Madame est assouvie

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

De problemen met Pascale Ferrans Lady Chatterley (2006) kondigen zich onvermoed reeds tijdens de openingstitels aan. We lezen dat de film gebaseerd is op de tweede versie van D.H. Lawrence' roman, en wel de Franse vertaling daarvan onder de titel Lady Chatterley et l'homme des bois. Het vergt een Frans soort cerebraliteit om de mythisch klinkende titel van Lawrence' roman met zo'n letterlijkheid te vertalen.

Het boek gaat inderdaad over een zekere Lady Chatterley en een man die in het bos woont. Net zoals het verhaal van de Titanic iets te maken heeft met een boot en wat ronddrijvend ijs. We herkennen de scènes en de dialogen uit de roman van Lawrence. Maar ze hebben niets te zien met Lawrence' visie op seks, relaties en de condition humaine in een op instorten staande standenmaatschappij. Wat ze wèl opleveren, is een interessante les in hoe je een boek vooral niet moet verfilmen.

Het verhaal van Lady Chatterley is bekend: jonge Britse dame uit de bezittende klasse is gehuwd met een lord die kreupel uit de Eerste Wereldoorlog is teruggekeerd. Zijn impotentie weegt op het huwelijk. Tot Lady Chatterley (Marina Hands) soelaas, liefde en een orgasme vindt bij Parkin (Jean-Louis Coulloc'h), de jachtopziener van het landgoed. Ferran houdt vast aan het verhaal en probeert het à la française wat op te dirken met onderkoelde psychologie, alsof je Lawrence' personages op een dissectietafel analyseert in plaats van met hen mee te leven. Dit gebrek aan passie uit zich zowel in de stijl van de film als in een paar onhandige scènes die hun doel voorbij schieten. Lady Chatterley is opgebouwd uit een reeks tableaus die van elkaar worden gescheiden door fade-to-black en ironische tussenschriften (die op een vreemde manier doen denken aan James Ivory's verfilming van E.M. Forsters A Room with a View uit 1985). De scènes zelf zijn doorgaans zeer sereen gefilmd, met evenwichtig gecomponeerde beelden en een gestaag ritme. Maar dat is net het probleem. De biologische pulsies van de wereld van D.H. Lawrence komen zelden het beeld verstoren. Enkele sleutelscènes vallen hierdoor in het water. Wanneer Connie en Parkin in het bos gelijktijdig tot een orgasme komen, wordt dit volkomen ongeloofwaardig gemaakt door de net-niet-afstandelijke manier waarop Ferran hun vrijage filmt. Als Connie Parkin achteraf bedankt, voelt deze zich gekrenkt in zijn trots. Connie bedankt de man uiteraard niet voor bewezen seksuele diensten, maar voor de seksuele ervaring en het genot dat hij haar heeft geschonken. Parkin is er echter zo aan gewoon geraakt om als dienaar te fungeren dat hij haar dankbaarheid meteen interpreteert als een uiting van neerbuigendheid. Deze complexe situatie, die seks, liefde en sociale klasse met elkaar in kortsluiting brengt, overtuigt niet omdat Ferran onvoldoende greep heeft op het klassesysteem dat Engeland in het begin van de twintigste eeuw in de ban hield.

Nu en dan breekt de film open in momenten van lyriek. Naargelang Connie het landgoed ontdekt, krijgen we prachtige travellings van bloesemende bomen te zien. Even komt de authentieke geest van Lawrence hier om de hoek loeren. Op een kleinschaliger niveau doet Ferran doorheen de film prachtige dingen met de observatie van handen. Connie die haar neurotische handen moedeloos in haar schoot laat rusten. Sensuele handen die lichamen strelen. Ontdekkende handen die de bast van een boom betasten. Maar ook deze lyriek gaat uiteindelijk de mist in in de beroemde scène waarin Connie en Parkin elkaars naakte lichaam met bloemen bekleden. Hands' perfecte lichaam lijkt in niets op het lichaam van een Britse lady die haar zondagse rijlaarzen heeft ingeruild voor een partijtje rollebollen in het gras. De scène is louter decoratief. Als Connie en Parkin naakt door de regen rennen (nog een cruciale scène) worden hun exploten net niet potsierlijk. Hetzelfde geldt voor het beroemde moment in de roman waar Connie de verschrompelde penis van Parkin met de bloesem van een bloem vergelijkt. Ferran biedt ons een fractie van een seconde een glimp op Parkins purper uitslaande penis. Zo preuts en kneuterig. Toon dan liever niets. Wat de scène echter totaal om zeep helpt, is de terloopse manier waarop de elegant op bed gedrapeerde Connie haar tekst declameert. Je voelt nergens de vitale spontaneïteit van het moment. De beroemde dialoog doet zich simpelweg voor omdat ze nu eenmaal in het script stond omdat ze nu eenmaal in de roman staat.

