbeeld op zijn eigen manier bespottelijk, maar wekt toch sympathie op. Hij provoceert en choqueert, niet zelden door vrouwelijke gevoeligheden te bruuskeren, hoewel dat op zich niet meteen zijn bedoeling is. Houellebecq levert een vorm van maatschappijkritiek die beter aankomt uit de mond van die weinig bewonderenswaardige figuur, dan wanneer ze van een knappe, succesvolle verteller kwam. Vandaar dat zijn protagonist haast zijn best lijkt te doen om weinig geliefd en enigszins pathetisch te zijn. Of dat voortvloeit uit een misantropische levensvisie, dan wel een paradoxale vorm is van zelfmedelijdend bevestiging zoeken (‘Ik heb een heel zwaar leven! Kijk mij toch kwetsbaar wezen!’), wordt aan de interpretatie van de lezer overgelaten. Zijn sociale vernedering voltrekt zich op financieel, professioneel en niet het minst op amoureus gebied. Zijn uiterlijk stelt niet veel voor, hij woont in een onbeduidende, troosteloze wijk, zijn leven staat in het teken van vreugdeloosheid en een diep wantrouwen in de wereld. Zijn belangrijkste probleem: vrouwen. Hij schippert tussen angst en minachting. Hij smacht naar liefde, tederheid en seks, maar weet niet met vrouwen om te gaan. Zijn leven is inwisselbaar en veelal leeg, en dat ligt grotendeels aan de maatschappij. Wellicht komt de loser in de realiteit van vandaag het dichtst in de buurt van Bruno, omdat ook in het echte leven de humor en het happy end lang niet gegarandeerd zijn.

De moderne schlemiel is een apolitieke figuur, niet-geëngageerd, zelfs uitermate weinig betrokken bij het maatschappelijke leven

Het mag duidelijk zijn dat al die fictieve figuren wereldwijd erg veel gemeen hebben. Maar wie is die loser in de realiteit van vandaag? Is het de jongen met overgewicht die maar niet volwassen lijkt te worden, zonder werk, zonder toekomstperspectief, die de prestatiedruk niet aankan en vlucht in games en internetverslaving? Techneut, nerd, geek, no-life, drop-out: smalende namen genoeg voor die sociaal onaangepaste eenzaat. Of is de echte loser net de ‘oudere jongere’ die zich te trendy kleedt voor zijn leeftijd, hij die langzamerhand heeft afgedaan en plaats moet ruimen voor de aanstormende generatie? Die bezadigde vijftiger met een wijkende haarlijn, tanende idealen en dito sexappeal, die niet langer kan volgen in de ratrace of de technologische evolutie en zich meer en meer uit het leven terugtrekt?

De moderne schlemiel in de brede zin is een apolitieke figuur, niet-geëngageerd, zelfs uitermate weinig betrokken bij het maatschappelijke leven. Hij is een loser, en dat is in het echte leven nog lang geen geuzennaam. Het wordt vaak fout gespeld als ‘looser’, en ook dat kan wel eens kloppen. Hij heeft immers losgelaten, hij is niet meer mee. Franse hippe vogels zijn ‘branché’, ‘aangesloten’. De loser heeft daarentegen geen aansluiting meer, hij is losgekoppeld, hij heeft afgehaakt. Hij is niet mee met wat hip en cool is, niet mee met zijn tijd, met de mode, met de trends op elk vlak. Hij valt overal buiten. Zijn positie van Einzelgänger maakt hem kwetsbaar en vaak eenzaam, maar is diep menselijk en herkenbaar. Tegelijk geeft ze een grote vrijheid, die zij die hem het meest minachten, ook juist benijden. Er valt dan ook wat te leren over non-conformisme, zelfvertrouwen en -relativeren bij de Bram Botermansen van deze wereld. Net omdat ze, als literaire figuren, net dat tikkeltje meer opgesmukt zijn dan die echte eenzaat op de speelplaats, op kantoor of drie huizen verderop.

Virginie Platteau heeft lesgegeven in het middelbaar onderwijs en is redactielid van rekto:verso.