En dat brengt ons bij een tweede struikelblok. De taal van Lawrence. In Ferrans visie spreken Connie en Parkin zelfs op het toppunt van vervoering nog het proza van de Académie Française. Ze dialogeren in de welbespraakte volzinnen van moderne Franse romanhelden die hun passies bespreken in plaats van ze te beleven. Ik spreek liefde dus ik ben. In die zin doorprikt deze film ongewild de mythe van de Fransen als een volk van minnaars. Frankrijk is vrij preuts. Het heeft de hoofse kuisheid nooit achter zich gelaten. Het is het land van Emmanuelle en David Hamilton, waar men vrijt in softfocus en klaarkomt met een kuchje. Steriel en afstandelijk, seks zonder zweten, de tepel tussen de vingertoppen beroerend omdat de liefde op die manier van kunsthistorische eruditie getuigt. Frankrijk is het land waar impotente philosophes de fallus uitvonden om niet meer aan de penis te hoeven denken. Maar seks kan pas tussen de oren zitten van minnaars die weten wat er tussen hun benen leeft. Het is een ding om de handleiding van de liefde te kunnen reciteren. De praktijk wil ook wat. Deze obsessie met elegante taal hindert vooral de uitbeelding van Connie. Deze Lady Chatterley maakt bijna geen enkele merkbare psychologische evolutie door. Ze evolueert niet, ze wandelt door welomschreven stadia en blijft gedurende het hele proces bijzonder opgewekt en alert. Haar in glashelder Frans geformuleerde (zelf)observaties staan als een intellectuele buffer tussen haar en haar omgeving enerzijds en onze empathie anderzijds. Aan het begin van het verhaal is Connie nog een neurotische vrouw die lijdt onder haar besloten leven. Naarmate ze de band met de natuur herstelt, bloeit ze open en ontdekt ze haar seksualiteit. Nergens krijgen we echter het gevoel dat haar ervaringswereld op zijn grondvesten davert. Nooit lijkt ze verbaasd over de passie die ze in zichzelf ontdekt. Alles blijft altijd keurig binnen de lijntjes. Marina Hands speelt de rol van Connie zeer goed, maar de rol heeft niets te maken met het personage dat Lawrence creëerde. Connies seksuele ontwaken blijft hier een cerebrale gebeurtenis. Ferran reduceert het vitalisme van Lawrence tot een sexe claire et distincte.

Daarmee is meteen aangetoond dat een goede romanverfilming meer vergt dan getrouwheid aan de letter van het origineel. Een goede verfilming moet eerst en vooral de geest van het origineel ademen. Precies hoe ver Ferran de bal misslaat, wordt duidelijk als we haar film vergelijken met Ken Russells Lady Chatterley die hij in 1992 voor de BBC maakte. Deze vergelijking is interessant omdat ook Ferrans film eerst voor de televisie werd gemaakt. De bioscoopfilm is een ingekorte hermontage van de miniserie. En hoewel beide versies veel narratieve momenten delen, verschillen ze als dag en nacht. Russell maakte eerst naam als cineast met Women in Love (1969), ook al een Lawrence-verfilming. Daar vond hij sterke visuele metaforen voor de denkwereld van Lawrence. Onvergetelijk is de dans van Glenda Jackson voor een kudde bizons of de naakte worstelscène tussen Oliver Reed en Alan Bates. Omdat Lady Chatterley voor de televisie werd gemaakt, oogt de film iets minder uitbundig, maar toch vindt Russell opnieuw de juiste toon om Lawrence naar het scherm te vertalen. Sean Bean is een broeierige en complexe Mellors (pas in de derde, definitieve versie van de roman veranderde Lawrence de naam van de jachtopziener van Parkin naar Mellors). En Joely Richardson zet een definitieve Connie Chatterley neer: intelligent, koppig, sensueel en emotioneel. Ze zindert achter haar nette Britse uiterlijk. Ze suggereert langzaam loskolkende dieptes, terwijl Marina Hands louter oppervlak blijft. Nooit krijg je het gevoel dat deze Franssprekende Connie echt haar seksuele ik heeft ontdekt. Terwijl Connie bij Russell steeds meer de buik vol heeft van praten en rationaliseren, blijft eindeloos gepraat het existentiële houvast van de 'Franse overspeligen van de struiken'. Nochtans probeert Ferran om de evolutie te schetsen. Aanvankelijk worden de omhelzingen van Connie en Parkin zeer kuis gefilmd. Pas na meer dan een uur komt er naakt aan te pas. Als kijker word je dus gedwongen om de psychologische reis van repressie naar bevrijding visueel door te maken. Ondanks de schroomvolle en sensuele textuur blijven deze scènes echter essayistisch. In haar cerebrale Franse letterlijkheid schuwt Ferran iedere vorm van hyperbool, excessiviteit of metaforiek.

Vooral dat laatste is dodelijk in connectie met Lawrence. De romans van Lawrence zijn immers niet zomaar sociaal realisme, het zijn evenzeer romantische mythes die vragen om de visuele flair van een Russell. Je kunt Lawrence niet lezen als een nouveau roman waarin de malaise van Connie een modieus soort ennui lijkt. Lawrence is immers de diepste denker over seks die de twintigste eeuw heeft gekend. De gefrustreerde burgerlijke fabulaties van Freud en Lacan komen samen nog niet tot aan zijn scrotum. Terwijl le tout Paris nog op de revelaties van Lacan zat te wachten, had Lawrence in deze roman (gepubliceerd in 1928) al een visie op de menselijke natuur ontwikkeld die door de muur van gepsychologiseer heen wilde breken. Lawrence bepleit een viriele en actieve seksualiteit die levensbevestigend is, open, teder en toch robuust. De Franse school durft seks alleen te benaderen als het veilig opgesloten zit in een woorddronken reageerbuis. Tachtig jaar na Lady Chatterley's Lover heeft de helft van het mondaine academische wereldje Lawrence in dit opzicht nog steeds niet bijgebeend. Franse theorie plakt, zeker in Amerika, nog steeds als een ranzige gesmolten schimmelkaas aan een niet gering deel van de filosofische, literatuurwetenschappelijke en kunstkritische efusies die aan het kritische establishment ontsnappen. Ferran, die als welmenende Franse feministe deze hele traditie vermoedelijk met de paplepel heeft ingegoten gekregen, probeert dan ook het onmogelijke te realiseren: de vitalistische Lawrence in een Frans keurslijf te dwingen. Frankrijk en Lawrence zijn echter incompatibel. Ze spreken een andere taal, zeker in seksueel opzicht. Wie geen voeling heeft met de geest van een auteur is niet geplaatst om hem te verfilmen. In het geval van literatuur zit die geest in de ritmes van de taal. En zoals algemeen bekend, spreken de Fransen enkel Frans. Hun Engels doet de tenen krullen. Maar wie een boek verfilmt uit een taal waarvan hij de melodie niet beheerst, is gedoemd om in een hol klinkend falsetstemmetje te blijven kraaien. Het is deze benepen adem die als een moeilijk vatbare valse noot doorheen Lady Chatterley klinkt.

Ondanks dit slechte rapport is Lady Chatterley vreemd genoeg niet echt een slechte film. Zijn tweeënhalfuur durende massiviteit verveelt geen moment. Als verfilming van de roman van Lawrence is de film echter mislukt. Maar het is een verdomd goed gemaakte mislukking. Met stijl geregisseerd in een net-niet-onderkoelde classicistisch-pastorale stijl die niets met Lawrence te zien heeft. Met personages die vaak weinig lijken op de creaties van de auteur en die voorbeeldig worden vertolkt door acteurs die fysiek totaal niet geschikt zijn voor hun rol. En met een ironisch feministisch ondertoontje dat de brede visie van Lawrence reduceert tot een oefening in emancipatie voor een juffrouw uit een advertentie voor Dove. Dit is geen verfilming van Lady Chatterley's Lover, maar een visueel essay dat werd gefilmd door iemand die het boek niet echt heeft gesnapt. En hoewel er op zich niets op tegen is om een roman te verfilmen als een essay, loopt deze film te manken op zijn eigen contradicties. Je moet immers goed weten of een boek wel een essay van dit soort in zich heeft. Lady Chatterley vertelt een passioneel verhaal op een volkomen passieloze manier, op het nuchtere af. Stilistisch komt deze nuchterheid zelden voorbij narratieve neutraliteit. Alsof de stadia van Connie Chatterley's passie eerst tot hun feitelijke essentie werden gereduceerd en vervolgens min of meer objectief werden nagespeeld binnen een psychologisch paradigma. De latente implicatie van deze onderkoelde filmversie lijkt te zijn dat het brio van Lawrence (en in zijn spoor Russell) eigenlijk much ado about nothing is. Als we heel die historie van Connie en Parkin een beetje nuchter bekijken, zonder onnodig misbaar maar met de poëtisch-doch-niet-zweverige sensitiviteit van de kritisch-gevoelige vrouwelijke blik, dan krijg je deze film, een nette feministische hervertelling van een boek dat in zijn tijd ontzettend opruiend was. Lady Chatterley fascineert als het incongruente lappendeken van verkeerde stilistische keuzes. Dat geeft de film een zweem van ondoorgrondelijkheid waar je achteraf over blijft piekeren. Maar voor de grootste literaire liefdesgeschiedenis van de twintigste eeuw had het toch iets meer mogen zijn.